Verordening Speelautomaten Uithoorn 1995

Geldend van 01-01-1996 t/m heden

Intitulé

Verordening Speelautomaten Uithoorn 1995

Hoofdstuk 1

Artikel 1

Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende begrippen gehanteerd:

  • a.

    de wet : de Wet op de kansspelen;

  • b.

    speelautomatenbesluit : Koninklijk Besluit van 24 november 1986, staatsblad 589;

  • c.

    speelautomaat : een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch of electronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;

  • d.

    behendigheidsautomaat : een speelautomaat waarvan

    • 1.

      het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen, en

    • 2.

      het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis spellen verkregen wordt;

  • e.

    kansspelautomaat : een speelautomaat die geen behendigheidsautomaat is;

  • f.

    vergunning : een vergunning zoals bedoeld in artikel 30d van de Wet op de kansspelen;

  • g.

    laagdrempelige inrichting : een inrichting als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder a en b van de Wet op de kansspelen, die het publiek niet op de eerste plaats pleegt te bezoeken voor het nuttigen van alcoholhoudende drank, maar voor andere doeleinden als bijvoorbeeld etenswaren, recreatie, cultuur en sport;

  • h.

    hoogdrempelige inrichting : een inrichting als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder a en b van de Wet op de kansspelen, waar het café- dan wel restaurantbezoek op zichzelf staat en geen onderdeel is van andere laagdrempelige activiteiten, met dien verstande dat een restaurant met een afhaalgedeelte zonder onderlinge afscheiding wordt aangemerkt als een laagdrempelige inrichting;

Artikel 2

Hoog- en laagdrempelige inrichtingen

Aan een vergunning voor het aanwezig hebben van speelautomaten in inrichtingen zoals bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder a en b, van de wet, worden de volgende voorschriften verbonden:

  • a.

    in hoogdrempelige inrichtingen mogen maximaal twee speelautomaten worden opgesteld;

  • b.

    in laagdrempelige inrichtingen mogen maximaal twee behendigheidsautomaten opgesteld worden en géén kansspelautomaten;

Artikel 3

Looptijd vergunning

Een vergunning geldt voor de periode van maximaal twaalf maanden.

Artikel 4

Slot- en overgangsbepalingen

1. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening speelautomaten Uithoorn 1995".

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1996.

  • 3.

    Voor alle laagdrempelige inrichtingen, uitgezonderd die inrichtingen welke op de eerste plaats bezocht worden voor recreatie, cultuur en sport, waarvoor vóór inwerkingtreding van deze verordening een vergunning voor aanwezigheid van speelautomaten is verleend, geldt voor de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 1997 een overgangsregeling. Voor genoemde periode zal aan de te verlenen vergunningen het voorschrift verbonden worden dat twee speelautomaten geplaatst mogen worden, waarvan maximaal één kansspelautomaat.

  • 4.

    Met inwerkingtreding van deze verordening vervalt de bij raadsbesluit van 23 april 1987 vastgestelde "VERORDENING SPEELAUTOMATEN".

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van de
raad van Uithoorn van 14 september 1995, nr. 5,
de secretaris,    de voorzitter,
(H. Marinus)   (J.E. Castenmiller)