Beleidsregel Wet Bibob gemeente Uithoorn 2018

Geldend van 11-02-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Wet Bibob gemeente Uithoorn 2018

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. De definitie in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel, tenzij hiervan in het tweede lid wordt afgeweken.

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanbestedende dienst: de gemeente Uithoorn;

    • b.

      Aanvraag: de aanvraag om een beschikking respectievelijk de offerte/inschrijving voor een overheidsopdracht dan wel voor de aanbestedingsprocedure ten behoeve van de totstandkoming van een overheidsopdracht;

    • c.

      Besluit Bibob: het besluit van 12 april 2003, houdende uitvoering van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • d.

      Bestuursorgaan: de burgemeester respectievelijk het college van burgemeester en wethouders, dan wel het bevoegd gezag in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • e.

      Bibob-toets: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij door het bestuursorgaan volgens deze beleidsregels wordt beoordeeld of er redenen, ontleend aan de wet, zijn om de vergunning te weigeren of er voorschriften aan te verbinden, dan wel de betreffende ondernemer uit te sluiten van verdere deelname in de aanbestedingsprocedure, respectievelijk tijdens de termijn van de beschikking deze in te trekken of de overheidsopdracht tijdens de looptijd te ontbinden;

    • f.

      Bibob vragenformulieren: vragenformulieren waarin vragen als bedoeld in artikel 30 van de wet zijn opgenomen

    • g.

      Coördinatiebureau Bibob Amsterdam: bureau dat onderdeel is van het Van Traa-team van de Directie Openbare Orde en Veiligheid van Bestuur en Organisatie/RIEC Amsterdam-Amstelland;

    • h.

      Gegadigde: degene die zich heeft gemeld voor een aanbestedingsprocedure teneinde een aanbieding te doen, of zich heeft ingeschreven op een aanbestedingsprocedure dan wel in onderhandeling is getreden met de gemeente als aanbestedende dienst;

    • i.

      Gemeente: de gemeente Uithoorn;

    • j.

      Indicatorenlijst: de door het Landelijk Bureau Bibob ter beschikking gestelde lijst(en) die indicatoren bevat(ten) die aanleiding kunnen zijn tot het toepassen van de wet;

    • k.

      Landelijk Bureau (Bibob): het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, als bedoeld in artikel 8 van de wet;

    • l.

      Publiekrechtelijke instelling: een instelling die specifiek ten doel heeft te voorzien in behoeften van algemeen belang, anders dan van industriële of commerciële aard, die rechtspersoonlijkheid bezit en waarvan:

      • De activiteiten in hoofdzaak door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een andere publiekrechtelijke instelling worden gefinancierd,

      • Het beheer is onderworpen aan toezicht door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een ander publiekrechtelijke instelling

      • De leden van het bestuur, het leidinggevend of toezichthoudend orgaan voor meer dan de helft door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een andere publiekrechtelijke instelling zijn aangewezen;

    • m.

      RIEC: het Regionale Informatie- en Expertisecentrum Amsterdam Amstelland; is een regionaal samenwerkingsverband die de samenwerkende partners (waaronder de gemeente Uithoorn) ondersteunt in de aanpak van georganiseerde criminaliteit;

    • n.

      Wabo-aanvraag: de aanvraag om een vergunning ingevolge artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • o.

      Wet: de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

Artikel 2. Doel

De gemeente beoogt met toepassing van de Wet Bibob te voorkomen dat zij criminele activiteiten faciliteert waardoor de veiligheid, leefbaarheid, de rechtsorde of de bestuurlijke slagkracht wordt aangetast.

Artikel 3. Risico- gebieden en branches

Het bestuursorgaan kan risico- gebieden en/of branches aanwijzen waarbinnen de wet integraal wordt toegepast. Het gaat hierbij om gebieden of branches die extra aandacht behoeven voor wat betreft leefbaarheid en veiligheid. Daarnaast gaat het zowel om aanvragen van nieuwe beschikkingen en overheidsopdrachten, als houders van bestaande beschikkingen en contractpartijen en lopende overheidsopdrachten

Artikel 4 Toepassing van de wet in afwijking van de beleidsregel

Deze beleidsregel laat onverlet dat al dan niet in afwijking van de hiernavolgende bepalingen tot toepassing van de wet kan worden besloten indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 2 Toepassingsbereik

Artikel 5. Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen

  • 1. Het bestuursorgaan past de wet toe bij een aanvraag om een beschikking op basis van:

    • a.

      artikel 3 van de Drank- en horecawet, indien sprake is van een nieuwe onderneming, de overname van een bestaande onderneming, de overname van (de meerderheid van) de aandelen van een bestaande onderneming of wijziging van de rechtsvorm van de onderneming.

      • -

        De categorieën slijtersbedrijven en paracommerciële rechtspersonen, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet zijn uitgezonderd van de Bibob-toets, tenzij sprake is van een situatie, zoals genoemde in leden 4 of 5.

    • b.

      Artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn (exploitatievergunning horecabedrijf) voor zover niet al een Bibob-onderzoek verricht wordt op grond van het genoemde onder a, indien sprake is van een nieuwe onderneming, de overname van een bestaande onderneming, de overname van (de meerderheid van) de aandelen van een bestaande onderneming of wijziging van de rechtsvorm van de onderneming, dan wel een verlenging van de vergunning.

      • -

        De categorieën slijtersbedrijven en paracommerciële rechtspersonen, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet zijn uitgezonderd van de Bibob-toets, tenzij sprake is van een situatie, zoals genoemde in leden 4 of 5.

    • c.

      Artikel 3:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn (exploitatievergunning seksinrichting, escortbedrijf), indien sprake is van een nieuwe onderneming, de overname van een bestaande onderneming, de overname van (de meerderheid van) de aandelen van een bestaande onderneming of wijziging van de rechtsvorm van de onderneming, dan wel de verlening van de vergunning.

    • d.

      Artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn (evenementenvergunning), voor zover het betreft op grond van het tweede lid, van artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn aangewezen categorieën vergunningplichtige vechtsportwedstrijden of vechtsportgala’s.

  • 2. Het bestuursorgaan past de wet toe bij een aanvraag om een beschikking op basis van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning activiteit bouw).

    • De toepassing blijft in beginsel beperkt tot:

      • -

        aanvragen met een bouwsom hoger dan € 250.000 (exclusief BTW)

      • -

        aanvragen met een bouwsom hoger dan € 150.000 (exclusief BTW) ten behoeve van:

        • een horecabedrijf zoals bedoeld in de Drank- en Horecawet,

        • een horecabedrijf, een seksinrichting of escortbedrijf als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn

    • De Bibob-toets zal in beginsel niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

      • Overheidsinstanties;

      • Publiekrechtelijke instellingen;

      • Toegelaten woning(bouw)corporaties: instellingen die zijn toegelaten op grond van artikel 19 van de Woningwet;

      • Door het college van burgemeester en wethouders bij besluit aangewezen aanvragers.

  • 3. In de situatie dat een aanvrager in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag, een vergunning heeft aangevraagd bij de gemeente waarbij het Bibob vragenformulier al is ingediend, hoeft niet het gehele vragenformulier opnieuw ingevuld te worden, maar kan volstaan worden met het afleggen van een verklaring dat zich geen wijzigingen hebben voorgedaan.

  • 4. Het bestuursorgaan past de wet toe bij een aanvraag om een beschikking van een aangewezen risicobranche of in een aangewezen risicobranche zoals bedoeld in artikel 3.

  • 5. Indien sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie van een of meerdere partners van het samenwerkingsverband RIEC, die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de wet kan het bestuursorgaan de wet toepassen bij:

    • a.

      De aanvraag als bedoeld in artikel 30a Drank- en Horecawet;

    • b.

      De aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet, in het geval het een horecabedrijf betreft van paracommerciële rechtspersonen, als bedoeld in artikel 1, juncto artikel 4 van de Drank- en Horecawet;

    • c.

      De aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet, in het geval het slijtersbedrijf is, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • d.

      De aanvraag als bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn (evenementenvergunning);

    • e.

      De aanvraag als bedoeld in artikel 5:18 van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn (standplaatsvergunning)

    • f.

      De aanvraag als bedoeld in artikel 5:23 van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn (snuffelmarktvergunning);

    • g.

      De aanvraag als bedoeld in de Marktverordening Uithoorn (marktvergunning)

    • h.

      De aanvraag als bedoeld in de algemene subsidieverordening Uithoorn

Artikel 6. Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen om een beschikking

  • 1. Het bestuursorgaan kan de wet ook toepassen:

    • a.

      Indien sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie van een of meerdere partners van het samenwerkingsverband RIEC die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikkingen van de in artikel 5 genoemde categorieën, mede zullen, worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, en/of strafbare feiten te plegen.

    • b.

      In de gevallen dat het Openbaar Ministerie op basis van artikel 26 van de wet wijst op de mogelijkheid om een advies aan te vragen met betrekking tot de in artikel 5 genoemde aanvragen (OM-tip)

  • 2. Bovendien kan een Bibob-toets plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Landelijk Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau.

Artikel 7. Toepassingsbereik reeds verleende beschikkingen

Het bestuursorgaan kan de wet toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen zoals genoemd in artikel 5, indien:

  • a.

    Er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie van een of meerdere partners van het samenwerkingsverband RIEC die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikking wordt gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • b.

    Het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 26 van de wet wijst op de mogelijkheid om een advies aan te vragen bij het Landelijk Bureau;

  • c.

    Bekend wordt, dat tegen een betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en door de gemeente aan deze betrokkene een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuursorgaan het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.

Hoofdstuk 3. Privaatrechtelijke transacties

Artikel 8. Toepassingsbereik vastgoedtransacties

  • 1. De gemeente kan de wet toepassen met betrekking tot vastgoedtransacties als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder o, van de wet waarbij de gemeente betrokken is. Bij de start van de onderhandelingen daartoe, zal de gemeente de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-toets onderdeel kan uitmaken van de procedure.

  • 2. In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen op basis waarvan kan worden overgegaan tot een wijziging, ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

  • 3. De Bibob-toets wordt in beginsel beperkt tot de gevallen, die een of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:

    • -

      Een transactie hoger dan € 250.000 (exclusief BTW);

    • -

      Hoge mate van financiële complexiteit;

    • -

      Behorend tot een als zodanig door het bestuursorgaan aangewezen (risico)branche;

    • -

      Behorend tot een als zodanig door het bestuursorgaan aangewezen (risico)gebied;

    • -

      Hoge mate van complexiteit met betrekking tot de bedrijfsstructuur;

    • -

      Exceptioneel financieel risico voor de gemeente.

  • 4. Het uitvoeren van de Bibob-toets kan daarnaast ook gebaseerd zijn op eigen ambtelijke informatie en/of informatie verkregen van het Landelijk Bureau en/of informatie verkregen van een of meerdere partners van het samenwerkingsverband RIEC en/of de door het Openbaar Ministerie gedane verwijzing naar de mogelijkheid tot het vragen van een advies bij het Landelijk Bureau ingevolge artikel 26 van de wet (OM-tip).

  • 5. Indien de Bibob-toets niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.

Artikel 9. Toepassingsbereik bij aanbestedingen

  • 1. De gemeente kan de wet toepassen, ten aanzien van een inschrijver of onderaannemer in de zin van de wet, bij overheidsopdrachten, die vallen binnen de sectoren bouw, informatie en communicatietechnologie (ICT) en milieu en die, conform het gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid (Procedure Handboek Stichting Regionaal Inkoopbureau IJmond en Kennemerland), nationaal dan wel Europees worden aanbesteed.

  • 2. Het uitvoeren van de Bibob-toets kan daarnaast ook gebaseerd zijn op eigen ambtelijke informatie en/of informatie verkregen van het Landelijk Bureau en/of informatie verkregen van een of meerdere partners van het samenwerkingsverband RIEC en/of de door het Openbaar Ministerie gedane verwijzing naar de mogelijkheid tot het vragen van een advies bij het Landelijk Bureau ingevolge artikel 26 van de wet (OM-tip).

Hoofdstuk 4. Procedure

Artikel 10. Vragenformulier

  • 1. In alle gevallen, zoals omschreven in de hoofdstukken 2 en 3, moet betrokkene naast de reguliere aanvraag- en/of vragenformulieren c.q. inschrijfformulieren ook Bibob-vragenformulieren invullen en samen met de bijbehorende bijlagen inleveren. De Bibob-vragenformulieren bevatten in elk geval vragen die het bestuursorgaan zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten.

  • 2. De Bibob-vragenformulieren maken onderdeel uit van de aanvraag, van de inschrijving, dan wel van de procedure om te komen tot een vastgoedtransactie.

  • 3. Weigering om de in het eerste lid bedoelde Bibob-vragenformulieren volledig in te vullen en te voorzien van de daarin gevraagde bijlagen, kan een grond opleveren om de aanvraag buiten behandeling te laten respectievelijk de beschikking in te trekken, de inschrijver uit te sluiten dan wel een vastgoedtransactie niet aan te gaan en/of de onderhandelingen af te breken of bij een reeds gesloten overeenkomst deze te ontbinden of op te schorten.

Artikel 11. Onderzoek

  • 1. Voordat eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag zo veel als mogelijk eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggen regelgeving van desbetreffende vergunning.

  • 2. Het onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit:

    • a.

      Het beoordelen van de aanvraag tot het verlenen van een beschikking, een opdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie en in dat kader overgelegde gegevens, mede aan de hand van bij het bestuursorgaan bekende feiten en omstandigheden.

    • b.

      Het verzamelen, bewerken en analyseren van informatie die al dan niet door middel van het de in het vorige artikel bedoelde aanvraag en vragenformulieren en de daarbij te voegen bijlagen is verstrekt door de aanvrager en de gegevens die zijn verkregen uit informatiebronnen die het bestuursorgaan volgens de wet kan raadplegen.

      • 1.

        Het bestuursorgaan kan zich bij het onderzoek laten ondersteunen door het Coördinatiebureau Bibob Amsterdam.

      • 2.

        Indien het hiervoor genoemde onderzoek onvoldoende uitsluitsel geeft over de mate van gevaar dat de in artikel 3 van de wet bedoelde feiten zich zullen voordoen wordt een advies als bedoeld in artikel 9 van de wet ingewonnen bij het Landelijk Bureau.

      • 3.

        Indien de officier van justitie ingevolge artikel 26 van de wet wijst op de mogelijkheid om advies in te winnen bij het Landelijk Bureau, wordt een advies als bedoeld in artikel 9 van de wet ingewonnen bij het Landelijk Bureau.

Artikel 12 Informatieplicht

  • 1. Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Landelijk Bureau. Betrokkene wordt daarbij ook gewezen op de opschorting van de beslistermijn waarbinnen de beschikking moet worden gegeven als bedoeld in artikel 31 van de wet.

  • 2. In het geval dat het bestuursorgaan overgaat tot het aanvragen van een advies aan het Landelijk Bureau, voegt het een afschrift van het schrijven als bedoeld in het eerste lid toe aan de adviesaanvraag.

Artikel 13. Adviestermijn

  • 1. Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt op grond van artikel 31 van de wet de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking moet worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 van de wet.

  • 2. Indien het Landelijk Bureau het advies niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid, van de wet de termijn te verlengen.

  • 3. Het bestuursorgaan informeert betrokkenen onverwijld over verlenging als bedoeld in he tweede lid.

  • 4. De verlenging van de adviestermijn van het Landelijk Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Landelijk Bureau in de gevallen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Hoofdstuk 5. Besluitvorming

Artikel 14. Resultaat

  • 1. Indien uit eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Landelijk Bureau blijkt dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet kan het bestuursorgaan overgaan tot:

    • a.

      Het nemen van een negatief besluit op de aanvraag om een beschikking, of

    • b.

      Het uitsluiten van de betreffende inschrijver op een overheidsopdracht, of

    • c.

      Het nemen van een beslissing af te zien van het aangaan van een vastgoedtransactie met de betreffende betrokkene, of

    • d.

      In het geval van een verleende beschikking, het intrekken van die beschikking, of

    • e.

      In het geval van een tot stand gekomen overeenkomst na een aanbestedingsprocedure of een vastgoedtransactie, het zo mogelijk ontbinden van de overeenkomst.

    In het geval van een aanbestedingsprocedure zal het resultaat van het onderzoek of de inhoud van het advies van het Landelijk Bureau dienen als motivering voor de toepassing van een of meerdere uitsluitingsgronden, zoals genoemd in de Aanbestedingswet 2012.

  • 2. Voordat een negatief besluit wordt genomen als bedoeld in het eerste lid moet het bestuursorgaan zich, op grond van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht, ervan vergewissen dat het onderzoek van het Landelijk Bureau op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

  • 3. Voor zover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet, kan het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. De voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.

  • 4. Het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst die een advies van het Landelijk Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 15. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking de dag nadat zij bekend is gemaakt.

Artikel 16. Overgangsrecht

Deze beleidsregel is van toepassing op alle aanvragen als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van deze beleidsregels, ontvangen vanaf de dag van inwerkingtreding.

Artikel 17. Intrekking

Al het voorgaande Bibob-beleid wordt ingetrokken en vervangen door onderhavig beleid.

Artikel 18. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel Wet Bibob gemeente Uithoorn 2018’.

Toelichting Beleidsregel Wet Bibob gemeente Uithoorn

1. Inleiding

Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (wet Bibob) in werking getreden. Met de Wet Bibob wordt het openbaar bestuur in staat gesteld zich te beschermen tegen het risico dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd bij het verlenen van vergunningen en subsidies en het gunnen van opdrachten in het kader van aanbestedingen.

In 2006 hebben de gemeente Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn een gezamenlijke beleidslijn ontwikkeld. Besloten is om het beleid gefaseerd in te voeren, te beginnen met horecabedrijven, seksinrichtingen en escortbedrijven. Vanuit efficiency en uniformiteit is aansluiting gezocht met de beleidslijn van Amsterdam. Later is de evenementenvergunning voor vechtsportwedstrijden en vechtsportgala’s ook onder de werkingssfeer gebracht. In 2017 is afgesproken om het toepassingsbereik uit te breiden naar vastgoedtransacties en omgevingsvergunningen.

Los van de fasering is op 1 juli 2013 de Wet Bibob gewijzigd door de inwerkingtreding van de Evaluatie- en Uitbreidingswet Bibob. Het openbaar bestuur is met de wetswijziging in staat gesteld de Wet Bibob toe te passen tegen het risico dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd bij het aangaan van vastgoedtransacties.

Deze uitbreiding van de Wet Bibob en de gefaseerde invoering van het beleid, vormen de aanleiding om het Bibob-beleid te actualiseren en waar nodig uit te breiden. De oude beleidslijn wordt samengevoegd en geactualiseerd in deze nieuwe versie. Vooralsnog is gekozen om de Wet Bibob nog niet toe te passen in het geval van omgevingsvergunningen die betrekking hebben op milieuactiviteiten (artikel 2.1, eerste lid onder e, en artikel 2.1, eerste lid onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

2. De Wet Bibob

De integriteit van het overheidsorgaan wordt aangetast bij een verleende of te verlenen beschikking (onder andere een vergunning of subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie, indien er sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten. Ter bescherming van haar integriteitsrisico, hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen; zij is dus niet het instrument om criminele gedragen van personen/organisaties te bestrijden.

De Wet Bibob is vanwege het ultimum remedium karakter, bedoeld als aanvulling op de bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren en/of in te trekken. Verder kan op grond van de Wet Bibob diepgaand onderzoek gedaan worden naar de achtergrond van een persoon of onderneming door middel van eigen onderzoek door de gemeente en/of het vragen van advies aan het Landelijk Bureau.

Een beschikking of subsidie kan op grond van de Wet Bibob worden geweigerd of ingetrokken indien er ernstig gevaar bestaat dat deze wordt gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (de zogenaamde a-grond uit artikel 3, eerste lid onder a, van de Wet Bibob). Ook kan een beschikking op grond van de Wet Bibob worden geweigerd of ingetrokken indien er ernstig gevaar bestaat dat de beschikking gebruikt wordt om strafbare feiten te plegen (de zogenaamde b-grond uit artikel 3, eerste lid onder b, van de Wet Bibob).

Bij de beoordeling van de a-grond worden strafbare feiten betrokken waarmee geld kan worden verdiend zoals witwassen, drugshandel en (belasting)fraude. Er hoeft niet te worden aangetoond dat dit vermogen daadwerkelijk in de onderneming wordt geïnvesteerd. Voor het aannemen van een ernstig gevaar is het voldoende dat het aannemelijk is dat de feiten zijn gepleegd of het te verkrijgen voordeel groot is.

Ten aanzien van de b-grond gaat de wet ervan uit dat als iemand in het (recente) verleden vaak genoeg strafbare feiten heeft gepleegd, hij dit in de toekomst opnieuw kan doen. De strafbare feiten moeten wel zijn gepleegd bij activiteiten of overeenkomen met de activiteiten waarvoor de beschikking wordt gevraagd of is verleend.

Bij aanbestedingen is de toepasbaarheid van de Wet Bibob beperkt tot de sectoren milieu, informatie en communicatietechnologie (ICT) of bouw en die nationaal dan wel Europees moeten worden aanbesteed. De Wet Bibob kan worden toegepast alvorens tot gunning overgegaan wordt en zich onder andere één van de onderstaande situaties, zoals omschreven in artikel 9, tweede lid, van de Wet Bibob voordoet:

  • -

    De mogelijkheid dat een gegadigde of onderaannemer wordt gefinancierd met uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen;

  • -

    Het gevaar dat een gegadigde, indien de overheidsopdracht aan hem zou worden gegund, of de onderaannemer bij de uitvoering van die opdracht strafbare feiten zal plegen.

Voor wat betreft de vastgoedtransacties kan de Wet Bibob worden toegepast alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie en/of in het geval dat bij een vastgoedtransactie is bedongen dat de overeenkomst kan worden opgeschort of ontbonden dan wel de rechtshandeling kan worden beëindigd indien zich één van de onderstaande situaties, zoals omschreven in artikel 9, derde lid, van de Wet Bibob, voordoet:

  • -

    Gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

  • -

    Gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd, of;

  • -

    De ernst van de feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van een vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd.

3. Waarom een beleidslijn

Het is de eigen beslissing en verantwoordelijkheid van de gemeente om het Bibob-instrumentarium toe te passen. Vanwege de grote mate van bestuurlijke keuzevrijheid bij de toepassing van de Wet Bibob verdient het de voorkeur dat de toepassing plaatsvindt op basis van een beleidslijn, waarin het bestuursorgaan, dan wel de gemeente als rechtspersoon met een overheidstaak, aangeeft op welke wijze en in welke gevallen de Wet Bibob wordt toegepast. Dit schept duidelijkheid voor de burgers en ondernemingen die mogelijk aan een Bibob-onderzoek kunnen worden onderworpen. Bovendien schept het een helder kader voor de toetsing van een door het bestuur in een concreet geval genomen besluit.

Met name de afweging om tot een Bibob-onderzoek over te gaan, dient, juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument, weloverwogen en inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidslijn een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en daaruit kan een preventieve werking ontstaan.

4. Bibob beleidsregel gemeente Uithoorn 2018

De toepassing van de Wet Bibob maakt onderdeel uit van de bestuurlijke aanpak tegen de georganiseerde criminaliteit. Het is één van de instrumenten die de overheid tot haar beschikking heeft om te voorkomen dat zij ongewild criminaliteit faciliteert door middel van het verlenen van vergunningen, het gunnen van opdrachten of het verlenen van een subsidie. Daarbij komt dat de aanpak van ondermijnende criminaliteit een van de speerpunten van het veiligheidsbeleid van de gemeente is.

Op 1 juni 2003 is de Wet Bibob in werking getreden. Voor de toepassing van deze wet is in 2006 het BIBOB-beleid gemeente Uithoorn 2006 in werking getreden waarmee vergunningaanvragen van de horeca, de seksinrichtingen en escortbedrijven, getoetst kunnen worden aan de Wet Bibob.

In verband met onder ander de uitbreiding van de Wet Bibob en de verbetering van de informatiepositie van bestuursorganen doordat het Coördinatiebureau Bibob Amsterdam beter is toegerust om bestuursorganen te ondersteunen bij de toepassing van de wet, is de beleidslijn regionaal geëvalueerd. Aan de hand van deze evaluatie zijn de volgende verbeterpunten doorgevoerd in de nieuwe beleidslijn:

  • 1.

    Aan de huidige beleidslijn Bibob horeca en seksinrichtingen en escortbedrijven worden bouwen, vastgoedtransacties en aanbestedingen toegevoegd tot één beleidslijn;

  • 2.

    De mogelijkheid is opgenomen om subsidie aanvragen aan een Bibob-toets te onderwerpen.

5. Algemene beleidsuitgangspunten

Bibob-toets:

Uitgaande van enerzijds het doel van de Wet Bibob. Het tegengaan van het faciliteren van criminaliteit en daarmee het weigeren c.q. intrekken van beschikkingen, respectievelijk het niet aangaan van vastgoedtransacties c.q. het beëindigen van overeenkomsten waarbij een bepaalde mate van criminele beïnvloeding te verwachten valt en anderzijds een meer risico en informatie gestuurde toepassing van het Bibob instrumentarium is gekozen voor een differentiatie in toetsing.

Een belangrijk uitgangspunt van de gemeente Uithoorn is om de administratieve lasten, de extra werkzaamheden en de duur van de procedures voor de aanvragers en voor de gemeente zelf te beperken. Vanwege het proportionaliteitsbeginsel is een selectieve aanpak wenselijk. Het Bibob -instrument is immers een zwaar middel dat ingrijpt in de privacy van betrokkene.

Uitgaande van een risico- en informatie gestuurde aanpak hoeft de betrokkene niet bij iedere aanvraag, dan wel bij iedere vastgoedtransactie een Bibob vragenformulier in te vullen.

In de beleidsregels zijn gevallen aangewezen wanneer in beginsel kan worden volstaan met het invullen van een Bibob-vragenformulier. Indien op grond van het ingevulde formulier en/of op grond van concrete informatie (‘tip’ van de officier van justitie, politie-informatie, gronden zoals genoemd in de indicatorenlijst of andersoortige bij de gemeente beschikbare informatie) aanvullende gegevens nodig zijn en/of er vragen bestaan, zal de aanvrager uitgenodigd worden voor een gesprek teneinde antwoord te geven op de bij de gemeente bestaande vragen.

Indien er na het indienen van de aanvullende stukken en/of het aanvullende gesprek nog steeds vragen bestaan, zal ondersteuning worden gevraagd aan het Coördinatiebureau Bibob Amsterdam. Het Coördinatiebureau is bevoegd om het volledige eigen onderzoeksdossier als ook een daarop gebaseerd adviesrapport van het Landelijk Bureau in te zien. Op die manier is hun ondersteunende en coördinerende rol naar bestuursorganen bij de uitvoering van de Bibob wetgeving, nadrukkelijk versterkend. Het Coördinatiebureau kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan versterken door het verstrekken van relevante informatie, die afkomstig is van de partners in het samenwerkingsverband. Ook kunnen zij adviseren om in concrete gevallen wel/niet over te gaan tot het doen van een adviesverzoek bij het Landelijk Bureau.

Geheimhouding

Op grond van artikel 28 van de wet is een ieder die krachtens de wet informatie krijgt met betrekking tot een derde, verplicht tot geheimhouding van deze informatie. Hoewel het Bibob advies als document in beginsel onder de Wet openbaarheid van bestuur (verder: Wob) valt, zal in de praktijk het openbaar maken van het advies op grond van artikel 10 van de Wob achterwege blijven. De inhoud van het advies zal namelijk veelal gegevens bevatten die de persoonlijke levenssfeer raken of gegevens die als bedrijfsgegevens zijn te beschouwen. Ook zal niet zelden een beroep gedaan kunnen worden op de in de Wob genoemde grond voor het voorkomen van onevenredige benadeling van bij die aangelegenheid betrokken (rechts)personen dan wel derden.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

In artikel 1 zijn begrippen en begripsbepalingen opgenomen die voorkomen in de wet en/of in de onderhavige beleidsregel.

Artikel 2 geeft het doel van de beleidsregel weer.

In artikel 3 is opgenomen dat het bestuursorgaan branches of gebieden aan kan wijzen, waarbij het Bibob instrumentarium kan worden ingezet, indien blijkt dat deze branches of gebieden een risico vormen voor de veiligheid en/of leefbaarheid.

Artikel 4 maakt duidelijk dat het Bibob instrumentarium ook ingezet kan worden in gevallen die niet in deze beleidsregel worden genoemd, maar waarbij de omstandigheden van het geval daartoe wel aanleiding geven.

Hoofdstuk 2.Toepassingsbereik

In artikel 5, eerste lid, zijn de publiekrechtelijke beschikkingen opgenomen, waarbij de Bibob-toets wordt toegepast. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door onder andere:

  • zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

  • grootschalig gebruik van contant geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor zogenaamde "witwaspraktijken";

  • bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het zogenaamde "waterbedeffect" zich hier nadrukkelijk kan voordoen.

In het tweede lid van artikel 5 wordt de toepassing bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nader omschreven. Uitgangspunt is daarbij dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden maar dat de toepassing beperkt zou moeten blijven tot de gevallen waarin sprake is van een financiële investering van redelijke omvang dan wel het betrokken bouwwerk op enigerlei wijze een faciliterende rol kan vervullen in bedrijfsmatige activiteiten die een vergroot risico in zich hebben voor criminele invloeden. Dit laatste kan ingegeven zijn door branche- en/of omgevingskenmerken. In het kader van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is ervoor gekozen om bouwactiviteiten met een aanneemsom hoger dan € 250.000,- (exclusief BTW) in beginsel te onderwerpen aan een Bibob-toets. Voor wat betreft bouwaanvragen ten behoeve van een horecabedrijf of een seksinrichting is dit bedrag gesteld op € 150.000,- (exclusief BTW). De lasten die gemoeid zijn met het toetsen van bouwactiviteiten van zeer geringe omvang staan niet in verhouding tot de mogelijke resultaten die behaald worden met een Bibob-toets.

Het tweede lid van artikel 5 geeft ook aan in welke gevallen in beginsel de Bibob-toets niet wordt toegepast. Zo is er een uitzonderingspositie voor publiekrechtelijke instellingen. Het risico dat de gevraagde omgevingsvergunning wordt gebruikt om, kort gezegd, geld wit te wassen of strafbare feiten te plegen, zal bij dergelijke instellingen niet bijzonder groot zijn.

Naast de specifiek genoemde aanvragers, kan het college van burgemeester en wethouders bij besluit andere aanvragers aanwijzen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan publiek-private samenwerking constructies van particuliere ondernemingen en overheid.

In artikel 5, derde lid, is een uitzondering opgenomen voor meerdere aanvragen per twee jaar en meerdere aanvragen per project. Indien een aanvrager meerdere aanvragen per twee jaar, dan wel meerdere aanvragen voor eenzelfde project indient binnen de gemeente Uithoorn, zal de aanvrager bij ongewijzigde omstandigheden ten opzichte van de eerdere aanvraag (bedrijfsstructuur, financiering, zakelijke partners, etc.) kunnen volstaan met een verwijzing naar de reeds eerder verleende vergunning, door het afleggen van een verklaring dat zich geen wijzigingen hebben voorgedaan.

Op grond van het vierde lid van artikel 5 wordt de Bibob-toets toegepast in gevallen waarbij het bestuursorgaan gebieden of branches heeft aangewezen die een risico vormen voor de veiligheid en/of leefbaarheid. De gebieden en/of branches worden door het bestuursorgaan aangewezen via een apart besluit.

In artikel 5, vijfde lid, is een aantal beschikkingen opgenomen waarbij een Bibob-toets gedaan kan worden als er informatie voorhanden is die aanleiding vormt om te vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de wet. Verdere gronden die aanleiding kunnen vormen tot het instellen van een nader onderzoek zijn opgenomen in de indicatorenlijst.

Artikel 6 en 7 geven een uitbreiding van het toepassingsbereik in het geval van bijzondere situaties bij aanvragen om een beschikking en bij reeds verleende beschikkingen. De Bibob-toets kan ook worden toegepast in bijzondere situaties en bij reeds verleende beschikkingen als voldoende informatie beschikbaar is of als het Openbaar Ministerie gebruik maakt van de tip functie van de Wet Bibob. Bij bijzondere situaties kan de indiciatorenlijst ook gebruikt worden.

Voor zover in dit hoofdstuk wordt gesproken over ambtelijke informatie en/of informatie van een of meerdere partners van het samenwerkingsverband RIEC, wordt daar in ieder geval onder verstaan schriftelijke waarschuwingen dan wel besluiten op grond van de artikelen 174 en 174a van de Gemeentewet, artikel 13b Opiumwet en artikel 2:30 van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn.

Hoofdstuk 3 Privaatrechtelijke transacties

In artikel 8 wordt de toepasbaarheid van de wet bij vastgoedtransacties omschreven. Dit betreft sinds 2013 een uitbreiding van de toepasbaarheid van het Bibob instrumentarium in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar kan worden beschouwd maar op onderdelen gebleken is ernstig kwetsbaar te zijn voor invloeden vanuit de criminele omgeving.

Voor het uitsluiten van deze invloeden binnen deze sector, zullen maatregelen vanuit diverse actoren binnen deze sector zelf noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen initiatieven komen vanuit bijvoorbeeld de makelaardij, het notariaat en de taxateurs. Ook kan het Kadaster een signalerende rol vervullen in geval een onroerend goed in korte tijd meerdere keren in andere handen overgaat.

De uitbreiding van de Bibob wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen, waarin een bestuursorgaan middels een privaatrechtelijke transactie partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten. Zoals eerder gezegd is de onroerendgoedsector in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar. De toepassing is dan ook beperkt tot de gevallen, waarin gemotiveerd tot inzet kan worden besloten. Daartoe is een aantal kenmerken opgenomen in het derde lid van artikel 8, waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van de indicatorenlijst.

Omdat het bij een vastgoedtransactie gaat om een privaatrechtelijke transactie geeft de Wet Bibob geen weigeringsgronden ten aanzien van deze transacties. Naar aanleiding van een Bibob-toets kan de gemeente de afweging maken een vastgoedtransactie niet aan te gaan en/of onderhandelingen hierover te staken of een reeds gesloten overeenkomst te ontbinden of op te schorten. De gemeente gaat in beginsel geen vastgoedtransactie aan wanneer uit de Bibob-toets blijkt dat een situatie zich voordoet zoals opgenomen in artikel 9, derde lid, van de wet. De gemeente kan een reeds gesloten overeenkomst op grond van de daarin opgenomen integriteitsclausule opschorten of ontbinden eveneens wanneer zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet.

In artikel 9 wordt de toepasbaarheid bij aanbestedingen omschreven.

Door de wetgever is de toepasbaarheid van het Bibob instrumentarium beperkt tot de sectoren bouw, informatie- en communicatietechnologie (ICT) en milieu. Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke transactie in een van deze sectoren ook tot een Bibob-toets over te gaan, maar de inzet nadrukkelijk te beperken tot gevallen waarbij de toepassing gemotiveerd kan worden. De Bibob-toets kan worden uitgevoerd als er op grond van de verkregen informatie vragen zijn over omstandigheden in de persoon van de inschrijver en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of de wijze van financiering.

Voor de toepassing van het Bibob instrumentarium op aanbestedingen blijven de Europese aanbestedingsrichtlijnen Leveringen, Werken en Diensten van kracht. In die regelingen staan de uitsluitingsgronden die het bestuursorgaan kan gebruiken bij aanbestedingen. De toepassing van het Bibob instrument geldt hierbij als ultimum remedium.

Voor zover in dit hoofdstuk wordt gesproken over ambtelijke informatie en/of informatie van een of meerdere partners van het samenwerkingsverband RIEC, wordt daar in ieder geval onder verstaan schriftelijke waarschuwingen dan wel besluiten op grond van de artikelen 174 en 174a van de Gemeentewet, artikel 13b Opiumwet en artikel 2:30 van de Algemene Plaatselijke Verordening Uithoorn.

Hoofdstuk 4. Procedure

Artikel 10 geeft een regeling omtrent de Bibob vragenformulieren. Om te komen tot een goede beoordeling in het kader van de Wet Bibob heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 30 van de wet de mogelijkheid om de betrokkene vragen te stellen die zien op de bedrijfsstructuur, financiering, betrokken (rechts)personen etc.

Weigering van het invullen van het Bibob vragenformulier kan een grond opleveren om op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht een aanvraag buiten behandeling te laten.

In het geval geen sprake is van een aanvraag, maar van een verleende beschikking, dan wel een privaatrechtelijke transactie, wordt het weigeren van het invullen van het Bibob vragenformulier aangemerkt als ernstig gevaar in de zin van artikel 3, eerste lid, van de wet. In dat geval kan de beschikking ingetrokken worden, dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden bij een aanbesteding dan wel kan besloten worden om een vastgoedtransactie niet aan te gaan en/of onderhandelingen hierover te staken of een reeds gesloten overeenkomst ontbinden of op te schorten.

In artikel 11 wordt de uitvoering van het eigen onderzoek beschreven. Zie hiervoor ook hetgeen beschreven is bij hoofdstuk 5 Algemene beleidsuitgangspunten. Bij de uitvoering van het eigen onderzoek, zal het bestuursorgaan in eerste aanleg gebruik maken van alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook zal zij gebruik kunnen maken van de relevante informatie, die voor haar beschikbaar is via zogenaamde open bronnen (zoals de KvK en het Kadaster).

In het eerste lid van artikel 11 is verder nog aangegeven dat voordat het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden op grond van de wet gestart wordt, een aanvraag zo veel als mogelijk beoordeeld wordt conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden. Hier is de zinsnede zo veel als mogelijk opgenomen. Om de aanvraag volledig te laten zijn, dient tezamen met de aanvraag ook het Bibob vragenformulier ingevuld ingediend te worden. Het beoordelen van deze formulieren en de inhoud van de gegevens zal tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd plaatsvinden met het toetsen van de aanvraag. Dit om ervoor zorg te dragen dat de beslissingstermijn niet onnodig wordt vertraagd door het doen van de Bibob-toets. De Bibob-toets vindt plaats door een daartoe aangestelde Bibob-medewerker. Gelet hierop kunnen de stukken ten behoeve van de Bibob-toets dan ook los van de inhoudelijke toetsing van de aanvraag beoordeeld worden. Wel is het zo dat als de aanvraag reeds geweigerd kan c.q. moet worden op grond van de reguliere weigeringsgronden, geen gebruik gemaakt zal worden van het Bibob instrumentarium.

Artikel 12 en 13 volgen rechtstreeks uit de wet zelf.

Hoofdstuk 5. Besluitvorming

In het eerste lid van artikel 14 is beschreven wat het bestuursorgaan doet in het geval uit eigen onderzoek, dan wel op grond van een advies van het Landelijk Bureau Bibob blijkt dat sprake is van een ernstige mate van gevaar, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet.

Artikel 14, tweede lid, bepaalt dat in de besluitvorming rekening gehouden moet worden met artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel draagt het bestuursorgaan op om zich ervan te vergewissen dat het door een adviseur, in dit geval het Landelijk Bureau Bibob, uitgevoerde onderzoek naar de feiten of gedragingen zorgvuldig is geweest. Het advies moet blijk geven van een deugdelijk onderzoek, moet deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Voldoet het advies daaraan, dan mag een bestuursorgaan in beginsel op het advies af gaan.

Het derde lid van artikel 14, volgt uit artikel 3, zevende lid, van de Wet Bibob.

Het vierde lid is een vertaling van hetgeen bepaald is in artikel 33 van de wet.

Een door het Landelijk Bureau gegeven advies mag gedurende twee jaar gebruikt worden in het kader van een andere beslissing. Het vijfde lid van artikel 14 is daarmee een vertaling van artikel 29 van de Wet Bibob.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

De in dit hoofdstuk opgenomen artikelen spreken voor zich en behoeven geen verdere verduidelijking.