Beleidsregels Verlaging bijstandsnorm Uithoorn 2015

Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Verlaging bijstandsnorm Uithoorn 2015

Het college van de gemeente Uithoorn,

- gelet op de bepalingen in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

besluit vast te stellen:

Beleidsregels Verlaging bijstandsnorm Uithoorn 2015

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze regeling verstaat onder:

    • a.

      belanghebbende:

      degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • b.

      bijstandsnorm:

      norm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de wet;

    • c.

      wet:

      de Participatiewet;

    • d.

      woonkosten:

      • 1°.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1 van de Beschikking individuele huursubsidie (in plaats hiervan kan men ook lezen: de Wet op de huurtoeslag;

      • 2°.

        indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2. Verlaging norm wegens lagere woonkosten

De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 Participatiewet bedraagt:

Artikel 3. Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van deze regeling als toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 4. Overige bepalingen

  • 1. De bepalingen van deze beleidsregels gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 2. De bepalingen in artikel 2, 3 en 4 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag van de maand, volgend op de bekendmaking van deze beleidsregels.

Artikel 6. Overgangsrecht

Ingeval de belanghebbende op datum van inwerkingtreding als bedoeld in artikel 5 een uitkering ingevolge de wet ontvangt, wordt de verlaging als bedoeld in artikel 2, zes maanden na inwerkingtreding als bedoeld in artikel 5 toegepast.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Verlaging bijstandsnorm Uithoorn 2015.

Algemene toelichting

Inleiding

De verplichting van de gemeenteraad om een toeslagenverordening vast te stellen vervalt met ingangvan 1 januari 2015. In artikel 20, 21 en 22 van de Participatiewet wordt de toeslag in verband met hetniet kunnen delen van kosten in de basisnorm voor een alleenstaande (ouder) opgenomen.

Artikel 22a Participatiewet (kostendelersnorm) zorgt ervoor dat de bepalingen over verlaging wegens het kunnen delen van kosten ook overbodig zijn.

Met betrekking tot artikel 27 Participatiewet (verlaging wegens lagere woonkosten) kan het college beleid formuleren (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 10).

Artikel 27 - Woonsituatie

Het college kan de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21, lager vaststellen voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

De begrippen die in deze beleidsregels zijn gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet.

Tweede lid, onder d

Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Algemene bijstandswet (Abw) dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering (Bln; zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 NABW e.a.). Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Een en ander betekent dat onder woonkosten moet worden verstaan (artikel 1 lid 1 onder f Bln, met uitzondering van onderdeel 3 inzake woonwagens):

  • 1.

    indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1 van de Beschikking individuele huursubsidie (in plaats hiervan kan men ook lezen: de Wet op de huurtoeslag);

  • 2.

    indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Bovenstaande omschrijving, die een aantal gemeenten (al dan niet in licht aangepaste vorm) in hun toeslagenverordening hebben opgenomen in het kader van de verlaging wegens het ontbreken van (woon)kosten als gevolg van de woonsituatie, wordt, met uitzondering van het (eventuele) onderdeel over kamerhuur, ook gebruikt in het kader van de woonkostentoeslag (zie ook “Woonkosten: periodiek”).

Voor wat betreft de hypotheekrente bij woonkosten van eigenaren gaat het alleen om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet als woonkosten meegenomen.

Artikel 2. Verlaging norm wegens lagere woonkosten

In artikel 2 onderdeel a van deze beleidsregels is bepaald dat de norm wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm.

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

  • a.

    bij het niet aanhouden van een woning (in dat geval is artikel 2 onderdeel b van deze beleidsregels van toepassing);

  • b.

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • c.

    indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 Participatiewet (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 Participatiewet noch in het kader van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet.

Geen woning wordt bewoond

In artikel 2 onderdeel b van deze beleidsregels is bepaald dat de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Daarom is gekozen voor een verlaging van slechts 10 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 3. Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen

De hardheidsclausule wordt in zeer bijzondere omstandigheden toegepast ten gunste van belanghebbende. Van deze mogelijkheid wordt sporadisch en in incidentele gevallen gebruik gemaakt ter voorkoming van precedentwerking.

Artikel 4. Overige bepalingen

Eenvoudigheidshalve is de werking van de beleidsregels beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, hoewel de wet de mogelijkheid biedt de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. De jongerennorm is dusdanig laag dat een verdere verlaging niet voor de hand ligt. Daarnaast zijn de ouders in principe onderhoudsplichtig. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van boven de 21 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18 tot 21 jaar, in overigens vergelijkbare omstandigheden, kan het college de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 van de wet bij wijze van individualisering aanpassen.

In het tweede lid wordt aangegeven dat het college in niet geregelde of uitzonderlijke gevallen de bevoegdheid c.q. plicht heeft om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 van de wet bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 6. Overgangsrecht

Wanneer de belanghebbende op de datum van de inwerkingtreding van deze beleidsregels een uitkering ingevolge de wet ontvangen en het toepassen van deze beleidsregels een nadelig gevolg heeft voor die uitkering, wordt een overgangstermijn van zes maanden toegepast.

Een termijn van zes maanden als overgangsrecht wordt in de wetgeving en jurisprudentie als een algemeen geaccepteerde termijn om te wennen aan een toekomstige situatie.

Artikel 7. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.