Regeling vervallen per 07-06-2012

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2011

Geldend van 07-06-2012 t/m 06-06-2012

Intitulé

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2011

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2011 Nr. 61

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2011

(raadsbesluit van 6 oktober 2011)

De raad van de gemeente Utrecht;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het gewenst is in aanvulling op de Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen nadere eisen te stellen aan de inrichting van peuterspeelzalen, al dan niet met voorschoolse educatie;

BESLUIT

vast te stellen de volgende

VERORDENING kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2011

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

• peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk (twee dagdelen) plaatsvindt, anders dan in gastouderopvang of kinderopvang in een kindcentrum. De peuterspeelzaal is toegankelijk voor kinderen van 2-4 jaar.

• voorschool: voorziening waar peuterspeelzaalwerk (vier dagdelen) plaatsvindt, anders dan in gastouderopvang of kinderopvang in een kindcentrum. De voorschool is toegankelijk voor kinderen van 2,5-4 jaar met laagopgeleide ouders. Op een voorschool zijn twee gediplomeerde leidsters werkzaam en er wordt gewerkt met een in Utrecht erkend VVE-programma.

Omdat zowel een peuterspeelzaalgroep als een voorschoolgroep uit vijftien kindplaatsen bestaat en geen andere eisen stelt aan de binnen- en buitenruimte spreken wij in deze verordening verder over een peuterspeelzaal.

Artikel 2 Accommodatie

De accommodatie moet goed toegankelijk zijn.

Artikel 2.1 Groepspeelruimte

  • 1. In de groepsspeelruimte is voor ieder kind minimaal 3,5 m2 brutovloeroppervlak aan groepsspeelruimte beschikbaar. Bij een standaard groep van vijftien kinderen is dit minimaal 52,5 m2. Bij een kleiner brutovloeroppervlak zal de groepsgrootte aangepast moeten worden aan het aantal m2.

  • 2. Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen en het gebruik daarvan.

  • 3. Bij dubbelgebruik van de groepsruimte, bijvoorbeeld met buitenschoolse opvang voor 4- en 5-jarigen, moet voldoende ruimte zijn voor opslag van speelgoed en materialen voor beide faciliteiten zodat aan netto speeloppervlak niet ingeleverd wordt.

Artikel 2.2 Buitenspeelruimte

De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte met een oppervlakte van minimaal 3 m2 brutovloeroppervlakte speelruimte per kind, bij een standaard groepsgrootte van vijftien kinderen is dit minimaal 45 m2.

Aanvullende eisen voor accommodatie en inrichting staan omschreven in het Technisch Programma van Eisen peuterlokaal.

Artikel 3 Toezicht op de uitvoering van de wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Artikel 3.1. Aanwijzing toezichthouders

  • 1. Burgemeester en wethouders zien toe op de naleving van de wet en de bij deze verordening gestelde regels.

  • 2. Burgemeester en wethouders wijzen de directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst Utrecht vanaf 1 augustus 2010 aan als toezichthouder op houders en locaties van kinderopvang, peuterspeelzalen en voorscholen.

  • 3. Burgemeester en wethouders verlenen vanaf 1 augustus 2010 mandaat aan de directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst Utrecht, voor het aanwijzen als toezichthouder, de personen die werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst Utrecht als toezichthouder voor de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 3.2. Gemeentelijk ingrijpen

Wanneer niet aan de gegeven voorschriften wordt voldaan zal het college van burgemeester en wethouders:

• bij gesubsidieerde activiteiten de subsidie (gedeeltelijk) intrekken en

• bij niet-gesubsidieerde activiteiten handelen conform het gemeentelijk handhavingsbeleid.

Artikel 4 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen artikel 2 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 5 Intrekking voorgaande regeling en inwerkingtreding

  • 1. De Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2009 (Gemeenteblad van Utrecht 2008, nr. 93) wordt ingetrokken.

  • 2. De Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2011 treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen Utrecht 2011.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 6 oktober 2011

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A. Wolfsen

Bekendmaking is geschied op 19 oktober 2011.

Deze verordening is in werking getreden op 20 oktober 2011.

BIJLAGE BEHORENDE BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2011, NR. 61

Algemene toelichting

Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wet) in werking getreden. Het doel van deze Wet is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilige en stimulerende omgeving te bieden.

Eén van de onderliggende doelstellingen van de nieuwe Wet is de regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren met de kinderopvang. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader voor zowel de peuterspeelzalen als de kinderopvang met minimum kwaliteitseisen. In de Wet zijn dan ook een aantal minimale eisen voor de peuterspeelzalen vastgelegd en is tevens aan de minister de bevoegdheid gegeven aanvullende regelgeving voor de kwaliteit in een Algemene maatregel van Bestuur vast te leggen (AmvB). Van deze bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt omdat de brancheverenigingen een convenant hebben afgesloten waarin de kwaliteitseisen voor de houders van peuterspeelzalen nader zijn uitgewerkt.

De eisen in het convenant hebben als uitgangpunt gediend voor de Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen (hierna: Beleidsregels) van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Echter, in deze Beleidsregels zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van ruimte en inrichting van de peuterspeelzalen. Bij het opstellen van de modelverordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen is aangesloten bij het convenant en de Beleidsregels kwaliteitseisen kinderopvang.

Het onderhavige model is in overleg met diverse deskundigen op het gebied van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang en de brancheorganisaties tot stand gekomen.

Ruimte en inrichting

Kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen kan niet zonder het stellen van kwaliteitseisen. Eisen inzake ruimte en inrichting vormen hier een essentieel onderdeel van. De eerste levensjaren van een kind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorische vaardigheden. De opvoeding door de ouders legt daarvoor de basis, maar ook de rest van de omgeving waarin het kind opgroeit is van belang. Veel kinderen brengen enkele uren per dag door in peuterspeelzalen en andere kindercentra. Ze moeten daar veilig kunnen spelen en voldoende ruimte hebben.

Bestaande eisen over veiligheid en gezondheid zijn algemeen geldend en volgen uit andere wet- en regelgeving zoals bouwvoorschriften, brandveiligheidsvoorschriften, eisen aan speeltoestellen, keukenhygiëne en dergelijke.

Toezicht

In dit hoofdstuk is het aanwijzen van een toezichthouder beschreven. Het toezicht gebeurt volgens het toetsingskader zoals omschreven in de wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Op de handhaving, zijn de algemene handhavingsbevoegdheden uit de Awb van toepassing. Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2.1. Groepspeelruimte

In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5m² brutovloeroppervlak speelruimte aanwezig moet zijn. Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totale aantal vierkante meters die beschikbaar zijn in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.

Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ’bijeenkomstfunctie voor kinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

Artikel 2.2. Buitenspeelruimte

Dit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal dient te zijn gesitueerd. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte bestaat per kindplaats uit minimaal 3m² brutovloeroppervlak.

Artikel 3.1. Aanwijzing toezichthouders

Dit artikel maakt burgemeester en wethouders (hierna b. en w.) verantwoordelijk voor de naleving van deze verordening. B. en w. wijzen de directeur van de GG&GD aan als toezichthouder. Dit is in overeenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de GG&GD oefent aldus het toezicht uit onder het gezag van de burgemeester en wethouders. Afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 3.2 Onderzoek door de toezichthouder

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 4

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, artikel 2 buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van burgemeester en wethouders moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke en tijdelijke gevallen mogelijk.

Artikel 5 en 6

Deze bepalingen spreken voor zich.