Regeling vervallen per 07-02-2013

Beleidsregels inzake opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van inkomensvoorzieningen

Geldend van 01-04-2010 t/m 06-02-2013

Intitulé

Beleidsregels inzake opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van inkomensvoorzieningen

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Beleidsregels inzake opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van inkomensvoorzieningen (beleidsregels terugvordering) (b. en w.-besluit van 9 maart 2010)

Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

BESLUIT

vast te stellen het volgende

BELEIDSREGELS inzake opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van inkomensvoorzieningen (beleidsregels terugvordering)

ALGEMEEN

1.Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.het opschorten voor de duur van ten hoogste acht weken van het recht op een inkomensvoorziening (bijstand of uitkering) ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 17, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW), artikel 17, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen (IOAZ), artikel 25, eerste lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) en artikel 40, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren (WIJ), als de belanghebbende de voor de verlening van de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel als de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent:

    • a.

      vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

    • b.

      vanaf de dag van het verzuim als niet kan worden bepaald op welke periode het verzuim betrekking heeft;

    • b.

      het herzien of intrekken van het toekenningbesluit ingevolge artikel 54, derde en vierde lid, van de WWB, artikel 17, derde en vierde lid, van de IOAW, artikel 17, derde en vierde lid, van de IOAZ, artikel 26 van de Wet werk en inkomen kunstenaars WWIK en artikel 40, derde en vierde lid, van de WIJ;

    • c.

      het terugvorderen van een ten onrechte verleende inkomensvoorziening zoals neergelegd in paragraaf 6.4 van de WWB, paragraaf 5 van de IOAW, paragraaf 5 van de IOAZ, hoofdstuk 4 van de WWIK en hoofdstuk 7 van de WIJ.

HERZIENING EN INTREKKING

2.Herziening of intrekking van het toekenningbesluit

Een besluit tot toekenning van een inkomensvoorziening wordt herzien of ingetrokken indien:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB, de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi), artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAW, artikel 13, eerste en tweede lid van de IOAZ, artikel 20, tweede tot en met vierde lid, van de WWIK of artikel 44, eerste en tweede lid, van de WIJ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een inkomensvoorziening;

  • b.

    anderszins de inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Van het nemen van een herzienings- of intrekkingbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

TERUGVORDERING

  • 3.

    Terugvordering De bijstand of uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

  • 4.

    Ten onrechte verleende inkomensvoorziening

Het college vordert de inkomensvoorziening terug van de belanghebbende voor zover deze:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    ingevolge artikel 52 van de WWB en artikel 14 van de WWIK en artikel 37 van de WIJ bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op een inkomensvoorziening bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen, of

  • f.

    anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

    • 1.

      de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover een inkomensvoorziening is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB, artikel 8 van de IOAW, artikel 8 van de IOAZ, artikel 4 van de WWIK en artikel 7 van de WIJ beschikt of kan beschikken;

    • 2.

      een inkomensvoorziening is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • g.

    terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

    • 5.

      Terugvordering van gezinsleden

  • a.

    Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel nummer 4 worden kosten van bijstand of uitkering, indien deze aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • b.

    Indien de inkomensvoorziening als gezinsbijstand of –uitkering aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB, de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAW, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAZ artikel 20 van de WWIK of artikel 44, eerste en tweede lid, van de WIJ, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand of uitkering mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in artikel 31 WWB, artikel 8 van de IOAW, artikel 8 van de IOAZ, artikel 4 van de WWIK en artikel 7 van de WIJ bij de verlening van deze inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden.

  • c.

    De onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand of uitkering die worden teruggevorderd.

    • 6.

      Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingbesluit indien:

  • a.

    het terug te vorderen bedrag lager is dan een door of namens het college nader vast te stellen bedrag, tenzij de terugvordering het gevolg is van het verwijtbaar schenden van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB, de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAW, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAZ, artikel 20 van de WWIK of artikel 44, eerste en tweede lid, van de WIJ;

  • b.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is.

KWIJTSCHELDING

  • 7.

    Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde inkomensvoorziening indien:

  • a.

    de belanghebbende hiertoe een verzoek doet, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • c.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 8 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • d.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand of uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 8.

    Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 7 wordt afgezien indien:

  • a.

    de terugvordering van een inkomensvoorziening het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende en belanghebbende niet te goeder trouw is gebleken bij het onbetaald laten van de vordering;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 9.

    Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als bedoeld in beleidsregel 7 treedt niet in werking:

  • a.

    voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • b.

    indien niet binnen twaalf maanden na bekendmaking van dat besluit een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 10.

    Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als bedoeld in beleidsregel 7 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • b.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 11.

    Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting Het college kan besluiten van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende heeft meegewerkt aan een minnelijke terugbetaling en:

  • a.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 12.

    Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting De in beleidsregel nummer 11 genoemde termijn is drie jaar indien:

  • a.

    het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

  • b.

    de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB, de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAW, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAZ, artikel 20 van de WWIK of artikel 44, eerste en tweede lid, van de WIJ.

  • 13.

    Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 11 vindt niet plaats:

  • a.

    ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

  • b.

    wanneer de vordering het gevolg is van het verwijtbaar schenden van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB, de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAW, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAZ, artikel 20 van de WWIK of artikel 44, eerste en tweede lid, van de WIJ waarbij na vijf jaar betaling minder dan 50% van de hoofdsom is afgelost;

  • c.

    indien naast een bestaande vordering als bedoeld in beleidsregel nummer 12 onder b een nieuwe verwijtbare vordering in die zin blijkt of ontstaat.

INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE INKOMENSVOORZIENING

  • 14.

    Invordering Teruggevorderde inkomensvoorziening wordt ingevorderd op de manier zoals vermeld in deze beleidsregels.

  • 15.

    Invorderingsbesluit In het terugvorderingbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen inkomensvoorziening wordt teruggevorderd;

  • b.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen inkomensvoorziening dient terug te betalen;

  • c.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

  • 16.

    Wijze van invordering

  • a.

    De debiteur dient het bedrag ineens en terstond binnen zes weken na dagtekening van het besluit te voldoen.

  • b.

    De debiteur kan een verzoek doen om een minnelijke betalingsregeling te treffen, wanneer hij niet kan voldoen aan het onder a. bepaalde.

  • c.

    Indien op enig moment blijkt dat de debiteur beschikt of kan beschikken over een vermogen waaruit de ten onrechte genoten uitkering ineens kan worden voldaan, moet de vordering ineens en terstond worden afgelost.

  • 17.

    Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • a.

    Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terug- of invorderingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting;

  • b.

    Tenminste één keer per vijf jaar verricht het college onderzoek naar de financiële situatie van belanghebbende en doet hem of haar hiervan mededeling. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 18.

    Verrekening en beslaglegging Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand of uitkering, op grond van artikel 48, vijfde lid, en artikel 60, derde lid, van de WWB, artikel 28, tweede lid en derde lid, van de IOAW, artikel 28, tweede en derde lid, van de IOAZ of artikel 56, derde lid, van de WIJ, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

  • b.

    een executoriaal beslag overeenkomstig artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of;

  • c.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, of:

  • d.

    een conservatoir beslag in de zin van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

Beleidsregel nummer 11 is niet van toepassing.

  • 19.

    Afzien van invordering Het college ziet af van invordering of van verdere invordering indien:

  • a.

    het resterende terug te vorderen bedrag lager is dan een door of namens het college nader vast te stellen bedrag;

  • b.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is.

OVERIGE BEPALINGEN

  • 20.

    Brutering

  • a.

    Bij gebreke van tijdige betaling wordt de vordering verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten.

  • b.

    Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand of uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, tenzij de terugvordering de klant niet te verwijten is en er sprake is van onvoortvarendheid bij het college bij de verwerking van de tot de terugvordering leidende inlichtingen.

  • 21.

    Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerstvolgende dag na de dag van publicatie en treden in de plaats van de Beleidsregels terugvordering WWB (Gemeenteblad van Utrecht 2008, nr. 16).

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders op 9 maart 2010.

De secretaris, De burgemeester,

J.Bakker mr. A. Wolfsen

Bekendmaking is geschied op 31 maart 2010.

Deze beleidsregels zijn in werking getreden op 1 april 2010.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2010, NR. 22

Toelichting beleidsregels inzake opschorting, herziening, intrekking en terugvordering wet werk en bijstand, wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen en wet werk en inkomen kunstenaars

Artikelsgewijze toelichting

1.Algemeen

In de Wet werk en bijstand (WWB), die per 1 januari 2004 in werking is getreden, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand, alsmede het opschorten, herzien en intrekken van het recht op bijstand dat hier in de meeste gevallen aan vooraf gaat, een algehele bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Sinds de inwerkingtreding op 1 oktober 2009 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) geldt dit eveneens voor de ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening op grond van deze wet. Daarnaast gelden dezelfde bevoegdheden sinds 1 januari 2010, als gevolg van de Wet bundeling inkomensvoorzieningen gemeenten (Wet buig), ook voor ten onrechte verstrekte uitkeringen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen (IOAZ) en de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK). De bepalingen in deze wetten over opschorting, herziening, intrekking en terugvordering vormen op zichzelf geen sluitende grondslag voor de gemeentelijke terugvorderingpraktijk. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheden tot herziening, intrekking en terugvordering in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van bijstand en andere inkomensvoorzieningen achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat deze uitkeringen alleen terechtkomen bij die burgers die er recht op hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra re-integratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van uitkeringsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening niet terug te vorderen.

2.Herziening of intrekking van het toekenningbesluit

Evenals terugvordering van de verstrekte inkomensvoorziening (bijstand of uitkering) is het met terugwerkende gewijzigd vaststellen van het recht op deze inkomensvoorziening door middel van een herzienings- of intrekkingbesluit, al dan niet voorafgegaan door een opschorting met hersteltermijn, een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54, derde en vierde lid, WWB en de gelijkluidende bepalingen in de IOAW, IOAZ, WWIK en WIJ, maar dwingend geformuleerd.

  • a.

    Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte een inkomensvoorziening is verleend, dan wordt in alle gevallen het recht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht tegenover zowel de gemeente als naar UWV Werkbedrijf.

  • b.

    In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningbesluit aan de orde zijn.

Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat echter op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende had redelijkerwijs kunnen weten dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is, dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in een dergelijke situatie niet eerder dan met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat het hier een fout betreft.

3.Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

4.Ten onrechte verleende bijstand

De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn inhoudelijk identiek aan de bepalingen ten aanzien van terugvordering in de WWB, de IOAW, de IOAZ, de WWIK en de WIJ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer te veel of ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften dwingend geformuleerd.

  • a.

    Een inkomensvoorziening is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient eerst een herzienings- of intrekkingbesluit te worden genomen (beleidsregel 2).

  • b.

    Aan de inkomensvoorziening die in de vorm van een geldlening is verleend moet in alle gevallen een terugbetalingsverplichting worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) als de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker aan hem geleende geldsom. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58, eerste lid sub c, WWB en de gemeentelijke regels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van de artikelen 52 WWB, 14 WWIK en 37 WIJ van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. De genoemde artikelen regelen dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms is verrekening van dit voorschot niet of niet volledig mogelijk. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van dezelfde, eerdergenoemde artikelen. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • e.

    Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningbesluit, bijvoorbeeld wanneer als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte bijstand is verleend. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar (beleidsregel 4 onder g).

  • f.

    Hier wordt gedoeld op situaties waarin ten onrechte een inkomensvoorziening is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium reeds (bijzondere) bijstand of uitkering is ontvangen. Hiervoor gelden niet de restricties of de vervaltermijn genoemd onder e.

  • 5.

    Terugvordering van gezinsleden

Op grond van de terugvorderingbepalingen in de WWB, de IOAW, de IOAZ, de WWIK en de WIJ kan de verstrekte inkomensvoorziening die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand of gezinsuitkering is verleend, maar wel als zodanig verleend had móeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • ·

    De ontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen, en

  • ·

    de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat is (zijn) om (het volledige) bedrag terug te betalen, kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe moeten alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar verrekenen. Hier ligt geen taak voor de gemeente.

6.Afzien van het terugvorderingbesluit

In het terugvorderingproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 7 en verder.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvordering-besluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering.

Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. De bevoegdheid tot het vaststellen van dit bedrag is gedelegeerd aan de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving.

Het plegen van fraude (verwijtbaar schenden van de inlichtingenplicht) mag onder geen enkele voorwaarde worden beloond door de ten onrechte verleende inkomensvoorziening niet terug te vorderen. Afzien van terugvordering wegens doelmatigheidsoverwegingen is dan ook niet van toepassing wanneer de vordering het gevolg is van fraude.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden (zie beleidsregel 2). In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingbesluit.

7.t/m 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingbesluit is vastgelegd kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

11.t/m 13. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

De bepalingen in deze beleidsregels zijn grotendeels overgenomen van artikel 78c van de in 2004 vervallen Algemene bijstandswet (Abw) aangezien in de diverse inkomensvoorzieningen een dergelijke bepaling niet (meer) voorkomt.

Overigens wordt met de onder 11. sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.

14.Invordering

Benadrukt wordt dat de teruggevorderde inkomensvoorziening wordt ingevorderd op de wijze zoals dit in de beleidsregels is vastgelegd.

15.Invorderingsbesluit

In deze regel is geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingbesluit.

16.Wijze van invordering

In eerste instantie wordt altijd een betaling ineens gevorderd. Het uitgangspunt is namelijk dat de debiteur (nog steeds) beschikt over de ten onrechte ontvangen uitkering. De debiteur dient het bedrag ineens en terstond binnen 6 weken na dagtekening van het besluit te voldoen.

Wanneer de debiteur hier niet aan kan voldoen, kan hij een verzoek indienen om tot een minnelijke betalingsregeling te komen. De gemeente hanteert een vast aflossingspercentage gedurende de looptijd van de vordering.

Indien op enig moment blijkt dat de debiteur beschikt of kan beschikken over een vermogen waaruit de ten onrechte genoten uitkering ineens kan worden voldaan, moet de vordering ineens en terstond worden afgelost. Vermogensvrijlating en kwijtschelding conform de WWB is hierbij niet van toepassing.

17.Verplichtingen met betrekking tot de invordering

In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit geldt als aflossingsverplichting.

Burgemeester en wethouders verrichten regelmatig onderzoek naar de financiële situatie van de belanghebbende. Dit gebeurt tenminste éénmaal per vijf jaar of zoveel vaker als wijzigingen in die situatie hiertoe aanleiding geven.

18.Verrekening en beslaglegging

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand of een andere inkomensvoorziening wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag (artikel 479g Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering) nadat aan de debiteur door toezending per post een dwangbevel bekendgemaakt is. Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

Wanneer de gemeente moet overgaan tot dwanginvordering, is er geen mogelijkheid meer voor kwijtschelding.

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat verrekening van een schuld met een vordering alleen is toegestaan op basis van een wettelijk voorschrift. Hiertoe zijn bepalingen omtrent verrekening opgenomen in de diverse wetten in de artikelen over terug- en invordering. Deze bepalingen maken het mogelijk om inkomensvoorzieningen onderling met elkaar te verrekenen. Dat betekent dat een bijstandsschuld bijvoorbeeld mag worden verrekend met de IOAW-uitkering.

Verrekening is alleen mogelijk voor zover de uitkering waarmee verrekend wordt, vatbaar is voor beslag. Een openstaande vordering mag dus niet worden verrekend met bijzondere bijstand. De bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening mag overigens wel (op grond van artikel 48, vijfde lid, WWB) met de algemene bijstand of met een andere inkomensvoorziening worden verrekend.

Er hoeft geen sprake te zijn van verzuim, voordat het college tot verrekening van de vordering kan overgaan.

Bij verrekening moet altijd de beslagvrije voet in acht worden genomen.

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

19.Afzien van invordering

In het invorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van (verdere) invordering. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin het nog terug te betalen restant van de vordering dermate laag is dat de kosten die verdere invordering met zich meebrengen hoger zijn dan het restant van de vordering (kruimelbedragen). Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. De bevoegdheid tot het vaststellen van dit bedrag is gedelegeerd aan de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van (verdere) invordering kan worden afgezien.

20.Brutering

In de verschillende wetten is, voor zover van toepassing, het bruteren van de vordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

Een uitzondering geldt voor die situatie waarin de terugvordering de klant niet verwijtbaar is, en er sprake is van onvoortvarendheid bij het college bij de verwerking van de tot de terugvordering leidende inlichtingen. De klant mag niet het nadeel ondervinden van te trage verwerking door de gemeente.