Regeling vervallen per 01-01-2024

Nadeelcompensatieverordening Uithoorn 2012

Geldend van 06-12-2012 t/m 31-12-2023

Intitulé

Nadeelcompensatieverordening Uithoorn 2012

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn;

Project: een complex van met elkaar samenhangende bouwkundige en/of infrastructurele werken en/of civieltechnische werken, die door of in opdracht van de gemeente in het kader van de uitvoering van haar publieke taken binnen (een deel van) een bepaald gebied voor een periode van ten minste drie maanden worden uitgevoerd;

Besluit: een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Verzoeker: een belanghebbende die een verzoek tot nadeelcompensatie indient;

Nadeel: de financiële schade die wordt ondervonden als direct gevolg van het project of een besluit;

Nadeelcompensatie: de vergoeding van het nadeel;

Adviseur: een persoon of commissie belast met het adviseren over de door het college te nemen beschikking op een verzoek tot nadeelcompensatie;

Drempelbedrag: een door verzoeker aan de gemeente te betalen bedrag voor het in behandeling nemen van een verzoek tot nadeelcompensatie.

Artikel 2 Het recht op nadeelcompensatie

  • 1.

    Het college kent op verzoek van degene die nadeel heeft geleden als direct gevolg van een project of een schadeveroorzakend besluit nadeelcompensatie toe, wanneer deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste hoort te blijven en verzoeker voor de vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins verzekerd is.

  • 2.

    Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt.

  • 3.

    De compensatie van het nadeel vindt plaats in geld of, indien dat naar het oordeel van het college geschikter is, op andere wijze.

Artikel 3 Het verzoek

  • 1.

    Indien een verzoeker meent dat hij schade heeft geleden als gevolg van een project of een besluit, kan hij zich voor het bepalen van het nadeel en voor de vergoeding daarvan met een schriftelijk verzoek tot het college wenden. Het verzoek wordt ingediend zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, maar niet later dan vijf jaren na beëindiging van dat project of het onherroepelijk worden van het schadeveroorzakend besluit en in ieder geval binnen twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.

  • 2.

    Het verzoek bevat ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van de verzoeker;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de aanduiding van het project of het besluit dat het gestelde nadeel naar het oordeel van verzoeker heeft veroorzaakt;

    • d.

      een vermelding van de redenen waarom de gemeente gehouden zou zijn de schade te vergoeden die het gevolg zou zijn van het project of het besluit;

    • e.

      een opgave van de aard en de eigen inschatting van de omvang van het nadeel en een specificatie van het ingeschatte bedrag van het nadeel;

    • f.

      een omschrijving van de wijze waarop het nadeel naar het oordeel van verzoeker dient te worden vergoed, te weten in geld of in natura, en, als een vergoeding in geld wordt gewenst, een opgave van het bedrag dat naar het oordeel van de verzoeker vergoed dient te worden;

    • g.

      een ondertekening door de verzoeker.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van het verzoek.

  • 4.

    Indien het verzoek naar het oordeel van het college onvolledig is, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen vier weken te herstellen. Desgewenst kan het college verlangen dat de verzoeker binnen de gestelde termijn de door het college omschreven financiële en/of fiscale bescheiden overlegt, waaruit het nadeel kan worden afgeleid, voor zover het verzoek betrekking heeft op nadeel in de vorm van derving van winst of inkomen.

  • 5.

    Indien rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld tegen het project of besluit, kan de behandeling van de aanvraag worden opgeschort tot het moment waarop in de aangespannen procedure onherroepelijk uitspraak is gedaan. Het college stelt de verzoeker schriftelijk van de opschorting op de hoogte.

Artikel 4 Drempelbedrag

  • 1.

    Voor het in behandeling nemen van een verzoek wordt een drempelbedrag geheven.

  • 2.

    In de mededeling van ontvangst wijst het college de verzoeker erop dat voor het behandelen van de aanvraag een drempelbedrag verschuldigd is en deelt hem mede dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de rekening van de gemeente dan wel op een aangegeven plaats moet zijn gestort.

  • 3.

    Het drempelbedrag is gelijk aan het drempelbedrag dat wordt geheven voor het in behandeling nemen van verzoeken om en tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bedrag zal echter nooit hoger zijn dan het bedrag dat op grond van artikel 4:128 van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten gevraagd kan worden.

Artikel 5 De nadeelcompensatie

  • 1.

    Schade die binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico valt wordt niet vergoed.

  • 2.

    In ieder geval blijft voor rekening van de verzoeker:

    • a.

      bij schade in de vorm van inkomstenderving: een gedeelte gelijk aan twintig procent van het inkomen, dat over de periode van drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan de schadeoorzaak gemiddeld per jaar is behaald;

    • b.

      bij schade in de vorm van vermogensschade (waardevermindering onroerende zaak daaronder begrepen) door de schadeoorzaak: een gedeelte gelijk aan twintig procent van het vermogen.

  • 3.

    Indien de nadeelcompensatie niet in geld, maar anderszins plaatsvindt, zal de waarde van de compensatie nooit hoger zijn dan het bedrag in geld, waarop de verzoeker aanspraak had kunnen maken.

  • 4.

    Na toekenning van nadeelcompensatie kan het college op advies van de adviseur aan de verzoeker die daarom heeft verzocht tevens een bijdrage toekennen in de redelijkerwijs door hem gemaakte kosten ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand, dienend om het verzoek correct en volledig te kunnen indienen en/of toelichten.

  • 5.

    Indien en voor zover het verzoek wordt toegewezen, kent het college een vergoeding toe van de wettelijke rente over de toegekende nadeelcompensatie. Deze rente wordt vergoed vanaf de datum van ontvangst van het verzoek, of indien de schade op een later tijdstip ontstaat, vanaf dat tijdstip. Er wordt geen wettelijke rente vergoed over een eerder uitbetaald voorschot.

  • 6.

    Schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing om te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.

  • 7.

    De in lid 6 bedoelde voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.

  • 8.

    Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.

  • 9.

    Heeft verzoeker nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming en beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van verzoeker. De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.

  • 10.

    Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in artikel 2, lid 1 tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

Artikel 6 Vereenvoudigde afhandeling

  • 1.

    Het college beslist zonder het advies van de adviseur in te winnen binnen acht weken na de dag van ontvangst indien:

    • a.

      het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is;

    • b.

      indien het verzoek zonder nader onderzoek voor toewijzing vatbaar is;

    • c.

      de schade minder dan € 1.500 betreft.

  • 2.

    Het college kan de beslistermijn een keer met ten hoogste acht weken verlengen. De verzoeker wordt daarover schriftelijk geïnformeerd.

  • 3.

    Een verzoek is in ieder geval kennelijk niet-ontvankelijk indien:

    • a.

      het nadeel op grond van een andere regeling op voldoende wijze kan worden weggenomen;

    • b.

      het drempelbedrag niet tijdig is ontvangen.

  • 4.

    Een verzoek is in ieder geval kennelijk ongegrond indien:

    • a.

      kennelijk geen rechtstreeks gevolg bestaat tussen het project en het door belanghebbende gestelde nadeel;

    • b.

      de verzoeker lijdelijk het door het project of besluit veroorzaakte nadeel heeft afgewacht, terwijl hij het ontstaan daarvan had kunnen voorkomen door het treffen van maatregelen welke redelijkerwijze van hem mochten worden verwacht;

    • c.

      Het nadeel kennelijk niet het maatschappelijk aanvaardbaar risico van belanghebbende zodanig overschrijdt, dat dit alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen redelijkerwijs niet te zijner laste behoort te blijven.

  • 5.

    Indien de adviseur eerder in gelijksoortige gevallen heeft geadviseerd, kan het college besluiten het verzoek niet voor te leggen aan de adviseur.

Artikel 7 Behandeling van het verzoek

  • 1.

    Indien het verzoek niet wordt afgehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, wordt de aanvraag binnen vier weken nadat de aanvraag volledig is, om advies voorgelegd aan de adviseur.

  • 2.

    Het college informeert de verzoeker over de opdracht aan de adviseur en de te volgen procedure.

Artikel 8 De adviseur

  • 1.

    Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wijst het college een adviseur aan die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van schade.

  • 2.

    Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op schade vanwege inkomens- of winstderving en er, gezien de complexiteit, aard en/of omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid, wijst het college een tweede adviseur aan die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel-economische bedrijfsvoering.

  • 3.

    Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 4.

    De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 9 Onafhankelijkheid van adviseur

Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het college. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij het project of besluit waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 10 Betrokkenheid aanvrager bij aanwijzing adviseur

Het college stelt, nadat de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verstrekt, de aanvrager schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

  • a.

    een adviseur als bedoeld in artikel 8, eerste lid, of

  • b.

    meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 8, tweede lid.

Artikel 11 Het onderzoek

  • 1.

    De adviseur stelt een onderzoek in naar:

    • a.

      de vraag of sprake is van nadeel dat verzoeker heeft geleden als gevolg van rechtmatige besluiten over en/of rechtmatige handelingen in een project;

    • b.

      de omvang van het nadeel;

    • c.

      de vraag of sprake is van normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico als bedoeld in artikel 5 en zo nee, of en zo ja, in hoeverre het nadeel redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven;

    • d.

      de vraag of de vergoeding van het nadeel niet of niet voldoende op andere wijze wordt gewaarborgd;

    • e.

      de vraag of en in hoeverre er aanleiding bestaat om een bijdrage in de deskundigenkosten toe te kennen.

  • 2.

    Het college stelt aan de adviseur alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3, vierde lid, verschaft de verzoeker de adviseur binnen een door hem te stellen redelijke termijn alle gegevens en bescheiden die de adviseur nodig heeft voor de uitvoering van zijn taak en waarover de verzoeker redelijkerwijs kan beschikken.

  • 4.

    De adviseur kan inlichtingen inwinnen bij derden. Hieronder valt het recht om een externe deskundige in te schakelen bij de beoordeling van het verzoek.

Artikel 12 Werkwijze adviseur

  • 1.

    Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat of bijstaan.

  • 2.

    De adviseur organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de ambtelijke vertegenwoordiger(s) namens het college in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur kenbaar te maken.

  • 3.

    Als een bezichtiging ter plaatse nodig wordt geacht voor een goede advisering bepaalt de adviseur het tijdstip van de bezichtiging en nodigt de verzoeker en de ambtelijke vertegenwoordiger(s) voor de plaatsopneming uit.

  • 4.

    Van de in het tweede lid bedoelde hoorzitting en van de in het derde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 5.

    Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur binnen zesentwintig weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan het college en aan de verzoeker.

  • 6.

    De adviseur kan deze termijn onder opgaaf van redenen met maximaal zesentwintig weken verlengen.

  • 7.

    De verzoeker en het college worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het conceptadvies schriftelijk hierop te reageren.

  • 8.

    In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur binnen vier weken na het verstrijken van de in het zevende lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 9.

    De adviseur kan de in het zevende lid genoemde termijn van vier weken onder opgaaf van redenen eenmalig met vier weken verlengen, van welke verlenging mededeling wordt gedaan aan het college en de verzoeker.

  • 10.

    In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur binnen twee weken na het verstrijken van de in het zevende lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

  • 11.

    De adviseur kan de termijn van twee weken eenmalig met twee weken verlengen, van welke verlenging mededeling wordt gedaan aan het college en de verzoeker.

Artikel 13 De beslissing op het verzoek ingeval een adviseur is aangewezen

  • 1.

    Het college beslist op het verzoek om nadeelcompensatie binnen acht weken nadat de adviseur zijn definitieve advies aan het college heeft uitgebracht en maakt dit besluit bekend aan de verzoeker. Het college zendt een kopie van zijn besluit aan de adviseur.

  • 2.

    Indien de schade mede is veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, kan het college de beslissing aanhouden totdat het besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 14 Uitbetaling

  • 1.

    Indien het college nadeelcompensatie vaststelt, vindt uitbetaling plaats op een door de verzoeker aangegeven rekening, direct na het onherroepelijk worden van het besluit op het verzoek.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen op aanvraag van de verzoeker besluiten tot het toekennen van een voorschot op de nadeelcompensatie. Het verstrekken van een voorschot vindt alleen plaats nadat de adviseur in het conceptadvies heeft geadviseerd tot nadeelcompensatie.

  • 3.

    Het voorschot bedraagt maximaal 100% van het in het in artikel 12 bedoelde conceptadvies opgenomen bedrag aan uit te keren nadeelcompensatie.

  • 4.

    Met het verstrekken van het voorschot wordt geen recht op nadeelcompensatie erkend of verleend. Aan het verstrekken van het voorschot kan het college voorwaarden verbinden.

  • 5.

    Het voorschot wordt alleen verleend als de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling, wanneer op grond van het definitieve besluit van het college op het verzoek en de bij dat besluit behorende gegevens blijkt, dat het voorschot geheel of gedeeltelijk ten onrechte is verstrekt. Over het terug te betalen voorschot is wettelijke rente verschuldigd.

  • 6.

    Het college kan voor het verstrekken van een voorschot zekerheidstelling verlangen.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Indien een strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, kan het college in uitzonderlijke gevallen van deze verordening afwijken.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Nadeelcompensatieverordening gemeente Uithoorn 2012”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in
de openbare raadsvergadering van 29 november 2012, nr. S1/P4.

Algemene toelichting

Inleiding

Uitvoering van werkzaamheden, taken en besluiten ter behartiging van het algemeen belang door of in opdracht van de gemeente kunnen tot gevolg hebben dat derden financieel nadeel ondervinden dat redelijkerwijs niet of niet geheel te hunner laste dient te blijven. Het gaat daarbij om schade die wordt geleden ten gevolge van handelen door of in opdracht van de gemeente dat op zich niet onrechtmatig is. Voor vergoeding komt alleen in aanmerking aantoonbare financiële schade als gevolg van inkomensvermindering. Deze schade zal de gemeente naar billijkheid vergoeden, tenminste voor zover niet op een andere wijze in vergoeding van schade is voorzien.

Met het vaststellen van deze nadeelcompensatieverordening wordt beoogd een regeling in het leven te roepen die benadeelden voldoende zekerheid biedt. De verordening regelt hoe een verzoek om nadeelcompensatie kan worden ingediend en op welke wijze het eventuele nadeel dat niet ten laste van de getroffene behoort te blijven, zal worden vergoed.

De raad beoogt met het vaststellen van deze nadeelcompensatieverordening geen aansprakelijkheden in het leven te roepen die naar de huidige stand van het recht niet bestaan.

Grondslag van de nadeelcompensatie

Er bestaat nog geen wettelijk recht op vergoeding van schade die voortvloeit uit een rechtmatige overheidsdaad, wel is het wetsvoorstel Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten op 27 maart 2012 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. Deze verordening sluit aan op de bepalingen uit dit wetsvoorstel. Voorts zijn er enkele specifieke wettelijke regelingen voor de vergoeding van schade, bijvoorbeeld de tegemoetkoming in verband met planschade op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voor zover een specifieke regeling geldt, is de nadeelcompensatieverordening niet van toepassing.

De grondslag voor compensatie van nadeel dat niet ten laste van de getroffene behoort te blijven berust op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met name van belang zijn de belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Wanneer sprake is van onevenredige benadeling van burgers, kan dit tot gevolg hebben dat een op zich rechtmatige daad onrechtmatig wordt. Het bieden van nadeelcompensatie kan die onrechtmatigheid wegnemen.

Voordat een besluit wordt genomen, dient op basis van alle relevante gegevens een evenredige belangenafweging plaats te vinden. In het kader van deze belangenafweging is het van belang, dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Indien een burger onevenredig nadeel ondervindt van een overigens rechtmatige overheidshandeling, behoort hem een compensatiemogelijkheid ter beschikking te staan. Hierin kan worden voorzien door de toepassing van een nadeelcompensatieverordening.

Reikwijdte van de regeling

Deze nadeelcompensatieverordening ziet uitsluitend op schade als gevolg van rechtmatige feitelijke uitvoeringshandelingen en rechtmatige besluiten door of in opdracht van de gemeente Uithoorn.

Indien eenmaal is vastgesteld dat als gevolg van een feitelijke uitvoeringshandeling of maatregel van de gemeente schade is veroorzaakt, dient de vraag te worden beantwoord of en zo ja, in welke mate deze schade redelijkerwijs ten laste van getroffene behoort te blijven. Behoort de schade tot het normaal maatschappelijk risico en/of het ondernemersrisico, dan komt deze niet voor vergoeding in aanmerking. Elke burger en elk bedrijf moet een zeker ongemak en financieel nadeel dulden als gevolg van de omstandigheid dat hij tezamen met anderen op een beperkt grondgebied in een gemeenschap verenigd leeft/werkt. De nadelige gevolgen van dit rechtmatig overheidshandelen, dat als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden gezien, behoren in beginsel voor rekening van betrokkene te blijven. Zo zijn bijvoorbeeld het (tijdelijk) afsluiten, reconstrueren, aanleggen en verleggen van wegen maatschappelijke ontwikkelingen in het algemeen belang die in beginsel geduld moeten worden.

Dat bepaalde ontwikkelingen geduld moeten worden neemt echter niet weg dat zich feiten en omstandigheden kunnen voordoen waardoor een bepaalde burger of een bepaald bedrijf zo zwaar wordt getroffen, dat het nadeel redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste kan blijven. Het hieruit voortvloeiende onevenredige nadeel komt voor vergoeding in aanmerking, tenzij het nadeel anderszins verzekerd is of op grond van een andere regeling gedekt wordt.

Ook indien de benadeelde het risico van het nadeel (passief of actief) heeft aanvaard, komt hij niet voor vergoeding van het nadeel in aanmerking.

Deze regeling is evenmin van toepassing op schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad of wanprestatie, aangezien deze onderwerpen worden beheerst door het burgerlijke recht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden enkele kernbegrippen van de regeling omschreven. De belangrijkste omschrijving is die van het begrip “project”, omdat daarin is aangegeven waarop de onderhavige regeling betrekking heeft. De regeling ziet uitsluitend op de feitelijke uitvoering van werkzaamheden gedurende een substantiële periode van ten minste drie maanden, door of in opdracht van de gemeente Uithoorn. Daarnaast heeft de regeling betrekking op besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht die op zich rechtmatig zijn, maar schade veroorzaken.

Artikel 2 Het recht op nadeelcompensatie

Het eerste lid van dit artikel bevat de maatstaf aan de hand waarvan wordt gekeken of nadeelcompensatie zal worden toegekend.

Ten eerste moet de schade het rechtstreekse gevolg zijn van een besluit of van de feitelijke uitvoering van werkzaamheden door of in opdracht van de gemeente Uithoorn. Er moet dus sprake zijn van causaal verband.

Om te beoordelen of er sprake is van causaal verband tussen het nadeel en het besluit of project dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de toestand zoals deze door het handelen al of niet tijdelijk is geworden, en de toestand zoals deze zonder het handelen zou zijn geweest op hetzelfde moment.

Ten tweede moet het gaan om nadeel dat redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven. Nadeel dat geacht wordt tot het normaal maatschappelijk risico en/of ondernemersrisico te behoren komt niet voor vergoeding in aanmerking. Het moet dus gaan om onevenredig nadeel. In artikel 5 wordt dit nader uitgewerkt.

Het nadeel komt niet voor vergoeding in aanmerking indien het anderszins is verzekerd. Deze nadeelcompensatieverordening heeft een aanvullend karakter. Deze regeling treedt dan ook niet in de plaats van bestaande (wettelijke) compensatieregelingen.

Het tweede lid bevat een vergelijking met anderen die onevenredig zwaar zijn getroffen. Met deze omschrijving wordt een nadere invulling van het begrip “onevenredige schade” gegeven. Het moet dan gaan om schade die een gelijke behandeling van de rechtsgenoten verstoort, doordat de schade bij één of enkele personen of een kleine groep van personen terechtkomt. Dit terwijl anderen in een min of meer gelijke positie niet getroffen worden. De kring van getroffenen moet beperkt en duidelijk bepaalbaar zijn. Indien het nadeel een grotere groep van personen treft, is er in beginsel geen sprake van onevenredig nadeel en bestaat er geen aanleiding voor het toekennen van nadeelcompensatie.

Het derde lid bepaalt dat het nadeel kan worden gecompenseerd in de vorm van geld of op andere wijze. Nadeelcompensatie in natura kan worden toegekend op verzoek van de verzoeker, op verzoek van het college of op advies van de adviseur of de adviescommissie.

Artikel 3 Het verzoek

In dit artikel worden regels gegeven voor de indiening van een verzoek om nadeelcompensatie.

In het eerste lid is bepaald dat het verzoek om nadeelcompensatie zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is na het optreden van de schade schriftelijk bij het college moet worden ingediend, binnen vijf jaren nadat het project is afgerond of het onherroepelijk worden van het schadeveroorzakende besluit en in ieder geval binnen twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt. Deze termijn biedt de verzoeker voldoende mogelijkheid om het verzoek met financiële gegevens te onderbouwen, met name met de omzet- en/of jaarcijfers. Aan de hand van cijfers over de periode van het project en de cijfers over een vergelijkbare periode in het voorgaande jaar kan de benadeling worden geconcretiseerd.

Het tweede lid bepaalt aan welke vereisten een verzoek moet voldoen. De verzoeker kan zijn voorkeur kenbaar maken met betrekking tot de wijze van compensatie van het geleden nadeel. Indien de verzoeker compensatie in geld wenst, dient hij in het verzoek de hoogte van het naar zijn oordeel te vergoeden bedrag te vermelden. Een eigen inschatting volstaat, de verzoeker wordt niet verplicht een externe deskundige in te schakelen voor de bepaling van de aard en omvang van de schade en voor de keuze van de wijze waarop het nadeel vergoed dient te worden.

Het college moet op grond van het derde lid de ontvangst van het verzoek bevestigen.

In het vierde lid is bepaald dat het college overeenkomstig het bepaalde in de Awb een verzoeker in de gelegenheid moet stellen een onvolledige aanvraag binnen de daarvoor aangegeven termijn alsnog compleet te maken.

Artikel 4 Drempelbedrag

In dit artikel is bepaald dat een drempelbedrag wordt geheven om een aanvraag in behandeling te nemen, op dezelfde wijze als dat gebeurt bij verzoeken om een tegemoetkoming in verband met planschade op grond van de Wro.

In het eerste lid is vastgelegd dat een drempelbedrag wordt geheven.

In het tweede lid is geregeld dat het verzoek pas in behandeling wordt genomen nadat het college het drempelbedrag van de verzoeker heeft ontvangen.

Omdat de planschaderegeling en de nadeelcompensatieregeling gelijkenis vertonen, is het redelijk in beide gevallen hetzelfde drempelbedrag te hanteren. In het derde lid is deze koppeling tussen beide regelingen dan ook gemaakt.

Artikel 5 De nadeelcompensatie

Schade die behoort tot het normaal maatschappelijk risico komt niet voor vergoeding in aanmerking. Elke burger en elk bedrijf moet een zeker ongemak en financieel nadeel dulden als gevolg van de omstandigheid dat hij tezamen met anderen op een beperkt grondgebied in een gemeenschap verenigd leeft. De nadelige gevolgen van dit rechtmatig overheidshandelen, dat als een normaal maatschappelijke ontwikkeling moet worden gezien, behoren in beginsel voor rekening van betrokkene te blijven.

Met de in het tweede lid gehanteerde percentages wordt aansluiting gezocht bij de jurisprudentie die is ontwikkeld met betrekking tot nadeelcompensatie. In de jurisprudentie wordt in zijn algemeenheid 20% van de totale schade aangemerkt als behorend tot het normaal maatschappelijk risico en normaal ondernemersrisico. In geval van inkomstenderving wordt gekeken naar het gemiddelde inkomen over een periode van drie jaar voorafgaand aan de schadeoorzaak. Ook voor vermogensschade, waaronder waardevermindering van onroerende zaken, geldt een forfaitair percentage van 20%.

Het derde lid stelt de grens aan de waarde van de compensatie, indien de nadeelcompensatie niet in geld maar op andere wijze plaatsvindt. De waarde van de compensatie in natura mag niet hoger zijn dan het bedrag in geld waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken. Wanneer de waarde van de compensatie op een andere wijze groter zou zijn dan het bedrag in geld waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken, kan het college besluiten alsnog nadeelcompensatie in geld toe te kennen.

Wanneer het inwinnen van een deskundigenadvies (waaronder juridisch advies) noodzakelijk is, zullen de kosten daarvan in beginsel op grond van het vierde lid door het college worden vergoed. Ook de kosten die gemaakt zijn tijdens de fase waarin een zienswijze kan worden ingediend komen voor vergoeding in aanmerking. Om voor vergoeding in aanmerking te komen dienen de kosten wel te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets, wat betekent dat het inroepen van deskundige hulp redelijkerwijs noodzakelijk moet zijn en de kosten van de ingeroepen hulp aan de maatstaven van de redelijkheid moeten voldoen.

In het vijfde lid is de betaling van wettelijke rente geregeld voor die gevallen waarin de door de verzoeker geleden schade wordt vergoed.

Van passieve risicoaanvaarding (lid 8) is sprake wanneer de benadeelde ervan heeft afgezien passende (aanpassings)maatregelen te nemen vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening moest, of althans in voldoende mate rekening kon houden met de mogelijkheid dat zaken waarbij hij een belang heeft, in de toekomst door bepaalde overheidsmaatregelen zouden kunnen worden aangetast. Hij wordt alsdan geacht de schade die hij vervolgens lijdt, en die hij had kunnen voorkomen door tijdig te handelen (passief) te hebben aanvaard. Hem wordt dan toegerekend dat hij geen pogingen heeft gedaan de schade te beperken of te voorkomen, door alsnog gebruik te maken van mogelijkheden die door een voorzienbare overheidsmaatregel teloor dreigen te gaan (KB 29 december 1988, AB 1989, 90; AG 7 december 1993, BR 1994, p. 680; ABRS 25 juli 1994, BR 1995, p. 596;ABRS 22 augustus 1994, BR 1995, p. 515).

De schadebeperkingsverplichting zoals opgenomen in lid 9 is geïnspireerd door artikel 6:101 BW, dat

in nadeelcompensatiekwesties van overeenkomstige toepassing kan worden geacht. De omvang van de schadebeperkingsplicht wordt beperkt door de redelijkheid. De redelijke kosten van de maatregelen komen voor de rekening van de veroorzaker van de schade. Slechts die maatregelen komen

voor vergoeding in aanmerking die nodig en passend zijn om de schade te voorkomen of te beperken. De maatregelen die niet nodig zijn, of niet geschikt zijn om het nadeel te beperken vallen buiten de vergoedingssfeer. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende maatregelen de omvang

van de te beperken schade niet te boven gaan.

Artikel 6 Vereenvoudigde afhandeling

Het eerste lid bepaalt dat het college verzoeken zonder advies van de adviseur kan afhandelen. Het is onnodig om voor eenvoudige en duidelijke gevallen de zware procedure van behandeling van het verzoek om nadeelcompensatie door een externe adviseur of adviescommissie te volgen. Indien een verzoek naar het oordeel van het college kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond is, wordt het verzoek zonder behandeling door de adviseur of de adviescommissie toe- of afgewezen. Hetzelfde geldt als de schade een beperkt bedrag betreft, namelijk minder dan € 1.500.

In het derde lid is bepaald in welke gevallen een verzoek niet-ontvankelijk is. Dit is het geval wanneer de verzoeker op een andere manier een vergoeding kan ontvangen en wanneer het drempelbedrag niet is ontvangen.

Het vierde lid omschrijft in welke gevallen een verzoek kennelijk ongegrond is. Dit is het geval wanneer er geen causaal verband bestaat tussen het project en het nadeel, wanneer sprake is van kennelijke actieve of passieve risicoaanvaarding en wanneer sprake is van schade die kennelijk valt binnen het maatschappelijk aanvaardbaar risico en/of het normale ondernemersrisico.

Artikel 7 Behandeling van het verzoek

Dit artikel beschrijft de procedure tot aanwijzing van een adviseur.

Artikel 8 De adviseur

Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijke of een rechtspersoon wordt aan het college overgelaten. Een adviesbureau gespecialiseerd in schadebeoordeling kan dus worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de adviseurs als bedoeld in het tweede en derde lid.

Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen en dus te kiezen voor een vast adviseur / vast adviescommissie.

In het eerste lid van dit artikel is bepaald aan welke vereisten de adviseur moet voldoen, door het stellen van eisen aan de deskundigheid wordt de inbreng van specifieke kennis en kundigheid bij de beoordeling van het verzoek om nadeelcompensatie verzekerd.

In het tweede lid is bepaald dat het college in bijzondere gevallen in plaats van één, twee adviseurs kan aanwijzen. In zijn algemeenheid zal dit zich alleen voordoen in uitzonderlijk complexe gevallen, waarbij het ondervonden nadeel moeilijk is vast te stellen of in geld is uit te drukken. De tweede adviseur dient om die reden bijzondere deskundigheid op het gebied van accountancy of financieel-economische bedrijfsvoering te bezitten.

In het derde lid is bepaal dat de eerste adviseur voorzitter is van de commissie, wanneer twee adviseurs met de advisering worden belast.

In het vierde lid is vastgelegd dat een van beide adviseurs als rapporteur zal optreden. Beide adviseurs bepalen onderling wie deze taak op zich neemt.

Artikel 9 Onafhankelijkheid van de adviseur

Naar analogie van de in de “Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Uithoorn” opgenomen regeling en het wetsvoorstel Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is ook in deze verordening bepaald dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd.

Voorts bepaalt dit artikel dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij het besluit of project waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde project of het in het geding zijnde besluit. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.

Artikel 10 Betrokkenheid aanvrager bij aanwijzing adviseur.

Dit artikel bepaalt dat de verzoeker schriftelijk op de hoogte moet worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. In het geval dat meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen zoveel mogelijk in één brief aan de verzoeker bekend gemaakt.

Artikel 11 Het onderzoek

In het eerste lid van dit artikel is bepaald aan de hand van welke vragen de adviseur het verzoek moet onderzoeken. Het zal niet altijd nodig zijn alle in het eerste lid genoemde vragen te beantwoorden. Wanneer bijvoorbeeld uit het onderzoek blijkt dat het nadeel niet het gevolg is van het genoemde project of besluit, kan de beantwoording van de overige vragen achterwege blijven.

Onder deskundigenkosten als bedoeld in het eerste lid onder e, vallen tevens de redelijke kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand. Zie verder de toelichting bij artikel 5.

Het tweede lid bepaalt dat het college de adviseur de gegevens verschaft die nodig zijn voor het onderzoek naar de gegrondheid van het verzoek. Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende bescheiden, maar alle informatie die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk of dienstig kan worden geacht.

Het derde lid bepaalt dat als de adviseur dit nodig vindt, de verzoeker andere gegevens dient over te leggen dan die, genoemd in artikel 3, tweede en vierde lid.

Het vierde lid stelt de adviseur in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Inlichtingen die deze derden verschaffen moeten in het advies worden vermeld.

Artikel 12 Werkwijze van de adviseur

Het eerste lid regelt de ambtelijke ondersteuning van de adviseur. De op grond van dit artikellid aangewezen persoon heeft geen stem bij de advisering over het verzoek.

Het tweede lid biedt de gelegenheid tot het horen van de aanvrager en het college.

Het derde lid maakt het mogelijk dat de adviseur de situatie ter plaatse in ogenschouw gaat nemen. De adviseur heeft echter niet de bevoegdheid plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende.

De in het vierde lid bedoelde verslaglegging kan worden overgelaten aan de op grond van het eerste lid aangewezen persoon. Vanzelfsprekend is de adviseur verantwoordelijk voor de inhoud van de verslagen die naar aanleiding van het verzoek worden opgesteld.

De leden vijf tot en met elf regelen de mogelijkheid om te reageren op het voorgenomen advies van de adviseur en de termijnen die hierbij gehanteerd dienen te worden. Indien het naar het oordeel van de adviseur niet redelijk is dat het nadeel geheel of ten dele ten laste van de verzoeker blijft beschrijft hij in het conceptadvies tevens de omvang en vorm van de toe te kennen nadeelcompensatie.

Artikel 13 De beslissing op verzoek ingeval een adviseur is aangewezen

Het college besluit binnen acht weken na ontvangst van het definitieve advies van de adviescommissie. Het besluit op het verzoek moet worden gemotiveerd. Ter motivering van het besluit kan het college volstaan met een verwijzing naar het door de adviseur uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en de beslissing in overeenstemming is met het advies van de adviseur. Bij een afwijking van het advies moet deze afwijking worden gemotiveerd.

De termijn waarbinnen het college besluit op verzoeken waarbij geen adviseur betrokken is, is geregeld in artikel 6 van de verordening.

Artikel 14 Uitbetaling

Dit artikel regelt de uitbetaling van de vergoeding. In het eerste lid is bepaald dat uitbetaling in beginsel pas plaatsvindt nadat het toekenningsbesluit onherroepelijk is geworden.

Soms is geruime tijd gelegen tussen het indienen van het verzoek en het onherroepelijk worden van de beslissing. Dit geldt zeker als de verzoeker rechtsmiddelen tegen het besluit aanwendt. Omdat het om grote bedragen kan gaan, is het niet ondenkbaar dat de verzoeker in de periode tot de uitbetaling in financiële problemen komt. Om die reden is in het tweede en derde lid de mogelijkheid opgenomen de verzoeker een voorschot te betalen.

Het vierde lid bepaalt dat het verstrekken vaneen voorschot geen erkenning van het recht op nadeelcompensatie inhoudt.

In het vijfde en zesde lid zijn waarborgen opgenomen voor de terugbetaling van een voorschot of van voorschotten, in het geval dat uiteindelijk afwijzend op het verzoek wordt beslist. Het college kan zekerheidstelling vragen om te voorkomen dat de verzoeker niet in staat is het voorschot terug te betalen wanneer uiteindelijk definitief wordt vastgesteld dat geen recht op nadeelcompensatie bestaat.

Artikel 15 Hardheidsclausule

In uitzonderlijke gevallen kan ene strikte toepassing van de regels van de verordening leiden tot een voor de verzoeker onbillijk besluit. In die gevallen kan het college toepassing geven aan de hardheidsclausule en ten gunste van de verzoeker afwijken van het bepaalde in de verordening.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 17 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.