Beleidsregels terugvordering en incasso Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-11-2020

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en incasso Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2015

1. ALGEMEEN

Artikel 1.1 Algemene bepalingen

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

1.2. Uitgangspunten

Artikel 1.2.1. Minst zwaarwegende invorderingswijze

Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de eenvoudigste, snelste en minst kostbare wijze voor het college de voorkeur.

Artikel 1.2.2. Moment inleveren bescheiden

Als aan het indienen van bepaalde bescheiden rechtsgevolgen zijn verbonden dan wel rechten kunnen worden ontleend dan geldt als datum van binnenkomst van die stukken de datum van binnenkomst bij het college.

Artikel 1.2.3. Invordering in het buitenland

Waar mogelijk vordert het college ook terug van in het buitenland wonende belanghebbenden.

2. HERZIENING EN INTREKKING

Artikel 2.1 Herziening en intrekking

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

3. TERUGVORDERING

Artikel 3.1.Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregel terugvordering en incasso.

Artikel 3.2. Ten onrechte verleende bijstand

  • 1.

    Het college vordert bijstand op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ terug van belanghebbende voor zover:

    • a.

      de bijstand als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 2, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      de bijstand in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen

    • c.

      de bijstand voortvloeit uit gestelde borgtocht;

    • d.

      de bijstand als gevolg van artikel 52 Participatiewet bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat dan wel geen volledige verrekening van het voorschot kan plaatsvinden met de toegekende bijstand;

    • e.

      de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 Participatiewet beschikt of kan beschikken;

    • f.

      bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

    • g.

      anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

  • 2.

    Terugvordering als bedoeld onder g vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

  • 3.

    De onderdelen b, c en d van dit artikel zijn niet van toepassing op uitkering op grond van de IOAW en IOAZ.

Artikel 3.3. Terugvordering van gezinsleden

  • a.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.2. worden kosten van bijstand, als de bijstand aan een gezin of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen wordt verleend, van alle gezinsleden respectievelijk van de ten laste komende kinderen van de alleenstaande ouder teruggevorderd.

  • b.

    Als de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven, omdat belanghebbende de verplichting als bedoeld in artikel 17 Participatiewet, artikel 13 lid 1 en 2 IOAW en artikel 1 en 2 IOAZ of de artikelen 30c lid 2 en 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden van wie de middelen als bedoeld in artikel 31 Participatiewet bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • c.

    De onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van het gehele bedrag aan kosten van bijstand dat wordt teruggevorderd.

Artikel 3.4. Terugvordering afgedragen loonbelasting

Loonbelasting waarvoor het college krachtens de Wet op de loonbelasting inhoudingspichtig is, voor zover deze belasting niet meer verrekend kan worden in het lopende kalenderjaar, wordt bij belanghebbende teruggevorderd.

Artikel 3.5. Het terugvorderingbesluit

In het terugvorderingbesluit deelt het college aan de belanghebbende mede:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • b.

    op grond van welk artikel wordt teruggevorderd;

  • c.

    of er netto of bruto wordt teruggevorderd en dat het resterende bedrag per de 31ste december wordt gebruteerd;

  • d.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand moet terugbetalen;

  • e.

    dat bij het niet voldoen aan de opgelegde betalingsverplichtingen de invordering, na aanmaning, via een dwangbevel ingevorderd zal worden. Dit dwangbevel levert een executoriale titel op;

  • f.

    dat de bij sub e genoemde procedure de hieraan verbonden kosten en wettelijke rente bij belanghebbende in rekening kunnen worden gebracht;

  • g.

    dat als het college een deurwaarder in moet schakelen de kosten van de deurwaarder voor rekening van de schuldenaar komen;

  • h.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

  • i.

    de bezwaarschriftclausule.

4. KWIJTSCHELDING

Artikel 4.1. Kwijtschelding i.v.m. schuldenproblematiek

Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in artikel 4.2.b bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c.

    de vordering van het college wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 4.2. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld 4.1 wordt afgezien indien:

  • a.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van fraude van de belanghebbende;

  • b.

    er voldoende vermogen aanwezig is om de vordering(en) te voldoen.

Artikel 4.3. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 4.4. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van terugvordering of tot het (gedeeltelijk) afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 4.5. Kwijtschelding om doelmatigheidsoverwegingen

Wanneer een vordering minder bedraagt dan € 200,00 op debiteurniveau en de vordering na uitputting van alle mogelijkheden écht niet invorderbaar is kan uit oogpunt van doelmatigheid van verdere invordering worden afgezien.

5. INVORDERING

Artikel 5.1. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • a.

    Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het terugvorderingsbesluit of dat met de belanghebbende op grond van een minnellijke regeling tot stand is gekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting;

  • b.

    Indien het terug te vorderen bedrag niet in één keer door de debiteur kan worden terugbetaald, krijgt de debiteur de gelegenheid een betalingsregeling te treffen;

  • c.

    Een betalingsregeling wordt alleen getroffen als er geen vermogen (waaronder spaargeld) is vanwaaruit de vordering in één keer kan worden voldaan;

  • d.

    Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting (afloscapaciteit) gewijzigd vastgesteld.

  • e.

    Tenminste één keer in de 12-14 maanden verricht het college onderzoek naar de hoogte van het inkomen.

Artikel 5.2. Vaststellen van aflosnormen voor betalingsregeling

  • a.

    Bij nieuwe terugvorderingen wordt ongeacht of uitkering wordt ontvangen, het saldo van de vordering als betalingsverplichting ineens opgelegd.

  • b.

    Als door de debiteur wordt aangegeven dat niet of niet langer kan worden voldaan aan de betalingsverplichting wordt een onderzoek ingesteld naar de afloscapaciteit en heeft beoordeling van het vermogen plaats omdat in het kader van terugvordering vrijlating van het vermogen niet aan de orde is. Onder vermogen wordt verstaan meer dan € 2.000,00 aan liquide middelen waaruit de vordering kan worden voldaan. Bij fraude-vorderingen boven € 10.000 wordt ook gekeken naar niet-liquidemiddelen waarmee de vordering kan worden voldaan.

  • c.

    De aflossingsverplichting bedraagt 10% van de toepasselijke bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag) voor alle terugvorderingen. Uitgangspunt is de toepasselijke bijstandsnorn. Bij 18 tot 21 jarigen die bijzondere bijstand ontvangen in de kosten van levensonderhoud wordt de bijzondere bijstand niet als inkomen geteld omdat bijzondere bijstand niet voor beslag vatbaar is. Bij het opleggen van een maatregel wordt niet op de terugvordering afgelost omdat de beslagvrije voet niet kan worden gehanteerd.

  • Wél wordt de aflossing voor leenbijstand verrekend.

  • d.

    Van de netto inkomsten boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm dient 50% te worden aangewend voor terugbetaling of aflossing.

  • e.

    Als het totaal van de vordering(en) binnen een jaar wordt afgelost, wordt zonder nader onderzoek ingestemd met een betalingsvoorstel van de belanghebbende, mits er geen vermogen aanwezig is.

  • f.

    Voor leenbijstand wordt het af te lossen bedrag vastgesteld conform de beleidsregels bijzondere bijstand, afloscapaciteit bij leningen.

  • g.

    Als een belanghebbende een lopende betalingsverplichting nakomt, maar niet meewerkt aan een onderzoek, dan zal de betalingsverplichting ambtshalve worden vastgesteld op het saldo van de vordering.

Artikel 5.3. Wijze en tijdstip betaling

De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt (artikel 4:87 Awb). De betaling geschiedt zoveel als mogelijk op de in de beschikking vermelde bankrekening.

Artikel 5.3.1. De afboeking van de betaling

Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:

  • a.

    Betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler (artikel 4:92 lid 2 Awb);

  • b.

    Betalingen waarvoor geen bestemming is opgegeven (de zgn. ongerichte betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande vorderingen, met dien verstande dat de aard van de vorderingen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken (b.v. als er sprake is van een vordering die betrekking heeft op het lopende kalenderjaar en die nog niet gebruteerd is ex artikel 58 lid 4 Participatiewet, 25 lid 1 IOAW en 25 lid 4 IOAZ);

  • c.

    De betaling strekt in de eerste plaats tot mindering van de invorderingskosten en vervolgens tot mindering van de hoofdsom.

Artikel 5.3.2. Teveelbetaling

Als de aangegeven bestemming van de betaling een vordering betreft die al is betaald terwijl nog andere vorderingen openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en dienovereenkomstig behandeld.

Artikel 5.3.3. Betaling door hoofdelijk aansprakelijke

Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijk gestelde (artikel 59 lid 3 Participatiewet, 26 lid 3 IOAW en 26 lid 3 IOAZ) worden eerst de kosten van invordering afgeboekt die aan de aansprakelijk gestelde zelf in rekening zijn gebracht. Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende vordering, met dien verstande dat de invorderingskosten die op die vordering betrekking hebben alleen worden afgeboekt indien en voor zover men hiervoor aansprakelijk is gesteld.

Artikel 5.3.4. Betaling gedurende uitstel van betaling

Indien uitstel van betaling is verleend en de schuldenaar doet vrijwillig een betaling, dan wordt deze afgelost op de openstaande vordering(en).

Artikel 5.3.5. Afzien van (verdere) invordering

Het college kan afzien van het nemen van een invorderingsbesluit indien:

  • a.

    het terug te vorderen bedrag lager is dan € 200,00;

  • b.

    de debiteur vijf jaar lang geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij/zij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • c.

    er dringende redenen aanwezig zijn om van (verdere) invordering af te zien.

6. UITSTEL VAN BETALING

Artikel 6.1. Invulling bevoegdheid tot verlenen van uitstel van betaling (artikel 4:94 Awb)

Het college kan in het kader van schuldenproblematiek uitstel van betaling verlenen, indien naar het oordeel van het college het uitstel bijdraagt tot de oplossing van een schuldenproblematiek. Voorts kan uitstel van betaling worden verleend indien er sprake is van zeer dringende redenen die het uitstel noodzakelijk maken.

Artikel 6.2. Bezwaarschrift en/of beroepschrift gelden niet als verzoek om uitstel van betaling

  • 1.

    Als de schuldenaar een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een vordering indient, merkt het college het bezwaarschrift niet aan als een verzoek om uitstel van betaling (artikel 6:16 Awb).

  • 2.

    Een beroepschrift tegen de uitspraak op het bezwaarschrift en een door de schuldenaar ingesteld beroep tegen een rechtelijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden ook niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de schuldenaar dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen.

Artikel 6.3. Intrekken of wijzigen beschikking tot uitstel van betaling (artikel 4:96 Awb)

In de volgende gevallen kan de beschikking tot uitstel van betaling worden gewijzigd of ingetrokken:

  • a.

    indien de voorschriften niet worden nageleefd;

  • b.

    indien de schuldenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juist of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid;

  • c.

    indien veranderde omstandigheden zich verzetten tegen de voortduring van het uitstel.

7. AANMANING

Artikel 7.1. Termijn voor aanmaning en van betaling na aanmaning

Indien de schuldenaar in verzuim is, zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, wordt binnen zes weken na constatering van het verzuim, of op enig ander tijdstip, een schriftelijke aanmaning verzonden, waarin de schuldenaar wordt aangemaand om binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden, tot betaling over te gaan (artikel 4:112 lid 1 Awb).

Artikel 7.2. Gevolgen niet nakomen aanmaning

De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze zal worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen (artikel 4:112 lid 3 Awb).

Artikel 7.3. Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning

Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe aanmaning voorafgegaan.

8. DWANGBEVEL

Artikel 8.1. Tijdstip van uitvaardigen dwangbevel

Binnen zes weken of op enig later tijdstip nadat niet (volledig) binnen de aanmaningstermijn is betaald, vaardigt het college een dwangbevel uit (artikel 60 lid 1 Participatiewet en artikel 4:117 lid 1 Awb).

Artikel 8.2. Rente en kosten

Voor zover van toepassing worden de aanmaningskosten, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel bij dwangbevel ingevorderd (artikel 4:119 Awb). Indien de schuldenaar binnen vijf werkdagen de vordering voldoet of een betalingsregeling treft waaraan de schuldenaar zich houdt worden geen rente en invorderingskosten in rekening gebracht.

Artikel 8.3. Bundeling vorderingen

Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (artikel 4:119 lid 2 Awb).

Artikel 8.4. Tenuitvoerlegging dwangbevel

Het dwangbevel levert een executoriale titel op (artikel 4:116 Awb). Na betekening aan de schuldenaar kan het dwangbevel, met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen, indien niet binnen de gestelde termijn aan het bevel tot betaling volledig is voldaan.

9. VERREKENING EN BESLAGLEGGING

Artikel 9.1. Ontbreken dan wel niet nakomen van een betalingsregeling

Als de belanghebbende niet betaald, of een eerder opgelegde/afgesproken betalingsregeling niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

Overdracht van vorderingen naar een deurwaarder gebeurt alleen als eerst alle mogelijkheden die het college ter beschikking staan zijn doorlopen en in alle redelijkheid kan worden aangenomen dat incasso door inschakeling van een deurwaarder wel tot betalingen zal leiden.

Artikel 9.2. Invulling bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb)

Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 Participatiewet worden teruggevorderd algemene bijstand of een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ of het Bbz 2004 ontvangt, is het college ingevolge artikel 60 lid 3 Participatiewet bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of uitkering. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.

Artikel 9.3. Aflossing bijstand in de vorm van een geldlening

Indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ of het Bbz 2004 ontvangt, zal het college overgaan tot verrekening van die geldlening met die algemene bijstand of uitkering (artikel 48 lid 5 Participatiewet).

Artikel 9.4. Regels ten aanzien van verrekenen

Ten aanzien van verrekenen worden de volgende regels gehanteerd:

  • a.

    er wordt niet tot verrekening overgegaan, indien de middelen van de schuldenaar afdoende zijn om de vordering in één keer te betalen;

  • b.

    de schuldenaar wordt met een kennisgeving op de hoogte gesteld van het feit dat een vordering op grond van een terugvorderingbesluit ex artikel 58 en 59 Participatiewet of op grond van artikel 48 lid 5 Participatiewet met zijn of haar bijstand of uitkering wordt verrekend, alsmede van de hoogte van het bedrag van de verrekening (artikel 4:93 lid 2 Awb);

  • c.

    de schuldenaar dient door verrekening nimmer te beschikken over een inkomen dat minder is dan de voor hem of haar geldende beslagvrije voet (artikel 4:93 lid 4 Awb);

  • d.

    een verleend uitstel tot betaling staat verrekening niet in de weg (artikel 4:93 lid 5 Awb);

  • e.

    bij fraude- en verwijtbare vorderingen wordt de gehele reeds op het moment van verrekening gereserveerde vakantietoeslag ingevolge bijstandsverlening of uitkeringsverstrekking verrekend met de vordering.

  • f.

    er wordt in ieder geval niet eerder tot verrekening overgegaan dan tot zes weken nadat het terugvorderingbesluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.

Artikel 9.5. Vervallen bescherming beslagvrije voet

Indien de schuldenaar op grond van de wet in het kader van invordering door middel van verrekening of dwangbevel de bescherming van de beslagvrije voet geniet, vervalt deze bescherming indien de schuldenaar zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt, zoals bedoeld in:

10. WETTELIJKE RENTE EN KOSTEN

Artikel 10.1 Rente en kosten bij niet tijdige betaling

  • a.

    Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in artikel 9.1. dan wordt de vordering verhoogd met rente en kosten.

  • b.

    De hoogte van de rente wordt vastgesteld op de wettelijke rente (per 1 juli 2012 3% per jaar) en wordt berekend over de nog openstaande hoofdsom vanaf de datum van het terugvorderingsbesluit.

  • c.

    De hoogte van de aanvullende kosten wordt vastgesteld op 15% van de hoofdsom vanaf de datum van de terugvorderingbeschikking (met een minimum van € 50,00 en een maximum van € 680,00). Dit dient ter dekking van de kosten die minnelijk worden gemaakt aan brieven, verzendkosten, kopiëerkosten en dergelijke. De werkelijk gemaakte kosten van deurwaarder, betekening, gerechtelijke tenuitvoerlegging en dergelijke worden volledig op de debiteur verhaald.

Artikel 10.2. Geen wettelijke rente

Geen wettelijke rente zal worden gevorderd als aan de schuldenaar uitstel van betaling is verleend dan wel schuldenaar toegelaten is tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).

Artikel 10.3. Bezwaar en/of beroep

Indien een betaling is geschied op grond van een beschikking die in bezwaar of in beroep is gewijzigd of vernietigd, dan is over de termijn tussen de betaling en de terugbetaling wettelijke rente verschuldigd over het teveel terugbetaalde bedrag (artikel 4:102 lid 1 Awb)

11. VERJARING

Artikel 11.1 Verjaringstermijn

De vordering verjaart vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken.

Artikel 11.2. Stuiting

Deze termijn kan worden gestuit dor een daad van rechtsvervolging in overeenstemming met artikel 316 lid 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 316 lid 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overenkomstige toepassing.

Artikel 11.3. Verlenging verjaringstermijn

De verjaringstermijn kan worden verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na aanvang van die termijn uitstel van betaling is verleend. Dit is overeenkomstig van toepassing als:

  • a.

    de schuldenaar in surseance van betaling verkeert;

  • b.

    de schuldenaar in staat van faillissement verkeert;

  • c.

    ten aanzien van de schuldenaar de WSNP van toepassing is;

  • d.

    de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is geschorst ingevolge een lopende rechtsgeding, met dien verstande dat de termijn weermee de verjaringstermijn wordt verlengd een aanvang neemt op de dag waarop het rechtsgeding door middel van dagvaarding aanhangig wordt gemaakt.

12. DEBITEURENBEHEER

Artikel 12.1 Constatering, berekening en vastlegging vordering

  • a.

    Elke medewerker die een (mogelijke) vordering constateert, maakt hiervan melding aan de medewerk(st)er die terugvordering tot zijn taak heeft.

  • b.

    De hoogte van de vordering wordt middels herberekening door een medewerker van de uitkeringsadministratie vastgesteld. Deze berekening wordt gecontroleerd en gefiatteerd door de medewerk(st)er terugvordering. De medewerk(st)er terugvordering kan ook zelf de hoogte van de terugvordering vaststellen.

  • c.

    Alle vorderingen moeten middels een rapportage worden vastgesteld en de cliënt ontvangt een herzieningbeschikking van de consulent(e) - en/of een terugvorderingsbeschikking van de medewerk(st)er terugvordering.

  • d.

    De terugvorderingsbeschikking die aan de debiteur wordt gezonden moet de volgende gegevens genoemd in artikel 3.5. bevatten.

  • e.

    De vordering wordt vervolgens vastgelegd in de geautomatiseerde uitkerings- en debiteurenadministratie.

  • f.

    Reageert de debiteur niet (tijdig) op de terugvorderingsbeschikking, dan dient Hoofdstuk 7 Aanmaning en Hoofdstuk 8 Dwangbevel gevolgd te worden:

  • g.

    De procedure zoals hierboven weergegeven onder f geldt ook als de debiteur zich niet aan een opgelegde betalingsverplichting houdt.

Artikel 12.2. Saldobevestiging

Na het verwerken van alle ontvangsten van het boekjaar, worden zo snel mogelijk na

afloop van dit boekjaar de saldobevestigingen verstuurd. Voor alle vorderingen in het afgelopen boekjaar worden saldobevestigingen verzonden door debiteurenbeheer. De saldobevestigingen moeten de navolgende gegevens bevatten:

  • -

    naam en adres;

  • -

    Burgerservicenummer;

  • -

    de uitstaande hoofdsom van de vordering;

  • -

    de vorderingssoort;

  • -

    de hoogte van de vordering per 1 januari van het betreffende jaar;

  • -

    de ontvangen bedragen in het betreffende jaar;

  • -

    de hoogte van de vordering op 31 december van het betreffende jaar.

Artikel 12.3. Debiteurenheronderzoek

1 x per 12 – 14 maanden vindt er een debiteurenheronderzoek plaats.

13. SLOTBEPALINGEN

Artikel 13.1. Hardheidsclausule

  • a.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze notitie, indien toepassing van het gemeentelijk beleid tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • b.

    In gevallen van terug- en invordering waarin deze beleidsregel niet voorzien beslist het college.

Artikel 13.2. Inwerking treding

Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2015 en vervangen de Beleidsregels terugvordering en incasso WWB, IOAW en IOAZ 2012.

Artikel 13.3. Citeertitel

Deze beleidsnotitie kan worden aangehaald als Beleidsregels terugvordering en incasso Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN INCASSO PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

1. ALGEMEEN

Onder de Wet werk en bijstand (1 januari 2004) is de wettelijke verplichting verdwenen en is terugvordering een algehele bevoegdheid van gemeenten geworden. Dit houdt in dat het wettelijke kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingpraktijk. Inhoudelijk zijn de bepalingen van de Wwb, thans Participatiewet, niet wezenlijk anders dan in de Abw.

Geadviseerd wordt om terugvorderingbesluiten die betrekking hebben op de Abw, zowel te motiveren op de Abw-artikelen als de artikelen in de Participatiewet. De reden hiervan is dat in jurisprudentie van zowel de Centrale Raad van Beroep als de Hoge Raad steeds overwogen is dat terugvordering van bijstand moet worden gemotiveerd met de wetsartikelen zoals die luidden op het moment dat de bijstand werd verleend.

De Participatiewet is, evenals de Abw, een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand wordt het van groot belang geacht dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hieraan behoefte hebben. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

Daarnaast zijn de IOAW en IOAZ aan dit beleid toegevoegd in verband met het vervallen van de Wet Boete Maatregelen Terug- en Invordering Sociale zekerheid. Voor de IOAW en IOAZ bestaat wel nog het Maatregelenbesluit. Hierin is niets geregeld betreffende het terug- en invorderen van ten onrechte of teveel verstrekte uitkering.

Daar waar in dit beleid ‘bijstand’ wordt genoemd, wordt tevens bedoeld uitkering op grond van de IOAW en IOAZ.

Het college maakt gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in dit beleid. Voorwaarde om gebruik te maken van de bevoegdheid is dat deze niet leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard voor de debiteur. Als de vordering het gevolg is van schending van de informatieplicht moet altijd gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid.

1.2. Uitgangspunten

Artikel 1.2.1. Minst zwaarwegende invorderingswijze

Hieruit volgt bijvoorbeeld dat indien vereenvoudigd derdenbeslag (artikel 60 lid 4 Participatiewet) tot effectieve invordering kan leiden, er geen deurwaarder wordt ingeschakeld. Hier kan ook op volgen dat beslag op goederen de voorkeur verdient boven beslag op een periodiek inkomen, daar de kosten door snelle inning van de totaalsom door middel van beslag op goederen lager zijn.

Artikel 1.2.2. Moment inleveren bescheiden

Hierbij kan gedacht worden aan de inlichtingenplicht van de schuldenaar en het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet bij het niet nakomen van deze verplichting (artikel 60 lid 1 en 5 Participatiewet).

Artikel 1.2.3. Invordering in het buitenland

Vanuit het oogpunt van mogelijke diplomatieke consequenties moeten gemeenten een voornemen tot beslaglegging in het buitenland van te voren melden aan het ministerie van SZW (zie Verzamelbrief december 2002). Voor meldingen of vragen kunt u zich wenden tot de heer F. Hooghiemstra (telefoon 070-333 4760, of e-mail nhooghiemstra@minszw.nl) van de directie Werk en bijstand van het ministerie van SZW.

Voor invordering in het buitenland zal een daartoe gespecialiseerd advocatenkantoor of deurwaarderskantoor worden ingeschakeld.

Fraudeonderzoek in het buitenland wordt verricht door het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het UWV. Als de gemeente vermoedt dat er sprake is van bijstandsfraude met een internationaal karakter, zal bij het IBF een aanvraag voor onderzoek in het buitenland worden ingediend. Meer informatie: telefoonnummer (020) 752 48 51 en (020) 752 41 75. Mailen kan via IBF@uwv.nl. Uit het oogpunt van efficiëntie wordt alleen tot dwanginvordering overgegaan bij bedragen boven € 15.000,-.

2. HERZIENING EN INTREKKING

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herziening- of intrekkingbesluit een volledige bevoegdheid geworden van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder a en b zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54 lid 3 Participatiewet, artikel 17 lid 3 en 4 IOAW en artikel 17 lid 3 en 4 IOAZ en artikel 40 lid 3 WIJ doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

  • a.

    Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het gaat hierbij om het schenden van de inlichtingenplicht.

  • b.

    In gevallen waarin in het verleden kennelijk een niet correct toekenningbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningbesluit aan de orde zijn. Voorwaarde is dat dit niet leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard voor de debiteur.

Dit zal zich voordoen in gevallen waarin door het college onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend is of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal daarom moeten hebben geweten dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is gaat het college niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval pas met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd. De belanghebbende moet hiervan tijdig op de hoogte worden gebracht.

Als de terugvorderinggrond een niet zelfstandig terugvorderingbesluit betreft, kan door het ontbreken van een herzieningsbesluit geen terugvordering worden ingesteld.

Als het college als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen kan dit niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het voor belanghebbende volkomen duidelijk is dat het hier een fout betreft.

3. TERUGVORDERING

Artikel 3.1. Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in het beleid is vastgelegd. Indien het beleid hierin niet voorziet wordt het besluit tot terugvordering in voorkomende gevallen voorbehouden aan burgemeester en wethouders.

Artikel 3.2. Ten onrechte verleende bijstand

De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 Participatiewet, 25 IOAW en 25 IOAZ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd is dit beleid, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 Participatiewet, 25 IOAW en 25 IOAZ, dwingend geformuleerd.

  • a.

    Bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 Participatiewet, 17 lid 3 en 4 IOAW en 17 lid 3 en 4 IOAZ en artikel 2 van de beleidsregel Terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ eerst een herziening- of intrekkingbesluit te worden genomen.

  • b.

    Aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in zo veel mogelijk gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Indien geen terugbetalingsverplichting wordt opgelegd dient in de rapportage de reden hiervan te worden aangegeven. De verplichting wordt in het toekenningbesluit vastgelegd. Als deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningbesluit vastgelegd moet zijn dat het college bijstand heeft verleend in de vorm van borgtocht. Deze bijstand komt pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand wegens aanspraak op de borg, ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c Participatiewet en het gemeentelijke beleid kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, meteen een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 Participatiewet van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit houdt in dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 Participatiewet regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d Participatiewet. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet is een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand. Indien na toekenning van de bijstand verzuimd is het voorschot te verrekenen dient terugvordering plaats te vinden op grond van artikel 58 lid 1 sub a Participatiewet. Door de toekenning van bijstand is het voorschotkarakter ontnomen.

  • e.

    Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarom de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij om situaties waarin geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen),

  • f.

    wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium al (bijzondere) bijstand is ontvangen.

  • g.

    Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond van dit beleid te worden teruggevorderd. Als beperking geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.

De onderdelen b, c en d van dit artikel zijn niet van toepassing op uitkeringen op grond van de IOAW, IOAZ. Op grond van de IOAW en IOAZ kunnen geen van de genoemde vormen van uitkering verstrekt worden.

Artikel 3.3. Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 lid 2 Participatiewet, 26 lid 2 en 3 IOAW en 26 lid 2, 3 IOAZ kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • -

    de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

  • -

    de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

  • -

    Nieuw is dat op grond van dit artikel ook teruggevorderd kan worden van kinderen. Als het kind behorende tot het gezin een erfenis ontvangt maar hierover pas kan beschikken op het moment van meerderjarigheid, moet ook op het kind een terugvordering worden ingesteld. Bij de vermogensvaststelling moet ook rekening gehouden worden met het vermogen van de kinderen.

Alle gezinsleden van wie in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle belanghebbenden die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

Artikel 3.4. Terugvordering van afgedragen loonbelasting en premies

Op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet, 25 lid 4 IOAW, 25 en lid 4 IOAZ kunnen door het college afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen en premie ZVW worden teruggevorderd. Om geen misverstand te laten bestaan over de gevallen waarin deze belasting en premies worden teruggevorderd, is dit hier dwingendrechtelijk geformuleerd. Bijstand wordt in principe bruto teruggevorderd als deze niet meer kan worden verrekend.

Artikel 3.5. Terugvorderingbesluit

In dit artikel is conform artikel 60 van de Participatiewet, 28 van de IOAW en 28 van de IOAZ geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingbesluit. In principe wordt uitgegaan van aflossing ineens binnen zes weken na datum verzending besluit (artikel 4:87 Awb). Als dit niet mogelijk is, kan de betalingsverplichting worden vastgesteld.

Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van beroep dient een bestuursorgaan ontvangen gegevens die leiden tot wijziging in de uitkeringsrechten met enige voortvarendheid af te handelen. In gevallen waarin er enige tijd verstreek tussen het moment waarop de informatie binnen kwam en het moment waarop is overgegaan tot aanpassing van de uitkering heeft de raad overwogen dat in het algemeen niet kan worden teruggevorderd over een periode die langer is dan ongeveer 6 maanden na binnenkomst van gegevens. Hierbij is echter uitdrukkelijk bepaald dat deze 6 maanden-termijn alleen van toepassing is in situaties waarin een bestuursorgaan bevoegd is over te gaan tot terugvordering.

Het vorenstaande impliceert dat het college voortvarend moeten omgaan met binnengekomen signalen die erop duiden dat ten onrechte bijstand wordt verleend. Deze signalen zouden, gelet op het voorgaande, in ieder geval binnen zes maanden na binnenkomst moeten worden vertaald in een besluit. Wanneer dit niet gebeurt kan de consequentie zijn dat het college de bijstand over de periode voor die zes maanden niet meer kan terugvorderen.

4. KWIJTSCHELDING

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

In deze beleidsregel is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. Dit is noodzakelijk om het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid bij schuldenproblematiek na invoering van de WWB te continueren. Een dergelijke bepaling komt in de nieuwe Participatiewet niet meer voor.

Bij schuldbemiddeling treedt een instantie op als bemiddelaar tussen schuldeiser en de debiteur. Deze draagt er zorg voor dat een regeling wordt getroffen met een schuldeiser over het bedrag waarmee en de periode waarin de vordering in regelmatige betalingstermijnen door de debiteur wordt afgelost. Van een schuldregeling kan een verzoek deel uitmaken aan de schuldeiser om genoegen te nemen met een gedeelte van de vordering tegen finale kwijting (meestal een zogenaamd percentagevoorstel).

Bij schuldsanering is er sprake van de verstrekking van een saneringskrediet door een bank, bijvoorbeeld de gemeentelijke kredietbank, waarmee de vorderingen van alle schuldeisers ineens worden voldaan. De bank blijft dan als enige schuldeiser over.

5. INVORDERING

Artikel 5.2. Vaststellen van aflosnormen voor betalingsregeling

De tenuitvoerlegging van het terugvorderingbesluit komt aan de orde als de debiteur de overeengekomen minnelijke betalingsregeling niet (meer) tijdig nakomt. Dit betekent dat, voordat het college tot dwanginvordering overgaat, eerst de weg van een minnelijke regeling openstaat. De wet geeft geen regels omtrent de hoogte van het aflossingsbedrag Daarom worden hier beleidsregels voor opgesteld. Bij de vaststelling hiervan is rekening gehouden met de ontstaansgrond van de schuld (verwijtbaar of niet verwijtbaar). Er wordt alleen tot een betalingsregeling overgaan als er geen vermogen aanwezig is waaruit de vordering in één keer kan worden voldaan.

In de beleidsregels wordt gesproken over het aflossingsbedrag als wel over een betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken, wordt hier bepaald dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen als gevolg van een minnelijke betalingsregeling, of op basis van het terugvorderingbesluit eenzijdig wordt meegedeeld, kan worden beschouwd als een betalingsverplichting.

Artikel 5.3.5 Afzien van (verdere) invordering

In het terugvorderingproces kan worden afgezien van (verdere) invordering. Uitgangspunt is dat ook kleine bedragen worden teruggevorderd. In voorkomende gevallen kunnen er echter redenen zijn om in het geheel geen invorderingsactie te nemen.

  • a.

    Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in situaties waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Hiertoe is artikel 78 b Abw letterlijk overgenomen in deze beleidsregel. De Participatiewet kent met ingang van 1 januari 2004 een dergelijke bepaling niet meer. Het college is vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag.

  • b.

    Verder kan het zijn dat een vordering niet te innen is. Een voorbeeld hiervan is als de woonplaats van de debiteur onbekend is. Het college zal al het mogelijke in het werk moeten stellen om het adres te achterhalen. Soms levert dit achterhalen van het feitelijke adres problemen op en blijft de debiteur (door eigen toedoen) onvindbaar. Niet alleen debiteuren met een onbekende woonplaats, maar ook situaties waarin debiteuren in het buitenland verblijven, leveren dikwijls problemen op. In veel landen wordt het Participatiewet terugvorderingsbesluit niet geaccepteerd als een beschikking om te kunnen executeren.

  • c.

    Ook kunnen er dringende redenen zijn die het noodzakelijk maken dat (verdere) invordering wordt gestaakt. Bij dringende redenen moet het wel gaan om ernstige omstandigheden. Het moet gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante omstandigheden. Van een algemene of categoriale afwijking kan geen sprake zijn. Er kan ook sprake zijn van dringende redenen als de terugvordering is ontstaan door toedoen van het college. De beoordeling of het college al dan niet heeft gehandeld in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan ertoe leiden dat op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien.

Artikel 9.4. Verrekening en beslaglegging

Het dwangbevel heeft een executoriale titel. Als de debiteur niet vrijwillig betaalt of de overeengekomen minnelijke betalingregeling niet (meer) tijdig nakomt, wordt het dwangbevel ten uitvoer gelegd. De volgende mogelijkheden van dwanginvordering zijn aanwezig:

  • a.

    verrekening met lopende uitkering

  • Onder de Participatiewet kan het college nog steeds een verrekening toepassen op de bijstandsuitkering. Deze dient echter gebaseerd te worden op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisen worden voldaan:

    • 1.

      er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

    • 2.

      er moet een gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een betaling voor bijzondere bijstand kan worden verrekend;

    • 3.

      er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. De tenuitvoerlegging van deze titel is pas aan de orde als de debiteur niet aan de (al dan niet minnelijke) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

    • 4.

      bij verrekening is het college gehouden aan de beslagvrije voet;

    • 5.

      verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

  • b.

    Vereenvoudigd derdenbeslag

  • Het college kan op vereenvoudigde wijze beslag leggen op periodieke uitkeringen zoals loon, pensioenen alimentatie en sociale uitkeringen die de debiteur ontvangt. Bij beslag op periodieke uitkeringen moet altijd rekening worden gehouden met de beslagvrije voet. Dit is het gedeelte van het inkomen waarover de belanghebbende moet blijven beschikken De procedure is als volgt:

    • 1.

      het college stuurt met een kennisgeving een afschrift van het dwangbevel en een kopie van het terugvorderingbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering of loon ontvangt;

    • 2.

      hierin wordt de beslagvrije voet weergegeven;

    • 3.

      de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan het college;

    • 4.

      door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag aan het college uit te betalen;

    • 5.

      het college zendt na retourontvangst van de kennisgeving binnen vijf werkdagen een afschrift van die kennisgeving aan de debiteur.

10. Wettelijke rente en kosten

Als de debiteur in gebreke blijft met zijn betalingen dan kan het college de vordering verhogen met rente en andere kosten die zijn gemaakt in verband met de invordering. In de Participatiewet is geen bepaling omtrent de hoogte opgenomen. In deze beleidsnotitie is aansluiting gezocht bij de wettelijke rente (wettelijk percentage conusmententransacties per 1 juli 2012). Deze bedraagt thans 3% en wordt berekend over de nog openstaande hoofdsom vanaf de datum van het terugvorderingsbesluit. Voor wat betreft de aanvullende kosten zijn eveneens geen bepalingen in de Participatiewet opgenomen. Een algemeen geaccepteerde handelswijze is het hanteren van een percentage van 15% over de nog openstaande hoofdsom, met een minimum van € 50,00 en een maximum van € 680,00 (conform de Invorderingswet). Dit dient ter dekking van de kosten die minnelijk worden gemaakt aan brieven, verzendkosten, kopiëerkosten en dergelijke. De werkelijk gemaakte kosten van deurwaarder, betekening, gerechtelijke tenuitvoerlegging en dergelijke worden volledig op de debiteur verhaald.

12. Debiteurenbeheer

Terugvordering omvat het nemen van de terugvorderingsbeslissing alsook het effectueren van die beslissing (de tenuitvoerlegging). Er moet ook voor zorg worden gedragen dat het terug te vorderen bedrag ook daadwerkelijk door de debiteur wordt betaald. Verwacht mag worden dat er tijdige invorderingsacties worden ondernomen indien de debiteur nalaat te voldoen aan de hem opgelegde betalingsverplichting.