Beleidsnota Archeologie Urk

Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsnota Archeologie Urk

1.Inleiding en doelstelling project

De gemeente Urk heeft aangegeven te willen komen tot een archeologiebeleid, voortbouwend op de reeds opgestelde Archeologische Basiskaart Urk (ABU).

Naar aanleiding van de uitbreiding van het grondgebied van de gemeente in 2001 is een archeologische basiskaart gemaakt. Deze is door de Raad in 2005 vastgesteld. De basiskaart geeft aan waar archeologische waarden in de bodem van het grondgebied van Urk kunnen voorkomen. Naast een basiskaart is een beleidskaart noodzakelijk, die aangeeft hoe met deze waarden dient te worden omgegaan binnen bestemmingsplannen. De gemeente is autonoom in haar archeologiebeleid mits de beslissing hieromtrent goed gemotiveerd wordt. Stelt de gemeente geen beleid vast dan is de landelijke wetgeving van kracht die uitgaat van het basisprincipe dat archeologische bodemschatten ‘in situ’ bewaard dienen te worden en dat de ‘verstoorder’ betaalt. Is door planontwikkeling het niet mogelijk om de bodemschatten ongeroerd te laten dan dient een ‘veiligstellende opgraving’ te worden verricht.

Omdat een veiligstellende archeologische opgraving kostbaar en tijdrovend is, is de archeologische basiskaart van 2005 nog eens kritisch bekeken. Dit heeft met name geresulteerd in een verkleining van het gebied met een hoge archeologische verwachting langs de Urkerweg. Ook zijn op het oude eiland gradaties (zone´s) aangebracht m.b.t. de mate van archeologische vindplaatsen.

De voorliggende Archeologische Beleidskaart Urk is een vertaling van de al bestaande en bijgewerkte Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op de voorliggende beleidskaart worden per verwachtingseenheid de vergunningplicht, de oppervlakte en diepte vrijstelling en de te stellen randvoorwaarden aan archeologisch onderzoek benoemd.

Het primaire doel van een archeologiebeleid is het inzichtelijk maken van de aanwezige waarden, en eventueel daaruit voortvloeiende beperkingen, voor de spelers binnen de ruimtelijke ordening.

Voor het rapport is gebruik gemaakt van de bestaande rapportage voor de ABU (Oudhof en Gouw 2003). Deze teksten zijn te herkennen aan de inspringing en het kleine lettertype.

2.Juridische en planologische inkadering archeologiebeleid

In dit hoofdstuk wordt het kader geschetst waarbinnen de gemeente Urk haar eigen archeologiebeleid kan opstellen.

2.1 Rijk

Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ)

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Europese Verdrag van Malta (Valetta). De wet is een raamwet die gezien moet worden als een verzameling van aanpassingen en wijzigingen binnen bestaande wetten, te weten: een wijziging van de monumentenwet 1988, de wet milieubeheer, de woningwet en de ontgrondingenwet.

De WAMZ regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De uitgangspunten zijn:

  • ·

    Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem (in situ) bewaren.

  • ·

    Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren. De invoering hiervan wordt geregeld via bestemmingsplannen en vrijstellingen, de mer-plichtige activiteiten en ontgrondingen.

  • ·

    Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe verstoorder betaalt).

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) –en namens deze de Rijksdienst voor het Cultureelerfgoed - is vanuit de Wamz wettelijk adviseur voor de Commissie voor de milieueffectrapportage. In de praktijk treedt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) zeer terughoudend op.Op grond van artikel 3, lid 1, in de Monumentenwet 1988 kan de minister van OCW beschermdemonumenten aanwijzen. Bodemingrepen op wettelijk beschermde monumenten zijn op grond vanartikel 11, lid 2 vergunningplichtig. De gemeente Urk kent echter geen vanuit het Rijk aangewezen wettelijk beschermde archeologische terreinen.

Het Rijk neemt via de RCE deel aan de Planologische OmgevingsCommissie Flevoland (POCF). Hierin heeft de RCE een adviesfunctie. De RCE ziet er via de POCF op toe dat provincie en gemeenten in hun plannen rekening houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden. Als advieskader hiervoor hanteert de RCE de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en het centraal Archeologische Informatiesysteem (ARCHIS).

In 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien worden er een aantal nieuwe bepalingen aan toegevoegd. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk.

2.2 Provincie

Sinds de invoering van de WAMZ en de nieuwe Wro is de provincie alleen nog bevoegd gezag voor archeologie bij ontgrondingsvergunningen. Bij hoge uitzondering treedt de provincie ook binnen de omgevingsvergunningsprocedure als bevoegd gezag op. Wel heeft de provincie Flevoland grote invloed verkregen op de archeologie binnen het omgevingsvergunningstraject door hierover expliciete regels op te nemen in het Omgevingsplan Flevoland 2006, in de Cultuurnota-2013-2016en in de Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008.De Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland bevat geen voorschriften ten aanzien van de gemeentelijke planprocedures, maar wel ten aanzien van de archeologische onderzoeksplicht bij ontgrondingsvergunningaanvragen.

Kort worden de belangrijkste aspecten uit het provinciale omgevingsplan en de beleidsregel aangehaald.

Omgevingsplan Flevoland 2006

“In het archeologiebeleid maakt de provincie een onderscheid in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De provincie zal het beleid voor de PArK'en en de Top-10 archeologische locaties nader uitwerken. De uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Er zijn vier PArK'en, te weten: Rivierduingebied Swifterbant, Unesco-monument Schokland, Urk en omgeving en Omgeving Kuinderschans en Kuinderburchten. De provincie richt zich in PArK'en op de ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden. Dit betekent dat archeologische waarden in PArK'en in principe niet mogen worden geroerd. Aanvullend hierop en voor zover noodzakelijk en mogelijk, nemen de provincie en gebiedspartners in PArK'en maatregelen om de achteruitgang in kwaliteit van archeologische waarden, als gevolg van bijvoorbeeld verdroging en verzuring, te stoppen dan wel te vertragen. In 2015 moet sprake zijn van structurele ontsluiting, bescherming en beheer (monitoring en instandhouding) van alle PArK'en.

Naast de PArK'en heeft de provincie een Top-10 van archeologische locaties samengesteld uit de vele honderden archeologische locaties die Flevoland rijk is. De Top-10 vertegenwoordigt een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie. De provincie vindt het van wezenlijk belang dat de Top-10 locaties behouden blijven. In de bescherming en instandhouding van individuele archeologische locaties geeft de provincie voorrang aan de Top-10 locaties. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. De inzet in archeologische aandachtsgebieden beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel - indien niet anders mogelijk - opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen.”

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In beleidsregel geven GS aan hoe zij verwachten dat gemeenten met de archeologische waarden, zoals omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006, omgaan. De beleidsregels geven ook aan in welke gevallen Gedeputeerde Staten zienswijzen zullen indienen.

“In bestemmingsplannen, projectbesluiten, wijzigings- en uitwerkingsplannnen dienen behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen te zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van aanlegvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig moeten zijn.”

“In ieder geval behoudenswaardig zijn archeologische waarden die op de Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan. In de Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK‘en) is sprake van archeologische ensembles. Dat wil zeggen dat archeologische waarden die in deze gebieden liggen op het KNA-waarderingscriterium ‘ensemblewaarde’ altijd hoog scoren (i.e. een maximale score van 3).”

“In principe mogen behoudenswaardige archeologische waarden niet worden geroerd of verstoord. Maar indien niet anders mogelijk, dat wil zeggen in het geval van een ‘zwaarder wegend belang’, mogen behoudenswaardige archeologische waarden worden veiliggesteld door middel van archeologische opgraving. In de afweging of er sprake is van een zwaarder wegend belang weegt een collectief belang zwaarder dan een individueel belang en weegt een situatie waarvoor geen alternatieven zijn zwaarder dan een situatie waarvoor wel alternatieven zijn. Per geval zal Gedeputeerde Staten beoordelen in hoeverre er sprake is van een zwaarder wegend belang.”

Het aanwijzen van een attentiegebied is een wettelijk recht (instrument) dat de provincie toekomt. In het archeologiebeleid van de provincie Flevoland wordt het aanwijzen van een attentiegebeid wel als mogelijkheid genoemd, maar in de praktijk zelden toegepast. De provincie Flevoland heeft in haar beleid (omgevingsplan) geen attentiegebieden aangewezen, maar wel aandachtsgebieden: de PArK’en. Dit verschil in terminologie is essentieel, want een aandachtsgebied is geen wettelijk instrument en kan niet worden ingezet als juridische en beschermende maatregel. Wel beschikt de provincie op grond van de Wro over het recht zienswijzen in te dienen op bestemmingsplannen en aansluitend een reactieve aanwijzing te geven indien de gemeente naar het oordeel van de provincie onvoldoende recht doet aan de provinciale belangen. Met een reactieve aanwijzing stelt de provincie delen van een gemeentelijk bestemmingsplan buiten werking. Daarmee wordt een gemeente alsnog gedwongen uitvoering te geven aan het provinciale omgevingsplan.

Daarnaast beschikt de provincie over bevoegdheden ten aanzien van het bekendmaken van een voorbereidingsbesluit, het opstellen van een inpassingsplan en het opstellen van een verordening.

Feitelijk dwingt de provincie Flevoland via het omgevingsplan en de beleidsregel de provinciale visie ten aanzien van de omgang met archeologie één-op-één over te nemen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Vooroverleg met de provincie is dus van belang bij het tot stand komen van het archeologiebeleid, zodat er voor de provincie geen reden meer is om gebruik te maken van de haar toegekende instrumenten.

2.3 Gemeente

Binnen het wettelijk kader hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen om zorg te dragen voor een goede omgang met archeologisch erfgoed binnen hun grondgebied. Tegen deze achtergrond is de belangrijkste stap het opstellen en actueel houden van beleid, waarin wordt geregeld hoe binnen de gemeente wordt omgegaan met het archeologisch bodemarchief. Een dergelijk gemeentelijk beleid dient zodanig te worden opgesteld dat het aansluit bij de wettelijk bepaalde uitgangspunten met betrekking tot de AMZ. De gemeente wordt daarmee het bevoegd gezag inzake archeologie. Met onderhavig beleid neemt de gemeente Urk haar verantwoordelijkheid voor een zorgzame omgang met het archeologisch erfgoed in balans met alle andere maatschappelijke belangen.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een juridisch document dat de ruimtelijke ordening bepaalt. Een bestemmingsplan geeft de "bestemming" van een gebied of de bestemmingen in dat gebied aan. Het projectgebied omvat verschillende bestemmingsplannen in verschillende gemeenten. Per bestemmingsplan zijn verschillende voorwaarden verbonden op het gebied van archeologie.

Op de plankaart geeft de gemeente het gebied of de gebieden met archeologische (verwachtings)waarde aan. Dit kan via de aanduiding “Waarde-Archeologie-X”. Deze aanduiding moet in de planregels bij de desbetreffende (dubbel)bestemming terugkomen. Bij de doeleindenomschrijving wordt dan vermeld dat de gronden mede zijn bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

De dubbelbestemmingen archeologie zijn gekoppeld aan oppervlakte- en dieptecriteria die aangeven welke ingrepen (omgevings)vergunningsplichtig zijn en welke niet (zie hiervoor hoofdstuk 5.2).

2.4 Externe middelen om archeologie goed in bestemmingsplannen te verankeren

Diverse partijen kunnen bezwaar maken tegen een voorgenomen bestemmingsplan van Urk: Rijk, provincie, burgers en belangenorganisaties. Binnen de gemeente Urk is er geen vereniging of belangenorganisatie die zich direct inzet voor de archeologie. Wel is er een stichting ‘vrienden van Urk’ die zich inzet voor de historische aspecten.

In onderstaande tabel wordt uiteengezet welke instrumenten de verschillende groepen eventueel hebben om bezwaar te maken tegen bestemmingsplannen.

Instrument/middel

Relevante wet voor Urk

Door wie

Zienswijze

Wro art 3.6 lid 4

Burgers/belangenorganisaties

Provincie

Rijk

Belangenorganisaties

Bezwaar bij de gemeente Urk

Awb afd 3.4

Een ieder die een zienswijze heeft ingediend

Beroep bij de administratieve rechter

Awb afd 3.4

Idem

Hoger beroep bij de Raad van State

Awb afd 3.4

Idem

Aanwijzing (buiten werking stellen deel gemeentelijk bestemmingsplan)

Wabo art 4.2

Provincie en het Rijk

Voorbereidingsbesluit inpassingsplan

Wro art 4.2

Provincie of het Rijk

Inpassingsplan (aanvulling/vervanging op/van gemeentelijk bestemmingsplan. GS wordt gevoegd gezag)

Wabo art 3.26 lid 1

Provincie en het Rijk

Verordening of amvb (nadere regels stellen aan gemeentelijk bestemmingsplan)

Wabo art 4.1

Provincie resp. het Rijk

Ontgrondingsvergunning (indirect)

Ontgrondingswet

Provincie

3.Overzicht van aanwezige archeologische waarden en uitgevoerd onderzoek

In onderstaande tabel wordt aangegeven in welke hoeveelheden bepaalde archeologische zaken op Urk voorkomen. De aansluitende tekst licht deze zaken toe.

Categorie

Aantal

Beschermd dorpsgezicht

1

Beschermde archeologische monumenten

0

AMK terreinen

5

Provinciale archeologische monumenten

0

Gemeentelijke archeologische monumenten

0

Onderzoeksmeldingen

35

Onderzoeken

21

Waarnemingen

55

Beschermd dorpsgezicht

Op 30 juni 2007 werd het voormalige eiland Urk door de ministers Plasterk en Cramer, op grond van de Monumentenwet, aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht houdt o.a. in dat de bebouwingskarakteristiek in het dorp (Wijk 1 t/m 8 en Bornholmlaan) vanwege schoonheid en samenhang niet zomaar gesloopt, gewijzigd of verbouwd mag worden. Hiervoor is toestemming dan wel een omgevingsvergunning nodig. De aanvraag omgevingvergunning wordt o.a. getoetst aan de Welstandsnota en het Beeldkwaliteitplan. De Welstandsnota geeft aan dat in de historische omgeving van het oude dorp slechts traditionele materialen mogen worden gebruikt. Alleen bij gewoon onderhoud, zonder dat het materiaal en/of de kleur en/of de uitvoering wijzigt, kunnen de werkzaamheden zonder toestemming worden uitgevoerd. Doordat buiten invloedsfeer van het beschermd gebied het vergunningvrije bouwen ruimer is, heerst de mening dat dit ook van toepassing is binnen het beschermd gebied. Vooral het toepassen van moderne (met name kunststof) producten komt voor. Tegen het gebruik van moderne materialen wordt handhavend opgetreden. Zowel voor de gemeente als de uitvoerder is het achteraf verwijderen hiervan niet wenselijk. Binnen het beschermd dorpsgezicht (Wijk 1 t/m 8) kent de gemeente Urk subsidiefaciliteiten voor werkzaamheden aan het casco van het pand. Meer informatie hierover kunt u vinden op de site van de gemeente Urk www.urk.nl onder de naam “Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Urk 2009”.

AMK-terreinen Urk heeft 5 AMK-terreinen. Er is 1 terrein van zeer hoge archeologische waarde en er zijn 4 terreinen van hoge archeologische waarde. Urk heeft geen beschermde AMK-terreinen. In onderstaande tabel zijn de beschrijvingen van de AMK-terreinen opgenomen, overgenomen uit Archis.

1693

Kavel D134

Terrein van hoge archeologische waarde

Nederzetting onbepaald

Vroeg Neolithicum – Midden Neolithicum

Rivierduin met bewoningsresten uit de Swifterbantcultuur

11948

Domineesweg; Urkervaart; Kavel E4

Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Nederzetting onbepaald

Vroeg Neolithicum – Midden Neolithicum

Rivierduin met bewoningsresten uit de Swifterbantcultuur

11987

Oude stads- of dorpskern Urk

Terrein van hoge archeologische waarde

Nederzetting onbepaald

Middeleeuwen – Nieuwe Tijd

Resten van het dorp en eiland Urk

12082

Milieu-beschermings-gebied ‘omgeving urk’ Keileembuld van Urk. Wrak 14, 15 en 16

Terrein van hoge archeologische waarde

Nederzetting onbepaald

Paleolithicum - IJzertijd

&

Middeleeuwen – Nieuwe Tijd

Dit terrein was voorheen groter:

Op plaatsen waar het veen nog de Pleistocene opduiking bedekt, kunnen resten uit de prehistorie verwacht worden. Sporen van veenontginning en kavelontginningen uit de Middeleeuwen. Op de kavels D103, D104 en D105 bevindt zich op elk kavel een scheepswrak. De exacte ligging van de vaartuigen is onbekend.

15797

Domineesweg 28 Tollebeek

Terrein van hoge archeologische waard

Nederzetting onbepaald

Mesolithicum - Neolithicum

Terrein met sporen van bewoning uit de periode Mesolithicum - Neolithicum. Toelichting omschrijving: Het betreft een rivierduin waarop door middel van boringen is aangetoond dat er archeologische resten aanwezig zijn. Toelichting datering: De datering is gebaseerd op de hoogteligging van het duin en reeds bekende archeologische vindplaatsen in de Noordoostpolder. Toelichting waardebepaling: Dit monument is onderzocht in het kader van de update AMK Flevoland 2003-2004. Tijdens het booronderzoek zijn kleine stukjes houtskool en enkele zeer kleine stukjes steen gevonden. Off-site informatie: Monument 15796 hoort bij dit monument, maar is vanwege de ligging in een andere gemeente apart aangemaakt.

Onderzoeksmeldingen en onderzoeken

In Urk zijn de afgelopen jaren diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Er zijn 35 onderzoeksmeldingen bekend. De onderzoeken hebben plaatsgevonden tussen 2003 en 2015. In 7 gevallen heeft vooronderzoek geleid tot het vrijgeven van een plangebied. Bij 6 onderzoeken werd een vervolgonderzoek geadviseerd, waarbij dit in 2 gevallen pas werd geadviseerd als planaanpassing niet mogelijk blijkt. Bij 3 onderzoeken is het advies ‘behoudenswaardig’ afgegeven. In een aantal gevallen is dit niet meer van toepassing, aangezien een opgraving heeft plaatsgevonden.

Waarnemingen

Binnen Urk zijn 55 waarnemingen bekend. In de lijst met waarnemingen wordt een begin- en einddatering vermeld (zie bijlage 3). In sommige gevallen is deze datering zeer ruim, waardoor een er sprake kan zijn van resten uit de steentijd t/m de Nieuwe Tijd. In dat geval telt de waarneming mee voor alle drie de perioden, waardoor er sprake is van overlap in de aantallen die hieronder genoemd worden: Bij 16 waarnemingen is er sprake van een steentijdvindplaats. 11 waarnemingen worden gedateerd in de periode Bronstijd/IJzertijd/Romeinse tijd. In 34 van de gevallen zijn waarnemingen uit de Middeleeuwen/Nieuwe Tijd gedaan.

4.Landschappelijke ontwikkeling

De jongste kwartaire sedimenten in de zuidelijke Noordoostpolder kunnen onderverdeeld worden in pleistocene en holocene afzettingen. De holocene afzettingen zijn afgezet in een kustvlakte terwijl de direct eronder gelegen pleistocene afzettingen bestaan uit sedimenten met een verschillende ontstaansgeschiedenis (onder andere door rivieren en landijs).

Pleistocene afzettingen

In het zuidelijke deel van de Noordoostpolder komen twee grote (fossiele) rivierdalen voor, die gebruikt zijn door voorlopers van de IJssel (min of meer parallel aan de Zuidermeerdijk) en de Overijsselse Vecht (Vollenhove-noordzijde Schokland-Urk). Volgens Gotjé wijst het dalpatroon op een vlechtend riviersysteem en worden aan de top ervan grove zanden gevonden, vaak bedekt door een leemlaag. Beide afzettingen worden gerekend tot de Formatie van Kreftenheye. In het westelijke deel van de zuidelijke Noordoostpolder zijn in de rivierdalen een groot aantal geulen herkend, met name in het geval van de Vecht. Deze geulen representeren deels vlechtende en deels insnijdende meanderende rivieren. De rivierdalen worden geflankeerd door enkele oost-west georiënteerde rivierduinen, onder andere ten zuidoosten van Urk en ten noorden van Schokland. De rivierduinafzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Delwijnen binnen de Formatie van Twente.

Ten noorden van het Vechtdal (ongeveer ten noorden van de lijn Vollenhove-Tollebeek) komen eolische zanden van de Formatie van Twente voor, die volgens Wiggers van pleniglaciale ouderdom zijn (Pleistoceen-Weichselien), zogenaamde Oude Dekzanden.

Op vier plaatsen in de zuidelijke Noordoostpolder dagzomen glaciale afzettingen in de vorm van keileem, namelijk bij Urk, Tollebeek, Schokland en Vollenhove. De keileem bestaat uit leem, grind en stenen en maakt deel uit van een laag stuwwallencomplex. Deze afzettingen stammen uit de Saale-ijstijd en worden gerekend tot de Formatie van Drenthe.

Holocene afzettingen

Het onderste deel van het holocene sedimentpakket is sterk organisch, voornamelijk bestaande uit veen waarbinnen enkele klastische inschakelingen voorkomen. De veenvorming is in het zuidelijke deel van de Noordoostpolder in het Atlanticum begonnen. Lokaal kwam in deze periode oligotroof veen tot ontwikkeling (met name veenmosveen en heideveen) op de pleistocene ondergrond, onder andere bij Emmeloord. In het Laat-Subboreaal, na de eerste mariene sedimentatie in het gebied (zie onder), gebeurt dit op grote schaal. Langs watervoerende geulen was er nog wel sprake van eutrofe veenvorming. Het veen wordt gerekend tot de Formatie van Nieuwkoop. Door latere erosie zijn grote delen van het voormalige veengebied verdwenen.

Vanaf het Atlanticum wordt mariene invloed uit het westen merkbaar in de huidige zuidelijke Noordoostpolder. De sedimentatie van de mariene afzettingen uit deze periode hangt sterk samen met de aanwezige (fossiele) riviergeulen in het gebied. In de geulen werden mariene sedimenten aangevoerd, die in en rondom de bedding werden afgezet. De oudste mariene afzettingen uit het Atlanticum staan in de literatuur bekend als de zogenaamde Uniokleien, thans worden ze gerekend tot het Laagpakket van Wormer binnen de Formatie van Naaldwijk. Door Gotjé (1993) worden twee sedimentatiefasen van deze mariene kleien onderscheiden, namelijk de ‘Oudere Unioklei’ en ‘Jongere Unioklei’. De ‘Oudere Uniokleien’ zijn alleen afgezet in de voormalige rivierdalen van de Vecht (ten zuiden van Urk) en de IJssel. De jongere ‘Unio-afzettingen’ komen over grotere oppervlakten voor. Belangrijk is dat deze jongere mariene afzettingen niet meer ten zuiden van Urk de huidige Noordoostpolder aangevoerd zijn, maar via een nieuw gevormde geul ten noorden van Urk. Bij een latere mariene intrusie in het Laat-Subboreaal is deze geul eveneens gebruikt.

Binnen het onderste voornamelijk organische pakket worden detritus-gyttja’s aangetroffen, die enerzijds samenhangen met langzaam stromend water in de voormalige rivierdalen van de Vecht en IJssel en anderzijds met het voorkomen van meren (indien de gyttja over grotere oppervlakten voorkomt). De top van het organische pakket wordt gevormd door zogenaamde Jonge detritus-gyttja, die wordt gezien als een afzetting in een zoetwatermeer. In de omgeving van Urk zijn deze gyttja’s slechts in de geulen aanwezig. De gyttja’s bestaan uit een mengsel van (verslagen) organisch materiaal en klastische afzettingen. Ook komen schelp- en visresten voor. De Oude detritus-gyttja’s zijn afgezet in de periode vóór afzetting van de Cardiumkleien en worden gerekend tot het Laagpakket van Wormer. De Jonge detritus-gyttja behoort tot de Flevomeer Laag binnen het Laagpakket van Lelystad (Formatie van Naaldwijk).

Het bovenste deel van het holocene pakket bestaat in zijn geheel uit klastische afzettingen gevormd in open water. Het onderste deel van dit pakket bestaat uit sterk siltige en zandige zoetwater-afzettingen, bekend onder de naam sloef (Almere Laag). Gedurende de Middeleeuwen kreeg het milieu een steeds meer lagunair karakter doordat er een verbinding met de Waddenzee ontstond. Hierdoor weerspiegelen de bovenste afzettingen van het holocene pakket brakke tot zoute condities (Zuiderzee Laag).

Geologische opbouw en genese van Urk en omgeving

De kern van Urk wordt gevormd door een keileembult, die deel uitmaakt van een stelsel van lage stuwwallen gevormd tijdens een stilstandfase in de terugtrekking van het landijs in het Saalien. In het noordwestelijke deel van het grondgebied van de gemeente Urk (het Urkerbos en in ieder geval een groot deel van het voormalige eiland) komt de keileem aan of direct onder het maaiveld voor. In dit gebied is hierom zelfs een geologisch reservaat gerealiseerd. De flanken van de keileembult worden bedekt door eolische zanden, afgezet in het Weichselien. Lateraal gaan deze zanden over in een dekzandvlakte, waarvan de top op circa 8 tot 9 m-NAP ligt. In deze zanden zijn in de boringen regelmatig (podzol)bodems aangetroffen, wat duidt op geen of slechts geringe erosie van het dekzandoppervlak.

Ten zuidoosten van Urk liggen de pleistocene afzettingen op grotere diepte (9,5 tot 10 m-NAP), in het noorden begrensd door de keileembult. Een deel van dit lager gelegen pleistocene vlak is versneden door een geul tot circa 12,5 m-NAP. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het hier om het fossiele Vechtdal ten zuiden van Urk gaat, waarin vroege holocene mariene afzettingen (Unioklei) zijn afgezet. Het dal is circa één kilometer breed en ligt ongeveer rond de huidige Urkervaart. Verder naar het oosten zijn meerdere oude lopen van de Vecht herkend, die om de hoger gelegen rivierduinen heen hebben gestroomd. Ten oosten van Urk komt een noordoost-zuidwest georiënteerd beekdal samen met het rivierdal van de Vecht. Waarschijnlijk mondde de in dit dal gelegen beek hier uit in de Vecht. Ten zuiden van de Urkervaart wordt het genoemde rivierdal begrensd door een tot 4 m-NAP hoog gelegen rivierduin. Dit duin ligt in een dekzandvlakte waarvan de top op circa 8 m-NAP ligt. Ook in de top van deze dekzanden zijn podzolbodems aangetroffen. Het hoogteverschil van de top van de pleistocene afzettingen bedraagt in de gemeente Urk ruim elf meter.

Het pleistocene oppervlak wordt -met uitzondering van delen van de keileembult, de rivierduinen en de (mariene) geul- bedekt door veen. Het veenpakket heeft een maximale dikte van vier meter en bestaat voornamelijk uit riet- en zeggeveen. In het rivierdal van de Vecht komen binnen dit veenpakket mariene kleien voor die gecorreleerd kunnen worden met de aanwezige geul. Vanuit de geul is marien sediment opgeslibt tot een hoogte van circa 5 m-NAP. De top van deze afzettingen aan de flanken van de voormalige bedding bestaan uit kalkloze, gerijpte en doorgroeide kleien (oevers). De geul zelf is opgevuld met slappe kleien en detritus-gyttja’s. Ook in het beekdal ten oosten van Urk zijn mariene kleien afgezet. Blijkbaar is vanuit het westen marien water de laaggelegen dalen binnengedrongen, waarbij de hoofdaanvoer was gelegen in het Vechtdal. Volgens Gotjé (1993) zijn de genoemde mariene sedimenten afgezet gedurende de eerste mariene fase in het Noordoostpoldergebied (‘Oudere Unioklei’).

De top van het holocene pakket wordt gevormd door sedimenten afgezet in het voormalige Almere en Zuiderzee.

Landschapsgenese

In het Weichselien bestond het huidige plangebied en omgeving uit een poolwoestijn waar door de wind zand werd afgezet (dekzand). Ten zuiden van de keileembult waar het huidige Urk op gelegen is stroomde een vlechtende rivier (voorloper van de Overijsselse Vecht) in een brede riviervlakte. Tijdens droge periodes kon zand opwaaien vanuit de riviervlakte en werd het afgezet aan de rand ervan. Hierdoor ontstonden rivierduincomplexen.

In het begin van het Holoceen warmde het klimaat op en steeg de zeepiegel. Hierdoor kon zich in de huidige Noordoostpolder veen gaan ontwikkelen. Het veen kwam het eerste in de laag gelegen delen van het dekzandoppervlak tot ontwikkeling. Het rivierdal van de Vecht was watervoerend en hier kon de veenontwikkeling niet starten. In het Midden-Atlanticum was het grootste deel van het gebied rondom Urk bedekt met riet- en zeggevegetaties. De hoger gelegen zandgronden (rivierduinen) en de keileembult waren begroeid met eiken-berkenbossen. In deze periode is vanuit het westen marien sediment het dal van de Vecht binnengevoerd. Het water concentreerde zich in een hoofdgeul (waarschijnlijk de toenmalige loop van de rivier de Vecht) en heeft rond het rivierdal en in het aangrenzende beekdal de klei afgezet. Hierdoor ontstond een oeverwal langs de bedding en een komgebied verder van de geul af. Op de oeverwallen groeide riet en wilg en in de kommen riet- en zeggerijke vegetaties. In de geul is onder rustige omstandigheden detritus-gyttja afgezet nadat het rivierwater van de Vecht ten noorden van Urk afgevoerd werd.

In de periode na deze mariene fase werd het gebied rondom Urk steeds natter, waardoor ook op de hoger gelegen gronden veenvorming kon optreden. Grote delen van de keileembult en de rivierduinen werden in deze fase bedekt door veen, dat voornamelijk uit zeggeveen bestond. Ook de inmiddels verlaten riviervlakte van de Vecht werd opgevuld met zeggeveen. Ten westen van Emmeloord ontstond een groot binnenmeer waarin klei werd afgezet.

Vanaf het Laat-Subboreaal bij het sluiten van de Noord-Hollandse kust en het wegvallen van mariene invloed in de huidige Noordoostpolder begint op grote schaal ontwikkeling van oligotrofe venen. In deze tijd ontstonden er grote binnenmeren door erosie van het veen (onder meer ten westen van het huidige Emmeloord). Na de Romeinse Tijd (Subatlanticum) ontstond er een verbinding tussen de binnenwateren in het IJsselmeergebied en de Waddenzee, wat leidde tot sedimentatie van klastisch materiaal (afzettingen van het Almere en de Zuiderzee). Hiermee was de veenvorming in het gebied definitief beëindigd.

5.Archeologische ontwikkeling

Bewoningssporen uit de Vroege Steentijd en Midden-Steentijd

In deze periode leefde de mens als rondtrekkende jager-verzamelaar. Binnen de gemeente Urk zijn diverse gebieden aan te wijzen die in de ogen van deze jagers-verzamelaars zeer interessant waren om hun kamp op te slaan. Uit vindplaatsen elders in de provincie Flevoland blijkt ook wel dat in deze periode de regio door rondtrekkende groepen jagers-verzamelaars is bezocht. Toch zijn er binnen de gemeente Urk tot op heden weinig vondsten bekend die aantoonbaar aan deze periode kunnen worden toegeschreven (ARCHIS 28795). Enerzijds zal dit te maken hebben met het feit dat bewoningssporen uit deze tijd per definitie kleinschalig en relatief schaars zijn. De kans dat vondsten uit deze periode nog min of meer in context zich in de bodem bevinden is bovendien relatief klein. De grootste kans op het aantreffen van redelijk goed geconserveerde vindplaatsen uit deze periode geldt voor plaatsen waar het pleistocene oppervlak is afgedekt door latere afzettingen. Een goed voorbeeld hiervan is het deel van de pleistocene opduiking dat nog door veen is afgedekt aan de noordoostzijde van Urk. In de dekzandvlakte aan de oostzijde van Urk is op verschillende plaatsen een (podzol)bodem aangetroffen, vergelijkbaar met het gebied Emmelhage in de gemeente Noordoostpolder. Deze laag gelegen dekzandvlakte is naar alle waarschijnlijkheid al aan het begin van het Neolithicum met veengroei overdekt. In de podzolbodems kunnen in principe goed geconserveerde Steentijd-sites uit het Paleolithicum of het Mesolithicum aangetroffen worden.

Bewoningssporen uit de Nieuwe Steentijd en Late Prehistorie

De zone langs het Vechtdal in het zuidoosten van de gemeente vormde in deze periode een zeer aantrekkelijk vestigingsgebied. In dit gebied kwamen verschillende landschapstypen voor met ieder zijn eigen mogelijkheden voor jacht, visserij, verzamelen, akkerbouw en veeteelt. Ten Anscher en Gehasse gaan er vanuit dat de bewoningsgeschiedenis voor het gebied sterk wordt bepaald door de mate waarin de hoge en droge lokaties, zoals oeverwallen en rivierduinen bereikbaar waren via het water. Op momenten dat deze plaatsen goed te bereiken waren nam de bevolking in omvang toe. Naarmate de bereikbaarheid afnam nam ook de bevolkingsdichtheid af. Ten Anscher en Gehasse (1993) stellen dat vrijwel direct na het hoogtepunt van een zogenaamde transgressieperiode (een periode waarin de invloed van de zee in een gebied sterk toeneemt) de toegankelijkheid van het gebied goed was. Naarmate de rivier in de periode daarop langzamerhand verland raakte en de oevers steeds meer begroeid raakte met een moeilijk doordringbare (broek)bosvegetatie, nam de bevolking weer af en zocht men meer geschikte woongronden elders op. In een volgende transgressieperiode werden grote delen van de klei- en plantenafzettingen en de broekbossen langs de oevers weer opgeruimd. Hierdoor werd het gebied weer beter toegankelijk en ging men zich weer meer in het gebied vestigen. Afbeelding 4 geeft de relatie weer tussen de landschappelijke veranderingen en de menselijke activiteiten in het gebied. Het archeologisch onderzoek op het bedrijvenpark A6 op kavel J97 in de gemeente Noordoostpolder toont aan dat de bewoning misschien wel afnam, maar niet volledig verdween. Op deze plaats zijn namelijk restanten aangetroffen van visweren die juist in gebruik zijn geweest tijdens de verlandingsfasen.

Op de kavels D133, D134, E4 en E5 aan weerszijde van de Urkerweg heeft archeologisch onderzoek naar bewoningssporen uit deze periode plaats gevonden. Op kavel D133 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd naar bewoningssporen uit de Vroege IJzertijd op een oeverwal van de voormalige Vecht (ARCHIS 29322, 29317, 32196). Hoewel het onderzoek heeft aangetoond dat de bewoningssporen ter plaatse grotendeels door erosie waren verspoeld, zijn op deze lokatie mogelijk wel aanwijzingen gevonden voor een laat-prehistorische visweer in de voormalige Vechtstroom. Het onderzoek op kavel D134 heeft op de rivierduin in de ondergrond bewoningssporen opgeleverd die tot de Swifterbantcultuur gerekend kunnen worden (ARCHIS 28840, 29220, 30002, 30039). Een deel van de vindplaats is ingepast in het nieuwe bestemmingsplan en heeft een planologische bescherming. De bewoningssporen op de rivierduin ter hoogte van kavels E4 en E5 dateren eveneens uit de periode van de Swifterbantcultuur (ARCHIS 29325, 29455, 32891). Tijdens het onderzoek zijn verschillende haardkuilen, paalresten en eergetouwkrassen aangetroffen.

De verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat deze bewoningssporen kwetsbaar zijn voor bodemverstoringen. De bewoningssporen op de rivierduinen liggen vrij dicht onder het maaiveld, waardoor deze sporen door diepploegen en egalisatiewerkzaamheden snel worden aangetast. Op elke onderzochte rivierduinlokatie waren de bewoningssporen in meer of mindere mate aangetast door bodembewerkingen.

Op verschillende lokaties aan de noordzijde van de gemeente zijn losse of verspoelde vondsten uit deze periode gedaan, maar tot op heden zijn daar geen bijbehorende bewoningssporen aangetroffen (ARCHIS 29360, 28202, 27825).

Vanaf de Midden-IJzertijd tot aan de 10de eeuw AD lijkt het gebied niet geschikt geweest voor bewoning. De open verbinding met zee verwijnt in deze periode vanaf het Laat-Subboreaal door het sluiten van de Noord-Hollandse kust. Hierdoor begint op grote schaal veengroei in het gebied. In deze tijd ontstonden er grote binnenmeren door erosie van het veen (onder meer ten westen van het huidige Emmeloord). Binnen de gemeente Urk zijn tot op heden dan ook geen vondsten aangetroffen die wijzen op bewoning of andere activiteiten in deze periode binnen het gebied. Mogelijk zijn menselijke activiteiten nog wel te verwachten op de hoger gelegen keileembulten en de rivierduinen.

Bewoningssporen uit de Middeleeuwen

Het uitgestrekte veengebied verloor in de Romeinse Tijd steeds meer terrein op het Flevomeer. Langzamerhand ontstond een uitgestrekt merengebied met daarin verschillende eilanden. Tussen 300 en 800 AD werd op veel plaatsen in het gebied een kleilaag over het veen afgezet. Uit archeologische onderzoek is bekend dat delen van dit klei-op veendek in de Noordoostpolder vanaf de 10de eeuw bewoond zijn geraakt. Toen de eerste bewoners in deze periode het gebied binnen kwamen vormden Urk, en Schokland nog één eiland. Zij vestigden zich niet op de plaats van het voormalige eiland Urk, maar in verschillende nederzettingen rond de pleistocene opduiking. Uit de historische gegevens blijkt dat op het toenmalige eiland akkerlanden, weidelanden, hooilanden, een hof van de St. Vitusabdij uit Elten, een hof van de St. Pantaleonklooster bij Keulen en een hof van het St. Odulphus klooster uit Stavoren hebben gelegen. De meest belangrijke plaats op dit oude eiland was waarschijnlijk Espelo. Deze nederzetting, waar waarschijnlijk ook de parochiekerk van oud-Urk stond, heeft ten zuidwesten van het huidige Urk gelegen. In de loop van de 16de eeuw is de nederzetting langzamerhand in de zee verdwenen. De bewoning verplaatste zich in die tijd naar de lokatie van de huidige kern van Urk. Een andere nederzetting op dit oude eiland was Nagele. Deze nederzetting was gelegen ten noordoosten van het huidige Urk. Tijdens de drooglegging van de Noordoostpolder zijn resten van deze nederzetting waargenomen. Op basis van het vondstmateriaal en de historische bronnen kan worden gesteld dat deze nederzetting aan het einde van de 14de eeuw door de Zuiderzee verspoeld is geraakt. De meest belangrijke nederzettingen uit deze periode bestaan dus niet meer en liggen zelfs niet binnen de gemeentegrenzen van Urk. Toch zijn binnen de huidige gemeente Urk nog verschillende sporen uit deze periode aangetroffen. Het gaat hierbij om de volgende relicten:

  • -

    verkavelingssloten,

  • -

    veenputten,

  • -

    aardewerkvondsten,

  • -

    esdek en

  • -

    dijkresten en kustbescherming.

Op een luchtfoto uit 1948, ten tijde van de inpoldering van de Noordoostpolder, is ter hoogte van het huidige Urkerbos nog duidelijk een verkavelingspatroon zichtbaar dat uit deze periode stamt. Het gaat hierbij om circa 1 meter in het veen ingegraven sloten met een breedte van circa 1,5-2 meter. De sloten zijn in de loop der tijd met zand dichtgeslibd. Wiggers heeft aangetoond dat het moeilijk is om de restanten van deze ontginningssloten op dit moment nog te onderscheiden van natuurlijke inzakkingen van het klei op veendek. Ter hoogte van deze verkavelingssporen zijn ook de restanten van veenputten aangetroffen. Het gaat hierbij om 2 tot 4 meter brede rechthoekige kuilen met een breedte van circa 2 meter. De gaten zijn in eerste instantie opgevuld met brokken veen en klei. In een later stadium zijn deze gaten dicht geslibd met grindrijk zand. Geen van de tot nu toe onderzochte kuilen heeft aardewerkvondsten opgeleverd, zodat ze lastig te dateren zijn. Wiggers gaat er vanuit dat de veenwinningskuilen uit de 14de eeuw dateren, maar een eerdere datering valt niet uit te sluiten.

Op verschillende plaatsen binnen de gemeente Urk is aardewerk aangetroffen uit de 11de tot en met de 13de eeuw. De verspreiding van dit aardewerk blijft niet alleen beperkt tot het gebied rond de voormalige nederzetting Nagele. In het zuidoosten van de gemeente zijn, ver buiten het voormalige eiland, ook op diverse lokaties aardewerkvondsten uit deze periode aangetroffen. De kans dat nederzettingssporen uit deze tijd worden aangetroffen in dit gebied is klein. De eventuele bewoningssporen zullen zijn verdwenen door de ontwikkeling van de Zuiderzee en de latere inpoldering en bodembewerking.

De enige plaats waar nog wel bewoningssporen uit deze periode aangetroffen kunnen worden is op het voormalige eiland zelf. Hier zijn ook verschillende aardewerkvondsten gedaan uit deze periode, al lijkt het er op dat het materiaal buiten de oude kern van het eiland nauwelijks voor komt (ARCHIS 27406 en 29360). Binnen de oude dorpskern zijn op diverse lokaties kleinschalige archeologische waarnemingen uitgevoerd. Deze waarnemingen hebben aangetoond dat onder een deel van de historische kern van Urk een esdek aanwezig is. Het gaat hierbij om een circa 1 meter dik homogeen grijsbruin pakket leemrijk zand. Op verschillende plaatsen is onder in dit esdek een podzolering zichtbaar. Op basis van aardewerkvondsten uit het esdek en de onderliggende bodem gaat men er vanuit dat deze es tussen circa de 8ste en de 14de eeuw tot ontwikkeling is gekomen. De enige bewoningssporen uit deze periode beperken zich tot een paalgat met een mogelijke veldkeien fundering en een aantal grondsporen in het dekzand.

Buiten de historische dorpskern is de kans op het aantreffen van bewoningssporen uit de Middeleeuwen op het voormalige eiland niet groot. Het zuidoostelijk deel van het eiland zal nooit erg geschikt zijn geweest voor bewoning. Het bestaat voor een groot deel uit laag gelegen gronden en wordt in de historische bronnen en op oude kaarten aangeduid als het “verdronken land”. Rond het voormalige eiland kunnen wel andere vondsten uit deze periode gedaan worden. Het gaat hierbij om dijkresten en kustversterkingen.

Op twee lokaties zijn in het verleden dijkrestanten aangetroffen (ARCHIS 27867 en 27835). Op de laatste lokatie (ARCHIS 27835) zijn naast de dijkrestanten ook paalwerken en aanplempingen met afval uit de 14de en 15de eeuw aangetroffen. Uit de historische bronnen is bekend dat men op Urk in ieder geval in de loop van de 15de eeuw de kustafslag probeert te verminderen door het versterken van de kuststrook met paalwerken. Na 1500, gaat men hiermee grootschalig en georganiseerd van start.

Bewoningssporen en Scheepswrakken uit de Nieuwe Tijd

Door de steeds verder toenemende kustafslag gaat het rond 1600 economisch erg slecht met Urk. Allerheiligen 1570 scheurt de kerk van Urk zelfs van het eiland af. De kerk, vanaf dat moment op een eilandje voor de zuidwestkust van Urk gelegen, blijft tot circa 1600 nog in gebruik. In 1663 is er van het eiland niets meer over dan een met kerkstenen bedekte ondiepte voor Urk.

In 1581 wordt men op het eiland vrijgesteld van de belastingverhoging in het kader van de Tachtigjarige Oorlog. In 1638 wordt bij gebrek aan aanvoer de korenmolen op het eiland stilgelegd. Rond 1650 moeten steeds meer landbouwproducten worden ingevoerd. Door het wassende water en het landverlies nam het aantal boeren sterk af en stapte steeds meer mensen over op de visserij en zeevaart. In de zeevaart gaat het eiland een steeds belangrijkere rol spelen. De in 1617 opgetrokken vuurboet is van groot belang voor de scheepsnavigatie op de Zuiderzee. Door de afkalving moet de vuurboet in 1649 verplaatst worden. Omdat de vuurboet van Urk zo belangrijk is voor de scheepvaart en omdat men zich zorgen maakt over de kustafslag rond de vuurboet en het onderhoud, koopt de stad Amsterdam in 1660 de eilanden Urk en Emmeloord voor fl 14.000,- op. De interesse van Amsterdam voor het eiland blijft duidelijk beperkt tot het in stand houden van de vuurtoren. Om deze te behouden begint men, naast het slaan van palen, met het versterken van de kust met stenen. Om de kustverdediging te kunnen bekostigen, schrijft de stad Amsterdam in de 18de eeuw tot twee keer toe een loterij uit. Ondanks alle inspanningen blijft de zee stukken van het eiland wegslaan. Bij de stormvloed van 1711 wordt een reep van circa 211 bij 18 meter weggeslagen en tijdens de storm van 1775 worden twee huizen van het eiland af geslagen. Aan het einde van de 18de eeuw ontwikkeld men een kustwering die afdoende lijkt te zijn. Voor het klif gaat men een schuin talud met palen aanbrengen. Dit talud wordt aangevuld met riet, wier, puin en afval. Daarnaast worden haaks op deze wering krabhoofden geplaatst met een lengte van circa 29 meter. Tussen de krabhoofden moet zand gaan bezinken. Rond 1789 heeft men circa 2747 meter aan de noordwest en zuidzijde van Urk “ bepaald” en heeft men 52 krabhoofden aangelegd. Net als uit de vorige periode, zullen uit deze periode restanten van deze kustbewaking in de ondergrond bewaard zijn gebleven.

Rond het voormalige eiland Urk zijn een drietal scheepswrakken bekend. Deze wrakken liggen alle drie ten noorden van het voormalige eiland (CMA Monumentnummer: 12082). De wrakken zijn gelegen op de kavels D103, D104 en D105). De datering en exacte lokatie van de wrakken op deze kavels is niet bekend. Onderzoek naar de exacte lokatie is op dit moment ook lastig, aangezien deze kavels op dit moment een functie als sportvelden hebben.

Op het voormalige eiland zelf zijn ook archeologische sporen terug te vinden uit dit meer recente verleden. In de oude dorpskern kan informatie verzameld worden over de ontwikkeling die het dorp heeft meegemaakt van meer agrarische samenleving tot een vissersdorp en de verandering die dat te weeg heeft gebracht in de huizenbouwtraditie. Binnen de oude kern zijn bij verbouwingswerkzaamheden in de kelder op twee verschillende plaatsen muntschatten uit de 16de eeuw aangetroffen (ARCHIS 27494 en 29439).

6.Gehanteerd verwachtingsmodel en gedefinieerde verwachtingszones

Binnen de gemeente zijn vijf verschillende landschappelijke zones aan te wijzen:

A De keileembult van het voormalige eiland Urk;

B De keileemopduiking aan de noordzijde van de gemeente;

C Het gebied met rivierduinen langs de voormalige Vechtloop aan de zuidoostzijde van de gemeente;

D Het buitendijkse gebied;

E De pleistocene dekzandvlakte aan de oostzijde van de gemeente ingeklemd tussen de keileembult van zone B en de Vechtgeul in het zuiden; F Het recent overbouwde gebied tussen de oude Vechtloop en de keileembult.

De verschillende archeologische indicaties binnen deze zones zullen in onderstaande tekst besproken worden.

A De keileembult van het voormalige eiland Urk

De oude dorpskern en esdek van het voormalige eiland hebben een hoge indicatieve verwachtingswaarde gekregen. In dit gebied kunnen onder het aanwezige esdek goed geconserveerde archeologische resten worden aangetroffen uit de Middeleeuwen en eventueel zelfs de prehistorie. In de dorpskern zijn ook archeologische sporen terug te vinden uit het meer recente verleden, de Nieuwe Tijd. Uit deze periode kan in de oude dorpskern informatie verzameld worden over de ontwikkeling die het dorp heeft meegemaakt van meer agrarische samenleving tot een vissersdorp. Op basis van oud kaartmateriaal is vrij nauwkeurig te bepalen waar de postmiddeleeuwse bebouwing op het eiland verwacht mag worden.

De kustzone van het voormalige eiland heeft een middelhoge indicatieve waarde gekregen. In deze zone

rond het voormalige eiland kunnen restanten van dijkresten en kustversterkingen aangetroffen worden uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Deze sporen zullen door latere bebouwing in bepaalde mate aangetast zijn. Toch zijn op verschillende lokaties langs deze voormalige kust, restanten van kustverdedigingswerken en dijken aangetroffen.

Het middendeel van het voormalige eiland heeft een lage indicatieve verwachtingswaarde gekregen. Uit de benaming “verdronken land” kan worden opgemaakt dat dit gebied de laatste 300 jaar erg drassig is geweest. Het gebied is bovendien momenteel volledig bebouwd, hetgeen een negatieve invloed heeft op de indicatieve waarde.

B De keileemopduiking aan de noordzijde van de gemeente

Ondanks dat in het gebied tot op heden weinig archeologische vondsten bekend zijn, is een hoge indicatieve verwachtingswaarde toegekend aan de hoge en droge delen van het gebied waar het pleistocene oppervlak waarschijnlijk in tact is. Het gaat hierbij om die delen van de keileembult waar het pleistocene oppervlak is afgedekt door veen.

Bebouwing in dit deel van het gebied heeft over het algemeen en negatieve invloed gehad op eventuele archeologische resten. In veel gevallen is het veen namelijk voorafgaande aan de bouw afgegraven. Deze terreinen hebben dan ook slechts een middelhoge indicatieve verwachtingswaarde gekregen.

De lage delen in het oosten van zone B die eveneens zijn afgedekt met een veenpakket hebben een lage verwachting gekregen. Deze gebieden zijn naar alle waarschijnlijkheid in het verleden door hun lage ligging niet interessant geweest voor bewoning.

Het westelijk deel van de keileembult heeft in zijn geheel een middelhoge indicatieve verwachtingswaarde gekregen. In dit deel van het gebied is geen veenpakket (meer) aanwezig. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten in situ is in dit gebied klein, aangezien eventuele resten uit de Steentijd nooit (of niet meer) zijn afgedekt door jongere sedimenten en dus direct aan maaiveld aangetroffen kunnen worden.

Het meest zuidwestelijke deel van zone B heeft eveneens een lage indicatieve verwachtingswaarde gekregen. In dit deel van het gebied ontbreekt niet alleen de afdekkende veenlaag, maar heeft men grote delen intensief bebouwd. Dit gegeven heeft een negatieve invloed op eventuele archeologische resten in dit gebied.

C Het gebied met rivierduinen langs de voormalige Vechtloop aan de zuidoostzijde van de gemeente

De zone langs het Vechtdal in het zuidoosten van de gemeente vormde, zoals archeologisch onderzoek ook al heeft aangetoond, in de periode Neolithicum tot en met Vroege IJzertijd een zeer aantrekkelijk vestigingsgebied. In dit gebied kwamen verschillende landschapstypen voor met ieder zijn eigen mogelijkheden voor jacht, visserij, verzamelen, akkerbouw en veeteelt. De oeverwallen en de rivierduinen in deze zone die niet bebouwd zijn hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde. De delen die wel bebouwd zijn, of waar egalisaties en ontgrondingen hebben plaats gevonden, krijgen een middelhoge indicatieve verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek op o.a. kavel D134 heeft aangetoond dat dergelijke bodemverstoringen een negatieve invloed hebben op de archeologische resten, maar dat archeologisch onderzoek op dit soort verstoorde lokaties nog wel archeologische informatie kunnen opleveren. Terreinen die volledig zijn vergraven in dit deelgebied hebben een lage indicatieve verwachtingswaarde. De zone tussen de rivierduinen in de zuidoostelijke hoek van de gemeente, heeft eveneens een lage indicatieve verwachtingswaarde, hoewel de kans op het aantreffen van archeologische (off-site) sporen natuurlijk nooit volledig uitgesloten kan worden. In het kader van de off-site problematiek, moet ook de Vechtgeul zelf besproken worden. De laatste jaren is vanuit de archeologie steeds meer aandacht gekomen voor archeologische sporen die aangetroffen kunnen worden buiten nederzettingen, ook wel ‘off-site archeologie’ genoemd. Door dit soort onderzoek in de polder heeft men op verschillende lokaties verrassende vondsten gedaan. In de gemeente Noordoostpolder heeft men bijvoorbeeld in een oude rivierarm sporen aangetroffen van grootschalige visvangst door middel van zogenaamde visweren, waarbij zeer veel visfuiken zijn aangetroffen. Dergelijke sporen leveren zeer belangrijke aanvullende informatie op over de prehistorische mens en zijn manier van leven in het gebied. Binnen de gemeente Urk bestaat de kans dat vergelijkbare sporen aangetroffen kunnen worden in de voormalige Vechtloop. Waarschijnlijk zijn tijdens het archeologisch onderzoek op kavel D133 zelfs sporen van een dergelijk visweren-systeem waargenomen, maar niet als zodanig herkend. Het grote probleem met dergelijke vindplaatsen is dat ze een zeer dunne spreiding in het landschap hebben en daarom zeer moeilijk tijdens regulier archeologisch vooronderzoek te traceren zijn en in wezen vallen onder de categorie toevalsvondst. In het vervolgtraject zal in het kader van de archeologische beleidskaart na moeten worden gedacht op welke manier met dit soort vindplaatsen rekening zou moeten worden gehouden. De kans op het aantreffen van off-site archeologie is om bovenstaande redenen niet beleidsmatig meegewogen in de indicatieve verwachtingswaarde van het gebied.

D Het buitendijksgebied

Voor het buitendijkse gebied is zowel rekening gehouden met verdronken nederzettingssporen als ook scheepswrakken. Voor nederzettingssporen is het vervolg van de Vechtloop van belang. Voor scheepswrakken geldt dat hoe harder de meerbodemoppervlakte is, hoe kleiner de kans is dat behoudenswaardige (scheeps)archeologische resten aangetroffen kunnen worden. De havenkom van Urk en de vaargeul naar de haven toe hebben een lage indicatieve verwachtingswaarde gekregen. Deze gebieden worden zeer intensief door de scheepvaart gebruikt en daarom ook op diepte gehouden. Door het regelmatig uitbaggeren van vaargeul en havenkom is de indicatieve verwachtingswaarde voor deze gebieden dan ook laag. In oude literatuur wordt gewezen op de (mogelijke) vondst van restanten van een hunebed in het IJsselmeer voor Urk. Nadere gegevens over lokatie en vondsten ontbreken echter.

E Het buitengebied aan de oostzijde van de gemeente, de pleistocene dekzandvlakte

Het booronderzoek heeft aangetoond dat in dit gebied op een diepte van vier tot zes meter onder maaiveld een pleistocene dekzandvlakte aanwezig is, met een (min of meer) goed bewaarde podzolbodem. Het gaat hierbij om een bodem die in het Neolithicum al vrij snel door veengroei is afgedekt. Dit betekent dat in de top van deze podzolbodem eventueel archeologische resten aangetroffen kunnen worden uit de Vroege Steentijd en Midden-Steentijd.

Het naar alle waarschijnlijkheid ontbreken van reliëf in de pleistocene ondergrond van dit gebied, de grote diepte waarop deze resten eventueel aangetroffen kunnen worden en de zeer kleine trefkans om eventuele vindplaatsen op te sporen hebben ons doen besluiten om een lage indicatieve verwachtingswaarde aan dit gebied toe te kennen, ondanks het mogelijk goed bewaard gebleven bodemprofiel.

De kans dat eventuele vindplaatsen in dit gebied aangetast worden door ontgravingswerkzaamheden is, gezien de grote diepte waarop zij aangetroffen kunnen worden zeer gering. De enige reële bedreiging gezien de diepte zou gevormd worden door heipalen. Gezien de beperkte omvang van de (eventueel) te verwachten vindplaatsen lijkt een discussie over dergelijke sites en de eventuele bedreiging zuiver theoretisch. In het vervolgtraject zal in het kader van de archeologische beleidskaart na moeten worden gedacht op welke manier met dit soort vindplaatsen rekening zou kunnen worden gehouden. De kans op het aantreffen van Steentijdvindplaatsen is -gezien de diepteligging- niet meegewogen in de indicatieve verwachtingswaarde van het gebied. Het is aan te bevelen om voorafgaand aan verdere planvorming in dit gebied aanvullend onderzoek uit te laten voeren naar het paleoreliëf in relatie tot de bewoningsmogelijkheden van het gebied in het verleden.

F Het recent overbouwde gebied tussen de oude Vechtloop en keileembult

Deze zone bestaat uit een laag gelegen komgebied ten noorden van de oude loop van de Vecht. Dit laag gelegen gebied zal in het verleden een weinig interessante vestigingsplaats zijn geweest. Zone F is in de loop der tijd bovendien vrijwel volledig bebouwd geraakt en heeft om deze redenen dan ook een lage indicatieve verwachtingswaarde gekregen.

Samenvattend zijn de gegevens per zone naar indicatieve verwachtingswaarde weergegeven in tabel 1.

Zone

Omschrijving

Indicatieve verwachtingswaarde

A

Oude dorpskern en esdek

Hoge verwachtingswaarde

B

Keileembult waar veendek in tact is

Hoge verwachtingswaarde

C

Onbebouwde delen van de oeverwallen en rivierduinen

Hoge verwachtingswaarde

D

Ongestoorde, “zachte” delen van de IJsselmeerbodem

Hoge verwachtingswaarde

E

NIET AANWEZIG IN DEZE ZONE

Hoge verwachtingswaarde

F

NIET AANWEZIG IN DEZE ZONE

Hoge verwachtingswaarde

A

De kustzone van het voormalige eiland

Middelhoge verwachtingswaarde

B

Keileembult waar veendek niet meer in tact is, maar geen bebouwing aanwezig is

Middelhoge verwachtingswaarde

C

Bebouwde en / of geëgaliseerde delen van de oeverwallen en rivierduinen

Middelhoge verwachtingswaarde

D

Ongestoorde, “matig zachte” delen van de IJsselmeerbodem

Middelhoge verwachtingswaarde

E

NIET AANWEZIG IN DEZE ZONE

Middelhoge verwachtingswaarde

F

NIET AANWEZIG IN DEZE ZONE

Middelhoge verwachtingswaarde

A

Het middeldeel van het voormalige eiland

Lage verwachtingswaarde

B

Delen van de keileembult waar geen veendek (meer) aanwezig is of de flanken in het oosten van de keileembult

Lage verwachtingswaarde

C

afgegraven delen van de oeverwallen en rivierduinen

Lage verwachtingswaarde

D

“Harde” delen van de IJsselmeerbodem en uitgebaggerde zones van de vaargeul en de haven

Lage verwachtingswaarde

E

DE VOLLEDIGE ZONE

Lage verwachtingswaarde

F

DE VOLLEDIGE ZONE

Lage verwachtingswaarde

Tabel 1.

De kaart bevat voor de gehele gemeente, inclusief een zone van drie kilometer buitendijks, een archeologische indicatieve verwachtingswaarde in drie klassen (zie bijlage 1);

  • ·

    gebieden met een lage indicatieve verwachtingswaarde;

  • ·

    gebieden met een middelhoge indicatieve verwachtingswaarde;

  • ·

    gebieden met een Hoge indicatieve verwachtingswaarde;

  • ·

    AMK-terreinen

De basiskaart houdt daarnaast rekening met de (verwachte) conserveringsgraad en kwetsbaarheid van archeologische sites. In de kaart zijn namelijk de gegevens van de verstoringskaart meegewogen en is rekening gehouden met de diepte waarop archeologische resten verwacht mogen worden.

Het waarderen van vindplaatsen of een groep vindplaatsen en het doen van uitspraken over de behoudenswaardigheid ervan zal in een later stadium plaatsvinden. Het vaststellen van de behoudenswaardigheid gebeurt op basis van in de KNA vastgelegde criteria:

  • ·

    belevingsaspecten (zichtbaarheid en herinneringswaarde),

  • ·

    fysieke criteria (gaafheid en conservering) en

  • ·

    inhoudelijke criteria (zeldzaamheid, informatiewaarde, context- of ensemblewaarde en representativiteit).

Bureauonderzoek

Om de archeologische verwachting voor het gebied nader te definiëren is een uitvoerig bureauonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek zijn relevante gegevens die beschikbaar zijn over de gemeente Urk geïnventariseerd en bestudeerd. Door een analyse van deze gegevens kan een beeld worden verkregen van de landschappelijke en archeologische kenmerken van het gebied. Dit bureauonderzoek vormt bovendien de primaire richtlijn voor het latere booronderzoek. Een gedetailleerd inzicht in de geologie, geomorfologie en bodem vormen de basis voor ieder lokatiegericht archeologisch vooronderzoek. Op basis hiervan kunnen uitspraken worden gedaan over de ontwikkeling van het landschap, de bodemopbouw en kunnen de archeologische resten die in de gemeente worden aangetroffen in een ruimtelijk kader worden geplaatst. De (historische) topografische kaarten en kadasterkaarten zijn een belangrijke bron van informatie over het gebruik van het landschap in historische tijd. De combinatie van de verschillende kaarten geeft bovendien informatie over verstoringen van de bodem in het gebied.

AHN-bewerking

Ter aanvulling op de archeologische en geologische gegevens is een bewerking van het Actuele Hoogtebestand Nederland (AHN, editie 2001) uitgevoerd voor de gemeente Urk. Uit recent onderzoek (o.a. in het kader van de Hanzelijn) is gebleken dat door middel van een digitale bewerking van het AHN begraven landschappen herkend kunnen worden. Voor Urk is gekeken in hoeverre elementen als rivierduinen, geulen en grote reliëfverschillen in de pleistocene ondergrond zichtbaar zijn in het microreliëf aan de oppervlakte.Om deze informatie te achterhalen is gebruik gemaakt van het 5 x 5 meter gridbestand van het AHN. Dit bestand is ter beschikking gesteld door de gemeente Urk. De hoogtegegevens van dit bestand zijn door de afdeling milieu en ruimte van DHV Milieu & Infrastructuur verwerkt tot een gedetailleerde hoogtekaart van de gemeente Urk, waarbij gezocht wordt naar de meest gunstige hoogte-intervallen. Deze kaart is door W. Laan van het Archeologisch Diensten Centrum omgewerkt tot de definitieve eindversie.

Booronderzoek

In het kader van het maken van de archeologische basiskaart voor de gemeente Urk is een kleinschalig booronderzoek uitgevoerd in het oostelijke (onbebouwde) deel van de gemeente. Het doel van het booronderzoek was drieledig:

  • ·

    het karteren van de ‘Unio-oeverwallen’ langs de oude loop van de Vecht ten noorden van de Urkerweg,

  • ·

    het bepalen van de gaafheid en diepteligging van het rivierduin ten zuiden van de Urkervaart en

  • ·

    het verifiëren en aanvullen van de kaart met de diepteligging van de pleistocene afzettingen.

In totaal zijn 42 boringen gezet verdeeld over zeven boorraaien (zie afbeelding 8). De boringen zijn gezet met handboormateriaal (Edelmanboor met een diameter van 6 cm en een guts met een diameter van 3 cm). De afstand tussen de raaien ten noorden van de Urkerweg bedraagt circa 300 meter, die tussen de boringen binnen de raaien circa 100 meter. Ten zuiden van de Urkervaart ligt daarnaast nog een raai, waarbinnen op een afstand van 50 meter is geboord. Van de 42 boringen zijn 20 boringen tot op de pleistocene ondergrond gezet ten behoeve van de dieptekaart van de pleistocene afzettingen. Daarnaast bieden deze boringen een goed beeld van het gehele holocene sedimentpakket en de aard van de pleistocene afzettingen.

7. Beschrijving van het tot stand komen van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart

De waarden- en verwachtingenkaart geeft gemeentebreed aan welke archeologische waarden op welke locatie kunnen worden verwacht. Deze kaart wordt gebruikt wanneer een archeologische onderzoek noodzakelijk is. De kaart dient dan als naslagwerk voor wat er in welke mate verwacht wordt. In 2005 is door de Raad de Archeologische Basiskaart Urk (ABU) vastgesteld. Deze kaart geeft aan wat de bekende en de te verwachten archeologische waarden zijn binnen het grondgebied van de gemeente Urk. In 2010 is de kaart geactualiseerd door Buro de Brug. De kaart (bijlage 1) is nu aangevuld met de AMK-terreinen en niet langer onderverdeeld in cultuurhistorische zones, maar gebaseerd op verwachtingseenheden.

8.Beschrijving van het tot stand komen van de beleidskaart

Tijdens het proces hebben diverse overleggen plaatsgevonden met de gemeente Urk en de provincie Flevoland, zodat vooraf afgestemd kon worden of met de voorgestelde maatregelen geen meningsverschillen zouden ontstaan.

De Archeologische Beleidskaart Urk is een vertaling van de al bestaande Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op de beleidskaart is per verwachtingseenheid de vergunningsplicht, de oppervlakte en diepte vrijstelling en de te stellen randvoorwaarden aan archeologisch onderzoek benoemd. Deze oppervlakte en diepte vrijstellingen zijn veelal gebaseerd op het beleid van de omliggende gemeenten, waarmee de provincie Flevoland eerder al heeft ingestemd. Voor een beschrijving van de verschillende categorieën, wordt verwezen naar hoofdstuk 9 (Categorieën op de beleidskaart).

9.Categorieën op de beleidskaart

9.1 Inleiding

De vrijstellingsgrenzen voor oppervlakte en diepte van bodemingrepen zijn bepaald op basis van een complexe afweging. Enerzijds is het de bedoeling om kleine ontwikkelingen en normaal agrarisch landgebruik zonder onderzoek op bepaalde locaties mogelijk te maken, anderzijds moet worden voorkomen dat teveel belangrijke archeologische informatie ongezien verloren gaat. Zowel het archeologische als het maatschappelijke belang speelt hierbij een rol.

9.2 Voorgestelde vrijstellingsgrenzen voor oppervlakte en diepte van bodemingrepen

In het kader van de Wro wordt gemeenten gevraagd een afweging te maken tussen de verschillende belangen en deze te laten doorklinken in de gemeentelijke planvorming. Archeologie is één van aspecten die daarbij aan bod behoren te komen. Weliswaar is het nooit uit te sluiten dat tijdens graafwerkzaamheden, hoe klein ook, archeologische sporen of vondsten aan het licht komen. Dat betekent echter geenszins dat elke spoor en elke vondst een relevante bijdrage levert aan de beantwoording van de wetenschappelijke vraagstelling die aan de archeologische onderzoeksplicht ten grondslag ligt.

Het archeologiebeleid van Urk kent een onderverdeling in acht categorieën, die hieronder kort besproken zullen worden (kleuren conform beleidskaart in de bijlage). Per categorie is een afweging gemaakt van de toegestane verstoringsoppervlaktes en -dieptes.

Categorie 1 (Groen)

Vrijgestelde oppervlakte: 0 m2

Vrijgestelde verstoringsdiepte: 30 cm

Het betreft drie AMK-terreinen, een drietal bekende scheepswrakken in de waterbodem en een scheepswrak op kavel ND 68:

  • ·

    AMK-terrein (kavel D134) dat reeds op basis van een vastgesteld bestemmingsplan (De Staart 1993) beschermd is. Deze planregels worden niet gewijzigd. Op deze locatie is een rivierduin aanwezig waarop bewoningsresten uit de Swifterbantcultuur zijn gevonden. Tevens zijn oeverwallen aanwezig, alwaar zich ook bewoningsresten in de bodem bevinden.

  • ·

    AMK-terrein Domineesweg 28, terrein met sporen van bewoning uit het Mesolithicum - Neolithicum op een rivierduin.

  • ·

    Kavel E4. Het betreft een rivierduin waarop bewoningssporen zijn aangetroffen van de Swifterbantcultuur.

  • ·

    Waarnemingsnr’s 412597, 46507 en 46527 zijn scheepswrakken die in de waterbodem liggen. Waarnemingnr 54872 betreft een scheepswrak op kavel ND 68.

Categorie 2 (Rood met zwarte strepen)

Vrijgestelde oppervlakte: 50 m2

Vrijgestelde verstoringsdiepte: 30 cm

Tot deze categorie behoren twee zones met bekende archeologische waarden:

·Op elk van de kavels D103, D104 en D105 bevindt zich een scheepswrak. De exacte ligging van de vaartuigen is onbekend. Op de scheepswrakkenkaart 1992 staan de wrakken 14, 15 en 16 respectievelijk op de kavels D129, D130 en D131. De toewijzing is dus onzeker.

In het geval van de scheepswrakken is het erg onzeker of deze nog aanwezig zijn. Navraag bij Nieuwland Erfgoedcentrum en de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed heeft geen enkele nadere informatie over de eventuele ligging binnen de percelen opgeleverd. Enerzijds wil de gemeente niet het risico lopen de scheepswrakken te verstoren, anderzijds kan de gemeente het niet verantwoorden het gehele gebied op slot te zetten op grond van onzekere aanwezigheid van scheepswrakken. Omdat de gemeente Urk een vrijstelling van 100 m2 te ruim acht, stelt de gemeente een vrijstellingsoppervlakte van 50 m2 voor. Wat betreft de vrijstellingsdiepte houdt Urk de minimale bouwvoordiepte aan: 30 cm.

Categorie 3 (Rood)

Vrijgestelde oppervlakte: 50 m2

Vrijgestelde verstoringsdiepte: 50 cm

Tot deze categorie behoren twee zones met bekende archeologische waarden:

  • ·

    De oudste kern van Urk; wijk 4, 5 en 6.

  • ·

    Dijkrestanten, zoals al is vastgesteld in de vigerende bestemmingsplannen Hooilanden en Urkerkhard.

Zeer kleine opgravingen, zoals ingegeven door de kleine verkavelingsstructuur van een compacte stads- of dorpskern, leveren in de praktijk slechts geringe archeologische informatie op. Bij kleine projecten (zogenaamde ‘postzegel projecten’) is het ‘zichtvenster’ op het bodemarchief bovendien zeer beperkt. Tot slot beperkt de aard van het aanwezige bodemarchief binnen een historische kern ook de toegevoegde waarde van een archeologisch onderzoek: het gaat vooral om stenen muren, vloeren en kelders. Om deze goed in kaart te brengen en verbanden te kunnen leggen, is enig overzicht - dus enige omvang van het onderzoeksgebied - noodzakelijk. Gemeenten als Gouda en Utrecht, met een zeer rijke en lange archeologische traditie kiezen er daarom voor de eerste 50 m2 vrij te stellen van vergunningplicht.

Bij zeer kleine ontwikkelingen - op Urk gaat het voornamelijk om uitbreidingen binnen de toch al zeer kleine huispercelen - staan de noodzakelijke archeologische kosten niet in verhouding tot de ontwikkelingskosten en weegt de beperkte archeologische kenniswinst niet op tegen de te maken kosten. Het maatschappelijke draagvlak voor een kleiner vrijstellingsoppervlakte is bovendien afwezig.

Op basis van bovenstaande punten is voor de kern van Urk en ook voor de dijkrestanten gekozen voor een vrijstellingsoppervlakte van 50 m2. Hiermee worden kleine (particuliere) ontwikkelingen zoals schuurtjes, kleine uitbouwen, schuttingen etc. mogelijk gemaakt, maar wordt tegelijkertijd voorkomen dat te grote delen van het bodemarchief ongezien verloren gaan.

De vrijstellingsdiepte is ingegeven door de zeer beperkte onderzoeksmogelijkheden in de eerste 50 cm onder maaiveld. Uit de reeds uitgevoerde onderzoeken blijkt in de eerste 50 cm een voornamelijk verrommelde laag te worden aangetroffen, veroorzaakt bij de bouw van de huidige woning.

Categorie 4 Roze

Vrijgestelde oppervlakte: 100 m2

Vrijgestelde verstoringsdiepte: 50 cm

Tot deze categorie behoren drie zones met archeologische waarden en/of verwachtingen:

  • ·

    Het overige deel van de kern van Urk (m.u.v. wijk 4, 5 en 6).

  • ·

    Flank van het oude eiland, zoals al is vastgesteld in het vigerende bestemmingsplan Hooilanden.

Voor de categorie 4 is grotendeels aangesloten op het vastgestelde archeologiebeleid van de omliggende gemeentes in de provincie Flevoland. In deze gebieden is er voor gekozen om niet af te wijken van de wettelijk bepaalde vrijstellingsgrens van 100 m2. Zo ontstaat voldoende ruimte voor kleinschalige ontwikkelingen door bijvoorbeeld particulieren, maar wordt ook het veiligstellen of onderzoeken/documenteren van archeologische waarden gewaarborgd als er grotere oppervlakten aan de orde zijn.

Categorie 5 OranjeVrijgestelde oppervlakte: 500 m2

Vrijgestelde verstoringsdiepte: 50 cm

Tot deze categorie behoren de zones met een hoge verwachting in het buitengebied van de gemeente. In dit gebied is de kans op het aantreffen van archeologische waarden in de bovenste 50 cm gering. In het algemeen geldt voor alle gebieden met deze waarde dat de kans op het aantreffen van archeologische sporen bij een ingreep groot is. De trefkans blijft natuurlijk afhankelijk van de omvang van de ingreep. Hoe groter de ingreep, hoe groter de kans dat iets wordt aangetroffen. Daarbij geldt dat gegevens uit kleinschalige opgravingen over het algemeen moeilijk te duiden zijn omdat de samenhang tussen de sporen niet duidelijk naar voren komt. Bij dergelijke kleinschalige onderzoeken is veelal alleen mogelijk vast te stellen dat er iets aanwezig is uit een bepaalde periode zonder dat veel relevante conclusies kunnen worden getrokken. Vanaf een oppervlakte van 500

m2 ontstaat een meer samenhangend beeld van de onderzochte sporen. Daarom is in gebieden met een hoge verwachting in het buitengebied onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm. Categorie 6 Geel

Vrijgestelde oppervlakte: 5000 m2

Vrijgestelde verstoringsdiepte: 50 cm

Tot deze categorie behoren de zones met een middelhoge verwachting in het buitengebied. Er wordt een lagere dichtheid aan archeologische resten verwacht dan in zones met een hoge verwachting. De kans dat een bodemingreep in een gebied met een middelhoge verwachting archeologische resten verstoort, is kleiner dan in de gebieden met een hoge verwachting. Wanneer dezelfde ondergrens voor oppervlakte zou worden gehanteerd als in de gebieden met een hoge verwachting, leidt dit bij een geringere trefkans automatisch tot een ongunstiger evenwicht tussen de inspanning die nodig is voor de verschillende (voor)onderzoeken en de uiteindelijke (eventuele) resultaten. In buurgemeente Noordoostpolder is onderzoek verplicht bij ingrepen die groter zijn dan 5000 m2 en dieper gaan dan 50 cm. Urk sluit bij deze maatregelen aan.

Categorie 7 Lichtgeel

Vrijgestelde oppervlakte: 1,5 ha

Vrijgestelde verstoringsdiepte: 50 cm

In de zones met lage verwachting zijn er weinig aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen. Op basis van de huidige theorieën zijn het gebieden die niet specifiek geschikt waren voor bewoning en er zijn niet eerder archeologische vondsten gedaan. Dat er echter nog geen vondsten zijn gedaan, wil niet zeggen dat er ook helemaal geen archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn: het is alleen nog niet aangetroffen.

Door deze zones geheel vrij te geven, doet zich de onwenselijke situatie voor dat de lage verwachting nooit wordt getoetst en er in feite een vicieuze cirkel ontstaat. Immers: er is een lage verwachting omdat er (nog) geen archeologische vondsten zijn gedaan, daardoor wordt er geen onderzoek uitgevoerd, dus kunnen er ook geen vondsten gedaan worden en blijft de lage verwachting gehandhaafd. Om die cirkel te doorbreken en te controleren of de lage verwachting gerechtvaardigd is, zal in gebieden met lage verwachting bij relatief grootschalige ontwikkelingen (groter dan 1,5 ha) door middel van verkennend onderzoek de verwachtingskaart worden getoetst en gepreciseerd. Het betreft dan een verkennend onderzoek dat, zeker gezien de omvang van de ontwikkeling, nauwelijks een verzwaring van het project vormt, maar wel cruciale gegevens kan opleveren. Uiteraard dient wel een vervolgonderzoek plaats te vinden in het geval de resultaten van het verkennend onderzoek daar aanleiding voor geven. Een aandachtspunt in dit gebied is de kans op het aantreffen van scheepswrakken. Deze vormen echter een ‘speld in een hooiberg’ en zijn niet in een verwachtingsmodel te vatten. Deze beleidsmaatregel wordt ook toegepast in de gemeente Zeewolde.

Categorie 8 WitGeen onderzoek noodzakelijk.

Het gaat hier om de volgende gebieden:

  • 1.

    uitgebaggerde delen in het water

  • 2.

    Het gebied aan de oostzijde van de gemeente. Dit gebied is door T&A reeds geofysisch onderzocht en bleek een verspoelde vlakte te zijn.

In deze gebieden zijn geen archeologische resten (meer) te verwachten. Er hoeven dus geen maatregelen getroffen te worden m.b.t. archeologie.

Wanneer tijdens het uitvoeren van bodemingrepen onverhoopt toch archeologische sporen of vondsten worden aangetroffen, is men wettelijk verplicht hiervan direct melding te doen bij het bevoegd gezag, conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg.

10.Voorbeeld bestemmingsplanregels

De beleidskaart en bestemmingsplanregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De beleidskaart geeft de grenzen aan van de zones waarop de (dubbel)bestemming ‘Waarde - Archeologie X’ rust en kan beschouwd worden als één van de kaartlagen waaruit de (bestemmings)plankaart is opgebouwd. In de bestemmingsplanregels wordt - voor zones met en (dubbel)bestemming ‘Waarde - Archeologie X’ - aangegeven bij welke verstoringsdiepte en -oppervlakte een archeologisch onderzoek vereist is.

Hieronder zijn voorbeeld bestemmingsplanregels opgenomen, die per beleidsmaatregel aangepast moeten worden.

Artikel 1: Waarde – Archeologie – X

1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie X’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar

voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de

aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

1.2 Bouwregels

  • 1.

    Op de in 1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een

    overige aan deze gronden toegekende bestemming met omgevingsvergunning worden

    gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen

    behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden

    in voldoende mate zijn zeker gesteld dan wel de aanwezige behoudenswaardige

    archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

  • 2.

    Artikel 1.3 sub 1 is niet van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning in

    de op de verbeelding als ´Waarde - Archeologie X´ aangewezen gronden, die betrekking

    hebben op plangebieden die niet groter zijn dan X m2 en ingrepen die niet dieper dan

    X cm de bodem verstoren.

1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden

1.Op of in de in 1.1 bedoelde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een

1. omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken en

werkzaamheden uit te voeren:

  • a.

    het vergraven en egaliseren van gronden;

  • b.

    het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het

kweken en telen van bomen, struiken en heesters;

c.het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en

het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

d.het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande

waterlopen;

  • e.

    het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;

  • f.

    het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;

  • g.

    werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand

beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in 1.3 sub 1 mag alleen worden verleend indien:

    • a.

      door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij

direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende onevenredige afbreuk

wordt gedaan aan de archeologische waarden dan wel hieraan door het stellen van

voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen, of de mogelijkheden voor het

herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind; en

b.vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de in de

beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van

burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

  • 3.

    Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 1.3 sub 2 is vereist voor:

    • a.

      werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;

    • b.

      werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het

      plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip

      geldende dan wel aangevraagde vergunning.

1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen op grond van artikel XX Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van:

  • 1.

    het bestemmen van de gronden met de bestemming ´Waarde - Archeologie X´ zoals

    bedoeld in lid 1.1, indien uit nader deskundig archeologisch (voor-) onderzoek is

    gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;

  • 2.

    het verwijderen van de bestemming ´Waarde - Archeologie X´ zoals bedoeld in lid 1.1,

    indien uit nader deskundig archeologisch onderzoek is gebleken:

    • a.

      dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden

aanwezig zijn; en

b.het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de

bescherming van deze waarden.

11.Literatuurlijst

Bij het tot stand komen van de beleidskaart is het archeologiebeleid van de omliggende gemeenten uit Flevoland geraadpleegd:

Nota Archeologische Monumentenzorg 2009 Almere

Archeologiebeleid gemeente Dronten: Archeologische beleidskaart en voorbeeldplanregels ten behoeve van bestemmingsplannen.

Archeologische Monumentenzorg in Lelystad

Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder

Archeologiebeleid gemeente Zeewolde: Archeologische beleidskaart, standaardregels voor bestemmingsplannen en procedure voor archeologisch onderzoek & selectiebesluiten.

Op de kavels D103, D104 en D105 bevindt zich op elk kavel een scheepswrak. De exacte ligging van de vaartuigen is onbekend. Op de scheepswrakkenkaart 1992 staan de wrakken 14, 15 en 16 respectievelijk op de kavels D129, D130 en D131. Met behulp van dhr. Dick Velthuizen van het Nieuwland Erfgoedcentrum is nog een poging gedaan om de locatie nader te duiden, maar dit is niet gelukt.

Bij het opstellen van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart zijn eerder de volgende digitale bronnen geraadpleegd:

  • -

    Centraal Archeologisch Archief (CAA).

  • -

    Centraal Monumenten Archief (CMA).

  • -

    Indicatieve kaart van Archeologische Waarden (IKAW).

  • -

    Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS).

  • -

    KICH cultuur-historische kaart www.kich.nl.

  • -

    Website van het AHN: www.ahn.nl.

  • -

    Luchtfoto’s via Google Earth.

    • A.

      Kerkhoven, 2004: Voorstel voor een bouwvergunningen-protocol en planologische verankering ten behoeve van het behoud van archeologische waarden in de historische kern van Urk.

Oudhof, J.W.M. en M.J.P. Gouw, 2003: Archeologische Basiskaart Urk. Vestigia rapport V65.

Bunschoten.

Oudhof, J.W.M., R. Schrijvers en M.S. van Oers, 2004: Urk, aanvulling archeologische basiskaart -

Aanvullend Geo-fysisch en archeologisch onderzoek ter waardering van een pleistocene

dekzandvlakte (gebied E) en kavel C1659 te Urk.

Teekens, P.C. en H.E. Bouter, 2008. Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek plangebied Watergangen Zwolsehoek Fase 5 te Urk. Een verkennend booronderzoek. Archeologische Rapporten Oranjewoud 2008/28.

Vissinga, A. 2008. Inventariserend veldonderzoek - karterende fase plangebied Watergangen Zwolsehoek Fase 5 te Urk. Een karterend booronderzoek. Archeologische Rapporten Oranjewoud 2008/106. Oranjewoud, Heerenveen.

Bijlage 1 Bijlagekaart met archeologische waarden- en verwachtingenkaart

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Bijlagekaartmet archeologische beleidskaart

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 Catalogus van waarnemingen per periode

bijlage 3

[Klik hier om het document te downloaden]

Inhoudsopgave

1. Inleiding en doelstelling project 4

2. Juridische en planologische inkadering archeologiebeleid 4

2. 1 Rijk 4

2. 2 Provincie 5

2. 3 Gemeente 6

3. Overzicht van aanwezige archeologische waarden en uitgevoerd onderzoek 7

4. Landschappelijke ontwikkeling 9

5. Archeologische ontwikkeling 11

6. Gehanteerd verwachtingsmodel en gedefinieerde verwachtingszones 13

7. Beschrijving van het tot stand komen van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart 16

8. Beschrijving van het tot stand komen van de beleidskaart 16

9. Categorieën op de beleidskaart 17

10. Voorbeeld bestemmingsplanregels 20

11. Literatuurlijst 22

Bijlage 1 Kaartbijlage met archeologische waarden- en verwachtingenkaart 23

Bijlage 2 Kaartbijlage met archeologische beleidskaart 23

Bijlage 3 Catalogus van waarnemingen per periode 23