Regeling vervallen per 01-01-2012

Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2011

Geldend van 07-07-2011 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2011

Richtlijnen bijzondere bijstand Utrecht 2011

(besluit van 21 juni 2011)

Het college van Utrecht, gelet op de artikelen 5,11,12,13,14,15,16,18,35,49 van de Wet werk en bijstand (WWB), overwegende, dat zij de zorg hebben voor een doeltreffende voorlichting aangaande de verlening van bijstand,

BESLUIT

vast te stellen navolgende

RICHTLIJNEN Bijzonder Bijstand Utrecht 2011 (RBBU)

HoofdstukI. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In de richtlijnen wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand

    • b.

      de bijstandsnorm: de bijstandsnorm, inclusief de gemeentelijke toeslag, zoals bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de wet, inclusief vakantietoeslag;

    • c.

      de woning: de woning als bedoeld in artikel 3, zesde lid Wet Werk en Bijstand.

  • 2. De begripsbepalingen van de wet zijn onverkort op deze richtlijnen van toepassing.

Artikel 2 De vorm van de bijstand

  • 1. Bijzondere bijstand wordt verstrekt als een uitkering om niet, tenzij deze richtlijnen anders bepalen.

  • 2. De bijzondere bijstand zoals bedoeld in Hoofdstuk III kan worden verleend in de vorm van periodieke bijzondere bijstand.

  • 3. Aan de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning en bijbehorend erf wordt de bijzondere bijstand verstrekt voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd met inachtneming van artikel 50 van de wet.

  • 4. Aan de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning en bijbehorend erf wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening voor zover het vermogen gebonden in de woning of bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid onder d. van de wet

Artikel 3 Bijzondere bijstand als geldlening

De bijzondere bijstand, zoals bedoeld in dit hoofdstuk kan in de vorm van een geldlening worden verstrekt indien en voor zover:

  • a.

    de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, of;

  • b.

    de belanghebbende de noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden niet uit eigen middelen kan financieren.

Artikel 4 Geen bijzondere bijstand

Het college kan besluiten in geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, in het geheel geen bijstand te verlenen.

Hoofdstuk II Toeslagen

Artikel 5 Algemene bepaling toeslagen

  • 1. De in dit hoofdstuk beschreven toeslagen worden verstrekt als periodieke uitkering in aanvulling op de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden het inkomen en het vermogen, voor zover dit niet op grond van de artikelen 31 en 34 van de wet wordt vrijgelaten, volledig in aanmerking genomen.

  • 3. De in dit hoofdstuk beschreven toeslagen kunnen, indien de Algemene Bijstand wordt verlaagd, over een zelfde periode en met een zelfde percentage worden verlaagd. De hoogte van de toeslag wordt over deze periode herzien en afgestemd (Verordening afstemming bijstand).

Artikel 6 Toeslag voor zelfstandig wonende personen jonger dan 21 jaar

  • 1.

    Onder toepassing van artikel 12 van de wet worden toeslagen verstrekt voor de noodzakelijke kosten van het zelfstandig wonen voor de volgende gezinssituaties:

    • a.

      de zelfstandig wonende alleenstaande, jonger dan 21 jaar;

    • b.

      de zelfstandig wonende alleenstaande ouder, jonger dan 21 jaar;

    • c.

      het gezin waarvan beide partners jonger dan 21 jaar zijn;

    • d.

      het gezin waarvan 1 partner jonger is dan 21 jaar.

  • 2.

    De noodzaak van het zelfstandig wonen, zoals bedoeld in het eerste lid is aanwezig indien:

    • a.

      de belanghebbende, aantoonbaar, gedurende een periode langer dan twaalf maanden direct voorafgaande aan de aanvraag niet in gezinsverband van zijn ouders heeft gewoond, of;

    • b.

      de belanghebbende met een partner en/of kind een gezin vormt, of;

    • c.

      er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de belanghebbende en zijn ouders.

  • 3.

    De noodzaak van de toeslag, zoals bedoel in artikel 12 is aanwezig indien:

    • a.

      de middelen van de ouders niet toereikend zijn, of;

    • b.

      hij redelijkerwijs de onderhoudsplicht van zijn ouders niet ten gelde kan maken.

  • 4.

    Bij de beoordeling van de toereikendheid van de middelen van de ouders zoals bedoeld in artikel 12 onder b van de wet worden in aanmerking genomen:

    • a.

      de draagkracht, berekend naar de methodiek van alimentatienormen, die is gepubliceerd in het “ Tijdschrift voor de rechterlijke macht “(Tremanormen), en;

    • b.

      het ingevolge artikel 34 van de wet in aanmerking te nemen vermogen.

  • 5.

    Een situatie, zoals bedoeld in artikel 12 onder a en b, van de wet wordt aangenomen indien:

    • a.

      beide ouders overleden zijn, of;

    • b.

      beide ouders hun hoofdverblijf in het buitenland hebben, of;

    • c.

      een van de ouders is overleden en de andere ouder in het buitenland woont, of;

    • d.

      er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de belanghebbende en zijn ouders.

  • 6.

    De hoogte van de toeslag voor de zelfstandig wonende alleenstaande bedraagt:

• EUR 265,00 wanneer de jongere aantoonbare woonlasten heeft;

• EUR 212,00 minimaal bij het ontbreken van (aantoonbare) woonlasten;

• EUR 132,50 voor een gezin, beide partners jonger dan 21 jaar, waarbij de ene partner een beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouders.

7.De hoogte van de toeslag voor een zelfstandig wonende alleenstaande ouder bedraagt:

• EUR 358,00 wanneer de jongere aantoonbare woonlasten heeft;

• EUR 286,00 minimaal bij het ontbreken van (aantoonbare) woonlasten.

Artikel 7 Toeslag voor de dakloze jongere van 18, 19 of 20 jaar

  • 1. Een toeslag als bedoeld in artikel 12 van de wet wordt verstrekt voor de extra noodzakelijke kosten voor de dakloze jongere van 18,19 of 20 jaar.

  • 2. De hoogte van de toeslag bedraagt EUR 212,00;

  • 3. Bij de beoordeling van de toereikendheid van de middelen van de ouders zoals bedoeld in artikel 12 onder b van de wet worden in aanmerking genomen:

    • a.

      de draagkracht, berekend naar de methodiek van alimentatienormen, die is gepubliceerd in het “Tijdschrift voor de rechterlijke macht” (Tremanormen), en;

    • b.

      het ingevolge artikel 34 van de wet in aanmerking te nemen vermogen.

Artikel 8 Inkomensvoorziening voor personen van 18, 19 of 20 jaar oud, die in een inrichting verblijven

Bij verblijf in een inrichting van een persoon van 18, 19 of 20 jaar wordt een inkomensvoorziening verstrekt van 80% van de bijstandsnorm, bedoeld in artikel 23 van de wet.

Artikel 9 Woonkostentoeslagen

  • 1.

    Woonkostentoeslag voor een huurwoning

    • a)

      Indien een woning ( hieronder wordt verstaan de woning zoals bedoeld in artikel 3 WWB) wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens, zoals bedoeld in artikel 13 van de Huursubsidiewet en nog geen aanspraak op huursubsidie of de vangnetregeling bestaat kan een toeslag worden verstrekt. De toeslag is gelijk aan de huursubsidie die op grond van de Huursubsidiewet in de laagste inkomenscategorie voor de woonkosten zou worden ontvangen.

    • b)

      Indien aanspraak op huursubsidie of de vangnetregeling bestaat, berekend naar een inkomen dat voor de aanvang van de bijstandsverlening hoger was dan de laagste inkomenscategorie van de in het eerste lid genoemde tabel, wordt een toeslag verstrekt. De toeslag is gelijk aan het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bedrag, verminderd met de aanspraak op huursubsidie of de vangnetregeling.

  • 2.

    Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom

Indien een eigen woning (hieronder wordt verstaan de woning zoals bedoeld in artikel 3 WWB) in eigendom wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens, zoals bedoeld in de Huurtoeslag.

Deze toeslag is gelijk aan het bedrag van de huursubsidie die op grond van de Huurtoeslag in de laagste inkomenscategorie voor overeenkomstige woonkosten van een huurwoning per maand zou kunnen worden ontvangen.

  • 3.

    Woonkostentoeslag voor woonkosten boven huurtoeslaggrens:

    • a.

      indien een woning in huur of eigendom wordt bewoond, waarvan de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens, zoals bedoeld in de Huurtoeslag wordt een toeslag verstrekt voor het bedrag, waarmee de maximale huurgrens wordt overschreden;

    • b.

      de woonkostentoeslag zoals genoemd onder a. van dit lid wordt verstrekt over een periode van maximaal één jaar;

    • c.

      aan de hoogte en de duur van de woonkostentoeslag genoemd onder a van dit lid worden voorwaarden verbonden, die strekken tot aanvaarding van goedkopere woonruimte waarbij de lasten minder bedragen dan de maximale huurgrens.

  • 4.

    Definitie “woonkosten” Onder “woonkosten” wordt in dit artikel verstaan:

    • a.

      als het om een huurwoning gaat: de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1 onder e van de huursubsidiewet;

    • b.

      als het om een eigen woning gaat: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 10 Inkomensvoorzieningen bij terugval in inkomen

Toeslagen voormalig alleenstaande ouders

  • 1.

    Aan een alleenstaande ouder, van wie het jongste kind niet meer ten laste van de ouder komt, als gevolg waarvan de ouder de bijstandsnorm voor een alleenstaande moet krijgen, kan een toeslag voormalig alleenstaande ouders worden verstrekt, ter hoogte van 20% van de gehuwdennorm, mits het kind tot het huishouden blijft behoren en studiefinanciering (WSF18+ of WTOS) ontvangt

  • 2.

    De toeslag stopt wanneer het jongste kind 21 jaar wordt, het kind niet meer tot het huishouden behoort, het jongste kind geen studiefinanciering meer ontvangt of als de voormalige alleenstaande ouder een inkomen gaat ontvangen boven de voor haar geldende bijstandsnorm.

Hoofdstuk III Individuele verstrekkingen

§ 1 Algemene bepalingen inzake individuele verstrekkingen

Artikel 11 Algemeen

De bijzondere bijstand ingevolge dit hoofdstuk wordt verleend als individuele verstrekking overeenkomstig de in dit hoofdstuk vastgestelde regels rond draagkracht en draagkrachtperiode.

Artikel 12 Draagkrachtruimte en draagkracht

  • 1. De draagkrachtruimte is het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief vakantiegeld.

  • 2. De draagkracht wordt gevormd door:

    • a.

      een percentage van de draagkrachtruimte;

    • b.

      verminderd met de voor rekening van belanghebbende blijvende kosten, zoals genoemd in het zesde lid, gerekend over de draagkrachtperiode;

    • c.

      vermeerderd met het vermogen op het moment van de aanvraag, voor zover dit niet ingevolge het artikel 34 van de wet worden vrijgelaten.

  • 3. Voor de toepassing op de verstrekkingen van dit hoofdstuk wordt de langdurigheidtoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 4. Voor de toepassing op de verstrekkingen van dit hoofdstuk wordt de vakantietoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 5. Het inkomen boven de bijstandsnorm wordt verminderd met het buiten beschouwing te laten bedrag van de particuliere oudedagsvoorziening (artikel 33 lid 5 WWB) en de bedragen van de toeslagen, die op grond van de artikelen 6 en 7 van deze richtlijnen worden verleend, indien belanghebbende uitsluitend op een inkomen uit of op het niveau van de algemene bijstand zou zijn aangewezen.

  • 6. De draagkrachtruimte zoals bedoeld in het tweede lid bedraagt:

    • a.

      5% voor een inkomen tot en met 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • b.

      30% voor een inkomen groter dan 110%, maar kleiner dan of gelijk aan 200% van de toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • c.

      100% voor een inkomen groter dan 200% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 7. De navolgende voor rekening van belanghebbende blijvende kosten worden op de draagkrachtruimte in mindering gebracht:

    • a.

      kosten voor aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (wasmachine, koelkast, gasfornuis, ledikant plus bodem en een matras), waaronder rente en aflossing van noodzakelijk schulden;

    • b.

      overige kosten die op grond van dit hoofdstuk voor vergoeding in aanmerking kunnen komen;

    • c.

      de eigen bijdrage thuiszorg.

  • 8. De draagkrachtperiode bedoeld in het eerste lid vangt aan op de eerste dag van de maand, waarin de bijstand wordt aangevraagd en duurt:

    • a.

      twee jaar, indien bijstand wordt gevraagd in de kosten van duurzame gebruiksgoederen en de belanghebbende niet behoort tot een der categorieën, genoemd in het negende lid;

    • b.

      één jaar in de gevallen, waarin de belanghebbende behoort tot een der categorieën belanghebbenden, genoemd in het negende lid;

    • c.

      één jaar, gerekend vanaf de eerste dag van de maand, waarin de bijstand wordt aangevraagd in overige gevallen.

  • 9. Als bijzondere categorie belanghebbenden, zoals bedoeld in het zesde lid, onder a. en het achtste lid, onder a. en b. worden aangemerkt:

    • a.

      gezinnen met een of meer schoolgaande kinderen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar, die buiten eigen toedoen zijn aangewezen op een inkomen met een maximum van 110% van de toepasbare bijstandsnorm;

    • b.

      belanghebbenden van 65 jaar of ouder die zijn aangewezen op een inkomen uit een AOW-uitkering met eventuele aanvullende pensioen- of lijfrente-uitkering tot een totaal van maximaal 110% van de toepasbare bijstandsnorm;

    • c.

      belanghebbenden die zijn aangewezen op een Waz/Wajong- of WAO-uitkering met eventuele aanvullende inkomsten tot een maximum van 110% van de toepasbare bijstandsnorm;

    • d.

      belanghebbenden, die gedurende een aaneengesloten periode van minimaal twee jaar buiten eigen toedoen uitsluitend zijn aangewezen op een ander inkomen dan in de voorgaande leden is bedoeld, met een maximum van 110% van de toepasbare bijstandsnorm.

  • 10. Indien een belanghebbende een uitkering ontvangt als gevolg van artikel 5 van deze richtlijnen, wordt voor "de bijstandsnorm" in dit artikel gelezen: de bijstandsnorm, vermeerderd met de toeslag op grond van artikel 5.

§ 2 Kosten, die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen

Artikel 13. Medische en paramedische kosten

  • 1. Voor bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende medische en paramedische kosten in aanmerking:

    • a.

      de voor rekening van de belanghebbende komende eigen bijdragen, het eigen aandeel in de kosten van medisch noodzakelijke verstrekkingen of voorzieningen met dien verstande, dat voor de bepaling van de noodzaak, de hoogte, de duur of de frequentie van de bijstandsverlening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening, of met maximumbedragen wordt gewerkt;

    • b.

      de voor rekening van de belanghebbende blijvende redelijke kosten van gebruik van een medisch noodzakelijke voorziening of verstrekking;

    • c.

      extra kosten van een medisch noodzakelijk dieet;

    • d.

      extra kosten ten gevolge van een chronische ziekte of handicap;

    • e.

      extra kosten van medisch noodzakelijk aangepast schoeisel.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 16 van de wet komen de kosten van een medische behandeling

    door huisarts of specialist en de kosten van opname en behandeling in een ziekenhuis slechts voor

    bijstandsverlening in aanmerking indien er sprake is van een:

    • §

      acute noodsituatie;

    • §

      er geen alternatief voor de bijstandsverlening bestaat;

    • §

      het niet verlenen van de bijstand ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid van de belanghebbende.

Artikel 13A Chronisch zieken toeslag

In afwijking van de artikelen 12 en 13 en met toepassing van de Beleidsregels categoriale en periodieke regeling bijzondere bijstand chronische zieken Utrecht 2007 & 2008 kan aan een inwoner van de gemeente Utrecht van 18 jaar en ouder die lijdt aan één of meerdere chronische ziekten een toeslag worden verstrekt.

Artikel 14 Voorzieningen ter bevordering van het zelfstandig functioneren van 65 plussers of gehandicapten

Voor bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, indien zij noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van bejaarden en gehandicapten te bevorderen:

  • a.

    de kosten van dagopvang van bejaarden;

  • b.

    de extra kosten verbonden aan de warme maaltijdvoorziening;

  • c.

    de eigen bijdrage voor gezinsverzorging.

Artikel 15 Kosten in verband met bijzondere sociale, financiële of medische omstandigheden

Voor bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, indien zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale of financiële omstandigheden:

  • a.

    het aandeel in de kosten van wettelijk verplichte lijkbezorging, dat voor rekening van de belanghebbende komt, gerekend naar de kosten van de goedkoopst adequate voorziening;

  • b.

    de bijzondere kosten van verhuizing;

  • c.

    de tengevolge van een noodzakelijke verhuizing ontstane dubbele woonkosten;

  • d.

    reiskosten binnen Nederland naar een plaats buiten de gemeente Utrecht in verband met opname van een familielid tot en met de tweede graad in een inrichting of detentie;

  • e.

    reiskosten binnen Nederland naar een plaats buiten de gemeente Utrecht in verband met ziekte van een familielid tot en met de tweede graad;

  • f.

    de meerkosten van het overblijven van kinderen van alleenstaande ouders die op de basisschool zitten in verband met werk, noodzakelijke opleiding en/of scholing van de alleenstaande ouder die niet zelf hun kinderen tussen de middag kunnen opvangen;

  • g.

    de noodzakelijke kosten van reparatie of vervanging van kachels.

Artikel 16 Duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Bijzondere bijstand kan worden verleend voor duurzame gebruiksgoederen te weten: wasmachine, koelkast, gasfornuis, ledikant (inclusief bodem) en matras.

  • 2. Bijstand voor een duurzaam gebruiksgoed wordt slechts één keer in de 10 jaar verleend.

  • 3. Voor zover de categoriale verstrekking (verstrekt in de jaren 1998 tot en met 2003) niet in de noodzakelijke kosten van vervanging van duurzame gebruiksgoederen heeft of had kunnen voorzien, kan bijzondere bijstand worden verleend.

  • 4. Een lening bij de Kredietbank geldt als voorliggende voorziening met betrekking tot de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen voor alle zelfstandige huishoudens met en zonder ten laste komende kinderen met een inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Indien een lening bij de Kredietbank niet mogelijk is, kan (leen)bijstand worden verleend tot het bedrag van de noodzakelijke kosten.

  • 5. Een lening bij de Kredietbank geldt als voorliggende voorziening voor de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen voor alle zelfstandige huishoudens zonder ten laste komende kinderen die een inkomen hebben tot het niveau van de bijstandsnorm. Indien een lening niet mogelijk is, kan (leen)bijstand worden verleend tot het bedrag van de noodzakelijke kosten.

  • 6. Het restant van de leenbijstand wordt na verloop van drie jaren verleend als bijstand om niet voor zover tot dat tijdstip aan de verplichtingen tot aflossing is voldaan.

  • 7. Indien en voor zover noodzakelijk kan gelet op de bijzondere omstandigheden de bijstand worden verleend om niet.

  • 8. Voor de kosten, waarvoor leenbijstand of bijstand om niet wordt verleend, moeten betaalbewijzen worden overgelegd om de uiteindelijke hoogte van de bijstand vast te kunnen stellen.

  • 9. Geen recht op bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen heeft degene, die onderwijs of een beroepsopleiding, als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of in hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten volgt.

  • 10. Vermogen dat in de bijstand wordt vrijgelaten wordt gezien als een voorliggende voorziening.

Artikel 16A Reserveringstoeslag

In afwijking van artikel 16 en met toepassing van de Richtlijn Reserveringstoeslag kan aan het hoofd van het huishouden een Reserveringstoeslag worden toegekend voor de aanschaffing, vervanging en/of reparatie van duurzame gebruiksgoederen, woningmeubilering, woningstoffering, elektrische apparaten en fietsen.

Artikel 17 Woninginrichting

  • 1. Voor bijstandsverlening komen de noodzakelijke kosten van inrichting van een woning in aanmerking, indien de belanghebbende behoort tot een van de volgende doelgroepen en feitelijk geen goederen en/of middelen bezit om een woning in te richten:

    • a.

      mensen, die een verblijfsvergunning hebben gekregen en op basis van de taakstelling huisvesting vluchtelingen voor de eerste maal in Utrecht een woning krijgen;

    • b.

      mensen, die na afloop van een Voorlopige Vergunning tot Verblijf (VVTV) in Utrecht een woning betrekken;

    • c.

      daklozen, die opnieuw een woning betrekken;

    • d.

      mensen uit een vrouwenopvanghuis, die opnieuw een eigen woning gaan betrekken;

    • e.

      mensen, die uit een langdurige detentie of (psychiatrische) opname komen en opnieuw een woning betrekken;

    • f.

      mensen, die hun huis hebben vervuild en waarbij de GG&GD een schoonmaakoperatie heeft uitgevoerd;

    • g.

      overige mensen, die op grond van individuele omstandigheden aan een van de in a t/m f genoemde groepen kunnen worden gelijkgesteld.

  • 2. De bijstand voor woninginrichting wordt uitgekeerd in de vorm van een uitkering om niet. De hoogte hiervan is forfaitair vastgesteld en afhankelijk van het soort huishouden en het soort woning, dat wordt betrokken.

  • 3. Een reeds eerder verstrekt bedrag aan inrichtingskosten, binnen een periode van 10 jaar, wordt in mindering gebracht op het genoemde bedrag in het tweede lid.

  • 4. De hoogte van de te verstrekken bedragen, zoals genoemd in het tweede lid, wordt door het college vastgesteld.

Artikel 18 Voorzieningen ten behoeve van de bevordering van de uitstroom of de beëindiging of vermindering van de bijstandsuitkering

  • 1. Voor bijstandsverlening komen in aanmerking de voor rekening van de belanghebbende komende noodzakelijke kostenvan kinderopvang die voor deelname aan re-integratietrajecten, zoals bedoeld in artikel 7 WWB, dan wel voor de deelname aan algemeen geaccepteerde arbeid noodzakelijk is.

  • 2. Voor bijstandsverlening komen in aanmerking alle van de voor rekening van de belanghebbende blijvende kosten in verband met het voeren van een gerechtelijke procedure voor zover deze kosten niet op de tegenpartij kunnen worden verhaald. Hierbij geldt dat de noodzaak in beginsel kan worden aangenomen, indien een toevoeging is verstrekt op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Voldoet de gerechtelijke procedure niet aan bovengenoemde eisen, dan kan, rekening houdend met de aard van het geschil, toch tot bijstandsverlening worden overgegaan. Een aanvraag om bijstand in deze kosten moet in beginsel zijn ingediend, voordat met een gerechtelijke procedure wordt gestart.

Artikel 19 Toeslagen voor ziektekostenpremie en verzekeringspremie

Een toeslag wordt verstrekt voor de noodzakelijke premies van een particuliere arbeidsongeschiktheids-verzekering voor zelfstandigen.

Artikel 19A Legeskosten voor verblijfsvergunningen

Voor bijstandsverlening voor de kosten van leges (voor vergunning) komen de volgende doelgroepen in aanmerking:

  • ·

    ex-ama’s tussen 18 en 23 jaar

  • ·

    vluchtelingen die in een vervolgprocedure zitten op medische gronden

Artikel 19B Kosten voor personen die gedwongen zijn opgenomen in psychiatrische ziekenhuizen of in forensisch psychiatrische centra

Aan personen die gedwongen zijn opgenomen in psychiatrische ziekenhuizen of in forensische centra kan bijzondere bijstand worden verleend voor de volgende kosten:

  • ·

    kosten voor persoonlijke uitgaven ter hoogte van de zak en kleedgeldnorm geregeld in artikel 23, eerste lid van de WWB;

  • ·

    kosten van de premie voor de ziektekostenverzekering;

  • ·

    de vaste lasten die verbonden zijn aan de woning.

Hoofdstuk IV Schuldhulpverlening

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 20

  • 1. Bij zeer dringende redenen wordt bijstand verleend ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast, die niet het gevolg is van het uitoefenen van een bedrijf of beroep als zelfstandige, naar de regels van dit hoofdstuk, indien en voor zover:

    • a.

      de belanghebbende tengevolge van de schuldenlast niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan en;

    • b.

      de schuldenlast niet is ontstaan tengevolge van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 2. Zeer dringende redenen, zoals bedoeld in het eerste lid worden aanwezig geacht indien:

    • a.

      de schuldenlast niet kan worden afgelost binnen een periode van 3 jaar, met inzet van een aflossingscapaciteit ter grootte van: 6% van de bijstandsnorm, vermeerderd met het inkomen boven de bijstandsnorm en het vermogen;

    • b.

      tengevolge van schulden inzake huur of energielasten huisuitzetting of afsluiting van nutsvoorzieningen dreigt en deze omstandigheid voor de belanghebbende onredelijk bezwarend is.

Artikel 21 Uitsluitinggronden en beperking

  • 1. Bijstandsverlening als bedoeld in dit hoofdstuk is uitgesloten indien de belanghebbende in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag verwijtbaar onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, waardoor aan belanghebbende ten onrechte een sociale uitkering of voorziening is verstrekt.

  • 2. De bijstand ingevolge dit hoofdstuk wordt slechts verstrekt voor het bedrag van de schulden, die resteren na een minnelijke schuldsanering overeenkomstig de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van VolksKrediet (NVVK).

  • 3. Bijstand op grond van dit hoofdstuk wordt slechts één maal toegekend.

Artikel 22 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

  • 1. Bij de besluitvorming over de toekenning van de bijstand ingevolge dit hoofdstuk wordt beoordeeld in hoeverre de belanghebbende bij het ontstaan van de schulden tekort is geschoten in de verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Bij deze beoordeling wordt in ieder geval betrokken de mate waarin de volgende factoren hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schuldenlast:

    • a.

      een onvoorziene terugval van inkomen in het verleden;

    • b.

      medische, sociale of psychische factoren;

    • c.

      de verhouding tussen inkomsten en vaste lasten en het ontbreken van perspectief op verbetering daarvan.

  • 2. Geen bijstand voor schulden wordt verleend indien de belanghebbende door het aangaan of doen ontstaan van de schulden onder toepassing van de criteria genoemd in het eerste lid blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorzieningen in het bestaan, dan wel schulden zijn ontstaan tengevolge van verwijtbare gedragingen van belanghebbende.

§ 2 De vorm en hoogte van de bijstand

Artikel 23 Gebrek aan middelen in het verleden

De bijstand wordt als een uitkering om niet verstrekt, indien en voor zover:

  • a.

    de schuldenlast is ontstaan tengevolge van een aantoonbaar gebrek aan middelen of bijzondere omstandigheden in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag en;

  • b.

    in de omstandigheden genoemd onder a bijstand mogelijk zou zijn geweest en;

  • c.

    de omstandigheden genoemd onder a niet aan de belanghebbende zijn te wijten.

Artikel 24 Bijstand in de vorm van borgtocht

De bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht in de gevallen genoemd in artikel 15, onder a van deze richtlijnen, indien de belanghebbende de schuldenlast naar de normen van artikel15, onder a., zelf kan aflossen en de borgstelling noodzakelijk is om een krediet van de Gemeentelijke Kredietbank te verkrijgen.

Artikel 25 Bijstand in de vorm van een aanvulling op de bijstandsnorm

  • 1. De bijstand wordt verstrekt in de vorm van een maandelijkse aanvulling om niet op de bijstandsnorm indien en voor zover de aflossingscapaciteit, zoals omschreven in artikel 21, tweede lid, onder a. van deze richtlijnen onvoldoende ruimte biedt om de maandelijks verschuldigde rente en aflossingen te voldoen.

  • 2. De bijstand genoemd in het eerste lid wordt verstrekt voor een periode van maximaal drie jaar.

  • 3. De aanvullende uitkering bedraagt maximaal drie keer de aflossingscapaciteit of 18% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag over een periode van drie jaar.

Artikel 26 De aan de bijstandsverlening verbonden verplichtingen

Aan de bijstand, die wordt verleend op grond van dit hoofdstuk worden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen verbonden:

  • 1.

    er mogen geen nieuwe schulden gemaakt worden;

  • 2.

    de Kredietbank Utrecht dient gemachtigd te worden de schulden af te handelen, waaronder begrepen het voeren van onderhandelingen met schuldeisers en het aanbieden van schuldsanering of – bemiddeling;

  • 3.

    zich aan de met de Kredietbank Utrecht en de schuldeisers overeengekomen betalingsverplichtingen te houden. Aan de uitkering kan de voorwaarde worden verbonden, inkomsten geheel of gedeeltelijk aan de Kredietbank Utrecht te cederen;

  • 4.

    inspanningen verrichten die strekken tot beëindiging of vermindering van niet noodzakelijke lasten of tot verkoop of ten gelde maken van goederen of andere vermogensbestanddelen;

  • 5.

    een hulpverleningscontract af te sluiten en na te komen met een maatschappelijk werker van het Maatschappelijk Werk van Sociale Zaken & Werkgelegenheid of een maatschappelijk werker van een door de gemeente Utrecht daartoe aangewezen instelling van het Algemeen Maatschappelijk Werk.

Artikel 27 De gevolgen van het niet nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen

Indien de belanghebbende de aan de bijstandsverlening ingevolge dit hoofdstuk verbonden verplichtingen niet nakomt, worden die bijstandsverlening en de door het Bureau Schuldenregeling uitgevoerde schuldhulpverlening onmiddellijk beëindigd.

Artikel 28 Advisering

De bijstand ingevolge dit hoofdstuk wordt slechts verstrekt op advies van een medewerker van een daartoe aangewezen instelling van algemeen maatschappelijk werk of een medewerker van de afdeling Maatschappelijk Werk van Sociale Zaken & Werkgelegenheid.

Hoofdstuk V Woonlastenfonds 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011

Artikel 29 Begripsbepalingen

  • 1.

    De regeling, zoals beschreven in dit hoofdstuk, verstaat onder:

    • a.

      rechthebbende: persoon die als huurder van een zelfstandige woning

      • ·

        18 jaar of ouder is; en

      • ·

        huurtoeslag, een bijdrage op grond van de Regeling bijdrage huurlasten of een woonkostentoeslag voor huurders ontvangt; en

      • ·

        als rechthebbende met alle eventuele medebewoners ingeschreven staat in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) op het adres waarvoor subsidie aangevraagd of ontvangen wordt.

    • b.

      huishouden: de rechthebbende en alle eventuele medebewoners die ingeschreven staan op het adres waarvoor Huurtoeslag aangevraagd wordt;

    • c.

      inkomen: het voor de Huurtoeslag van toepassing zijnde rekeninkomen tot een voor het Woonlastenfonds bepaalde maximale hoogte. Rekeninkomen is het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag;

    • d.

      huur: het deel van de huur voor een zelfstandige woning dat in aanmerking komt voor Huurtoeslag (rekenhuur);

    • e.

      huurquotum: het deel van het inkomen dat besteed wordt aan de rekenhuur na aftrek van Huurtoeslag (normhuur).

  • 2.

    Voor het vaststellen van de inkomensgrenzen en de hoogte van de bijdrage zijn de bepalingen uit artikel 44 van toepassing. Toelichting. Bij de berekening van de huurquota (aandeel huur van het netto inkomen komt uit op 23%), is een bandbreedte opgenomen die afhankelijk van het inkomen kan komen te liggen tussen 23% en 27%. Op het moment dat de huurquota door burgemeester en wethouders zijn vastgesteld zijn deze bindend.

3 De bijdrage uit het Woonlastenfonds is bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand wordt niet met terugwerkende kracht toegekend over periodes voorafgaand aan de van toepassing zijnde huurtoeslagperiode (1 januari 2011 tot 31 december 2011)

Artikel 30 Categorieën die in aanmerking komen

Met inachtneming van de bepalingen genoemd in artikel 29 komen voor een vergoeding in aanmerking:

  • ·

    eenpersoonshuishoudens met een rekeninkomen van de huurtoeslag niet hoger dan EUR 14.916,00 als zij jonger dan 65 jaar zijn;

  • ·

    meerpersoonshuishoudens met een rekeninkomen van de huurtoeslag niet hoger dan EUR 19.414,00 als zij jonger dan 65 jaar zijn;

  • ·

    eenpersoonsouderenhuishoudens met een rekeninkomen van de huurtoeslag niet hoger dan EUR 13.338,00 als zij 65 jaar of ouder zijn;

  • ·

    meerpersoonsouderenhuishoudens met een rekeninkomen van de huurtoeslag niet hoger dan EUR 18.596,00 als zij 65 jaar of ouder zijn.

Artikel 31 Huurquotum

  • 1. Het huurquotum voor het Woonlastenfonds voor zelfstandige woningen in Utrecht is in de benoemde inkomenscategorieën bepaald op:

    • ·

      16.30 % van het rekeninkomen voor eenpersoonshuishoudens onder 65 jaar 17.80 % van het rekeninkomen voor meerpersoonshuishoudens onder 65 jaar;

    • ·

      17.30% van het rekeninkomen voor eenpersoonsouderenhuishoudens;

    • ·

      17.70% van het rekeninkomen voor meerpersoonsouderenhuishoudens.

  • 2. Als de rekenhuur na aftrek van de Huurtoeslag meer is dan het quotum voor het Woonlastenfonds, wordt het verschil uitgekeerd door middel van een bijdrage uit het Utrechts Woonlastenfonds. De bijdrage wordt berekend op de wijze zoals in artikel 43 is aangegeven.

Artikel 32 Voorliggende voorzieningen

De Huurtoeslag en de woonkostentoeslag voor huurders zijn de voorliggende voorzieningen waarop het Woonlastenfonds aansluit.

Artikel 33 Woonlastenfonds als aanvullende regeling

  • 1. De bijdrage is uitsluitend bestemd voor huurders van zelfstandige woonruimten.

  • 2. De bijdrage is bedoeld als aanvulling op de Huurtoeslag en de woonkostentoeslag voor huurders en is alleen bestemd voor huishoudens die Huurtoeslag en/of een woonkostentoeslag voor huurders ontvangen.

  • 3. Als de bijdrage uitsluitend een aanvulling op de woonkostentoeslag is, zijn de regels woonkostentoeslag voor huurders van toepassing. Indien de rechthebbende zowel Huurtoeslag als een woonkostentoeslag voor huurders heeft, zijn de bepalingen voor de woonkostentoeslag van toepassing.

Artikel 34 Aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een bijdrage uit het Utrechts Woonlastenfonds wordt behandeld in aansluiting op de (voorlopige) toekenning Huurtoeslag door de Belastingdienst , door Het Vierde Huis of gelijktijdig met de aanvraag voor een woonkostentoeslag voor huurders bij Het Vierde Huis.

  • 2. Aanvragen kunnen alleen ingediend worden voor het eerstvolgende of lopende subsidiejaar. Het subsidiejaar loopt van 1 juli tot en met 31 juni. Aanvragen die tijdens het lopende subsidiejaar worden ingediend worden met terugwerkende kracht tot 1 juli van het lopende subsidiejaar uitbetaald.

Artikel 35 Benodigde bewijsstukken

De aanvrager is verplicht alle voor het vaststellen van het recht op een bijdrage noodzakelijke gegevens en bewijsstukken te verstrekken. Vanaf 1 januari 2011 tot 31 december 2011 is dit de inkomensverklaring 2010 (of als deze er nog niet is die over 2009) van de Belastingdienst die een huishouden ontvangt.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij controle gegevens omtrent inkomen en samenstelling van het huishouden op te vragen bij de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank en GBA.

Artikel 36 Beschikking

De bijdrage uit het Woonlastenfonds wordt berekend op basis van de definitieve berekening Huurtoeslag en/of woonkostentoeslag. De benodigde gegevens staan in de beschikking van de Belastingdienst die de aanvrager bij het aanvraagformulier moet voegen en/of kan worden opgevraagd bij de Belastingdienst. Door middel van het ondertekenen van het aanvraagformulier geeft de aanvrager hier toestemming voor.

Artikel 36A Onjuistheden in beschikkingen van belastingdienst

Indien er duidelijke onjuistheden staan in de beschikking van de Belastingdienst worden deze bij het berekenen van de bijdrage woonlastenfonds hersteld of gewijzigd.

Artikel 37 Controle

Controle vindt plaats op basis van de definitieve beslissing van de Huurtoeslag en/of woonkostentoeslag, waarvan de bijdrage woonlastenfonds afhankelijk is.

Artikel 38 Wijziging bijdrage Woonlastenfonds

  • 1. De bijdrage Woonlastenfonds is afhankelijk van de Huurtoeslag, en/of de woonkostentoeslag voor huurders. Bij wijzigingen in de berekening en/of na de beslissing Huurtoeslag of door de Belastingdienst of de woonkostentoeslag voor huurders, wijzigt de bijdrage uit het Woonlastenfonds eveneens.

  • 2. Wijzigingen in de rekenhuur of het inkomen zijn eveneens van invloed op de bijdrage Woonlastenfonds.

Artikel 39 Wijziging wetgeving of richtlijnen

Bij wijzigingen of jaarlijkse bijstellingen van de Huurtoeslagwet, wijzigingen in de woonkostentoeslag voor huurders of de Algemene bijstandswet kunnen de uitgangspunten voor het Woonlastenfonds eveneens gewijzigd worden.

Artikel 40 Terugbetaling

De rechthebbende is verplicht te veel ontvangen bijdragen uit het Woonlastenfonds terug te betalen. De bepalingen van de Wet werk en bijstand zijn van toepassing.

Artikel 41 Bezwaar

  • 1. Indien de rechthebbende om gemotiveerde redenen het niet eens is met de beslissing bijdrage woonlastenfonds kan rechthebbende bezwaar indienen tegen de berekening van de bijdrage uit het Woonlastenfonds. Dit bezwaar wordt in samenhang met de berekening van de Huurtoeslag en/of de woonkostentoeslag voor huurders gezien, waarvan de bijdrage afhankelijk is.

  • 2. De belanghebbende moet het gemotiveerde bezwaarschrift binnen zes weken na de beslissing bijdrage woonlastenfonds het bezwaar indienen bij burgemeester en wethouders van Utrecht.

  • 3. het bezwaarschrift moet de volgende gegevens bevatten:

    • naam en adres van huurder/belanghebbende;

    • leeftijd en gezinssamenstelling;

    • reden van het bezwaar;

    • beslissing Huurtoeslag van de Belastingdienst;

    • Beslissing bijdrage Woonlastenfonds van Het vierde huis.

  • 4. Op de behandeling van bezwaarschriften is de Verordening behandeling bezwaar- en beroepschriften van toepassing.

Artikel 42 Betalingen

  • 1. De bijdrage Woonlastenfonds wordt (indien mogelijk) maandelijks betaald aan de huurder via Het vierde huis. Indien maandelijkse betalingen niet mogelijk zijn om administratieve of organisatorische redenen, wordt de bijdrage periodiek uitbetaald (per kwartaal/maximaal per halfjaar). Aanvragers worden daarvan op de hoogte gesteld.

  • 2. Als de bijdrage Woonlastenfonds een aanvulling betreft op de woonkostentoeslag voor huurders wordt de bijdrage gelijktijdig met de woonkostentoeslag voor huurders voor huurders uitbetaald volgens bovenstaande systematiek.

  • 3. Er is geen bezwaar mogelijk tegen de termijn van uitbetaling indien de reden van het uitblijven van betaling gelegen is in de administratieve handelingen van de uitkeringsinstantie voor de Huurtoeslag (Belastingdienst) of nalatigheid van de aanvrager en/of rechthebbende. Dit hangt samen met het feit dat de hoogte van de bijdrage uit het woonlastenfonds afhankelijk is van de Huurtoeslag .

  • 4. Er worden geen bevoorschottingen op de bijdragen Woonlastenfonds verstrekt.

Artikel 43 Vaststellen bijdrage

De bijdragen uit het Woonlastenfonds als bedoeld in artikel 31 worden als volgt berekend:

1.Definitie:

A: eenpersoonshuishoudens;

B: meerpersoonshuishoudens;

C: eenpersoonsouderenhuishoudens;

D: meerpersoonsouderenhuishoudens.

2. Vaststellen rekeninkomen

A: ook als het jaarinkomen lager is dan EUR 14.916,00 is het rekeninkomen EUR 14.916,00;

B: ook als het jaarinkomen lager is dan EUR 19.414,00 is het rekeninkomen EUR 19.414,00;

C: ook als het jaarinkomen lager is dan EUR 13.338,00 is het rekeninkomen EUR 13.338,00;

D: ook als het jaarinkomen lager is dan EUR 18.596,00 is het rekeninkomen EUR 18.596,00. In alle andere gevallen is het rekeninkomen het jaarinkomen voor de Huurtoeslag. Indien de rechthebbende uitsluitend een woonkostentoeslag voor huurders ontvangt, wordt het inkomen voor de woonkostentoeslag voor huurders door Sociale Zaken & Werkgelegenheid vastgesteld. In aanvulling hierop is dit inkomen eveneens van toepassing voor het Woonlastenfonds.

  • 3.

    Vaststellen rekeninkomen voor het woonlastenfonds Het door de Belastingdienst definitief vastgestelde (reken)inkomen van de huurtoeslag in het jaar voorafgaand aan het lopende subsidiejaar wordt het rekeninkomen dat geldt voor de vaststelling van de bijdrage uit het Woonlastenfonds. Als de aanvrager in het jaar voorafgaand aan het aanvraagjaar geen huursubsidie heeft gehad, geldt het geschatte inkomen van het aanvraagjaar dat vastgesteld is door de Belastingdienst (voorlopige beschikking Huurtoeslag). De huurtoeslag van het lopende jaar is de voorliggende voorziening voor de bijdrage Woonlastenfonds.

  • 4.

    Vaststellen huurquotum Woonlastenfonds:

A: het huurquotum wordt vastgesteld op 16.30 % van het rekeninkomen;

B: het huurquotum wordt vastgesteld op 17.80 % van het rekeninkomen;

C: het huurquotum wordt vastgesteld op 17.30 % van het rekeninkomen;

D: het huurquotum wordt vastgesteld op 17.70 % van het rekeninkomen.

  • 5.

    Vaststellen rekenhuur De rekenhuur wordt vastgesteld op de netto huur en het deel van de kosten dat voor Huurtoeslag in aanmerking komt.

  • 6.

    Vaststellen verschil en minimaal verschuldigde huur De bijdrage van het Woonlastenfonds is het verschil tussen de rekenhuur na aftrek van de Huurtoeslag en het huurquotum. Als na berekening van het huurquotum voor het Woonlastenfonds de berekende normhuur voor het Woonlastenfonds lager is dan de basishuur die voor de huurtoeslag van toepassing is, is de basishuur het bedrag dat van toepassing is uit de tabellen huurtoeslagen.

7 . Vaststellen bijdrage Woonlastenfonds

Er wordt geen bijdrage toegekend als:

A: het jaarinkomen hoger is dan EUR 14.916,00;

B: het jaarinkomen hoger is dan EUR 19.414,00;

C: het jaarinkomen hoger is dan EUR 13.338,00;

D: het jaarinkomen hoger is dan EUR 18.596,00.

  • 8.

    Tussentijdse berekeningen Bij alle tussentijdse berekeningen wordt uitgegaan van de werkelijke bedragen (niet afgerond). Zodra het eindbedrag berekend is, wordt afgerond naar de Euro erboven als het bedrag boven EUR 1,00 ligt.

  • 9.

    De berekende bijdragen tussen EUR 0,01 en EUR 1,00 Als de berekende bijdrage EUR 1,00 of minder is, wordt de bijdrage vastgesteld op EUR 0,00.

  • 10.

    De berekende bijdragen hoger dan EUR 75,00 per maand:

  • a.

    bijdragen die hoger zijn dan EUR 75,00 per maand worden vastgesteld op EUR 75,00 per maand;

  • b.

    de bijdragen Woonlastenfonds voor huishoudens die vóór 1 juli 2007 meer ontvingen dan EUR 75,00 per maand worden eveneens gemaximeerd op EUR 75,00.

  • 11.

    Bijdrage Woonlastenfonds boven maximale huurgrens

Bij een rekenhuur boven EUR 652,52 per maand wordt geen bijdrage uit het Woonlastenfonds verstrekt, tenzij het gaat om een specifieke ouderenwoning of een aangepaste woning voor mensen met een beperking of gezinnen met meer dan vijf kinderen.

Deze huishoudens kunnen een woonkostentoeslag voor huurders aanvragen bij Het Vierde Huis . Indien zij daarvoor in aanmerking komen, is in aanvulling daarop een bijdrage uit het Woonlastenfonds mogelijk voor de groepen die tot bovengenoemde inkomenscategorieën van het Woonlastenfonds behoren. Als het huishouden bestaat uit personen onder de 23 jaar mag de rekenhuur niet hoger zijn dan EUR 361,66 per maand.

  • 12.

    Bijdrage Woonlastenfonds onder kwaliteitsgrens. Huishoudens die een woning bewonen waarvan de rekenhuur onder EUR 361,66 per maand ligt komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit het woonlastenfonds.

  • 13.

    Wijziging bedragen De in dit hoofdstuk genoemde bedragen en percentages kunnen door burgemeester en wethouders jaarlijks gewijzigd worden.

Artikel 44 Nadere regels ter uitvoering

De uitvoering van deze regeling wordt opgedragen aan Het Vierde Huis gelieerd aan WoningNet. Burgemeester en wethouders kunnen ter uitvoering nadere regels stellen.

Artikel 45

De Richtlijnen Woonlastenfonds maken deel uit van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2004 De bepalingen van de hoofdstukken I tot en met IV en VI art. 47 in de Richtlijnen bijzondere bijstand zijn hierop niet van toepassing.

Hoofdstuk VI. Slotbepalingen

Artikel 46. Hardheidsclausule

  • 1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kunnen Burgemeester en wethouders, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van het vorenstaande bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid van de wet.

Artikel 47 Citeertitel

Deze richtlijnen kunnen worden aangehaald onder de titel: Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2011.

Artikel 48 Inwerkingtreding

  • 1.

    De Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 9 maart 2010 (Gemeenteblad van Utrecht 2010, nr. 24) komen te vervallen.

  • 2.

    De Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2011 treden in werking op 1 januari 2011.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Utrecht, gehouden op 21 juni 2011

De secretaris, De burgemeester,

Drs. M.R. Schurink Mr. A. Wolfsen

Bekendmaking is geschied op 6 juli 2011.

Deze beleidsregel is in werking getreden op 7 juli 2011, en werkt terug tot 1 januari 2011.