Regeling vervallen per 26-01-2016

Verordening jeugdhulp Utrecht 2015

Geldend van 26-01-2016 t/m 25-01-2016

Intitulé

Verordening jeugdhulp Utrecht 2015

De raad van de gemeente Utrecht; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 september 2014, nummer 14.059572; gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 [en 8.1.1, vierde lid,] van de Jeugdwet; gezien het advies van de commissie Mens en Samenleving;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

Besluit

vast te stellen: de Verordening jeugdhulp Utrecht 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    Algemene voorziening: een overige voorziening als bedoeld in artikel 2.9 sub a van de wet. Hieronder vallen vrij toegankelijke voorzieningen als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • 2.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • 3.

    Buurtteam: een team bestaande uit medewerkers van een instelling, die ondersteuning op het gebied van jeugdhulp verleent en namens het college aanvragen behandelt.

  • 4.

    Gezinsplan: een door de buurtteammedewerker samen met het gezin opgestelde, schriftelijke, weergave van de hulpvraag/hulpvragen van het gezin, de met de begeleiding beoogde doelen en de wijze waarop daar aan gewerkt wordt.

  • 5.

    Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperkingen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • 6.

    Individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2.9 sub a van de wet. Hieronder vallen de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • 7.

    Medewerker: persoon die voor of namens het college een hulpvraag of aanvraag behandelt.

  • 8.

    Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet,zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • 9.

    Wet: Jeugdwet.

  • 10.

    Familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.

Hoofdstuk 2 Jeugdhulp

Paragraaf 2.1 Vormen van jeugdhulp

Artikel 2. De inzet van jeugdhulp

  • 1. De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      generalistische Basiszorg via de Buurtteams Jeugd en Gezin

    • b.

      voorzieningen voor spoedeisende situaties

  • 2. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      consultatie

    • b.

      diagnose

    • c.

      behandeling & begeleiding

    • d.

      vervangende leefomgeving

  • 3. Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke algemene en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Paragraaf 2.2 Toegang jeugdhulp en toekenning individuele voorzieningen

Artikel 3.Toegang tot jeugdhulp

  • 1. Voor jeugdigen of ouders met een hulpvraag zijn algemene voorzieningen vrij toegankelijk

  • 2. Jeugdigen of zijn ouders met een hulpvraag kunnen zich melden bij het buurtteam, die toegang kan verlenen tot een individuele voorziening.

  • 3. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de behandelend huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 4. Het college zorgt voor de inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

  • 5. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een tijdelijke passende maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Artikel 4. Toekenning individuele voorzieningen

  • 1. Een jeugdige of zijn ouders kan in gesprek met de medeweker van het buurtteam een aanvraag voor een individuele voorziening indienen. Het college kan hiertoe nadere regels opstellen.

  • 2. In een gesprek onderzoekt de medewerker van het buurtteam samen met de jeugdige of zijn ouders of de inzet van een individuele voorziening benodigd is voor het oplossen van de hulpvraag.

  • 3. In een gesprek komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden waarbij de medewerker van het buurtteam de jeugdige en zijn ouders stimuleert om een familiegroepsplan op te stellen.

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken.

  • 4. De bevindingen van een gesprek worden opgenomen in het gezinsplan

  • 5. Indien de medewerker van het buurtteam op basis van een gesprek met de jeugdige of zijn ouders vaststelt dat een individuele voorziening noodzakelijk is, dan bevestigt hij dit schriftelijk .

  • 6. In de volgende gevallen verstrekt de medewerker van het buurtteam namens het college altijd een beschikking:

    • a.

      bij verstrekking van een pgb

    • b.

      bij weigering van een aanvraag voor een individuele voorziening

    • c.

      bij een verzoek van de jeugdige of zijn ouders om een beschikking te ontvangen, binnen 6 weken na de datum van het gesprek waarin de aanvraag is gedaan.

  • 7. Het college kan nadere regels opstellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning van individuele voorzieningen, de wijze van beoordeling van, de afwegingsfactoren bij individuele voorzieningen en over de inhoud van de beschikking tot verstrekking dan wel weigering van een individuele voorziening.

Hoofdstuk 3 Een Persoonsgebonden budget

Artikel 5. Toekenning individuele voorzieningen in de vorm van een pgb

  • 1. De aanvraag voor een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt ingediend op een door het college vastgestelde wijze. Het college stelt hiertoe nadere regels op.

  • 2. Op de aanvraag voor een individuele voorziening in de vorm van een pgb is artikel 4, tweede tot en met zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het college verstrekt alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb met in achtneming van het bepaalde in artikel 8.1.1 van de wet.

  • 4. Het college kan voorts een aanvraag voor een pgb weigeren:

    • a.

      voor zover het pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers.

    • b.

      voor zover het pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het pgb.

    • c.

      indien aan de jeugdige of zijn ouders in de afgelopen 3 jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een pgb is verleend waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de gestelde wettelijke voorwaarden ten aanzien van het pgb.

  • 5. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over de invulling van de toetsingscriteria die het college hanteert voor artikel 8.1.1 lid 3 van de wet.

Artikel 6 Hoogte van een pgb

  • 1. De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 2. Daarbij wordt tenminste onderscheid gemaakt tussen de hoogte van het pgb voor de inzet van professionele zorgverleners enerzijds en informele zorgverleners uit het eigen sociale netwerk anderzijds, waarbij de hoogte van het pgb maximaal een door het college vast te stellen percentage betreft van kosten van de goedkoopste individuele voorziening in natura.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld als bedoeld in het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 9. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 10. Klachtregeling

Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 11. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Utrecht 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 30 oktober 2014.
De griffier,
drs. A.A.H. Smits
De burgemeester,
mr. J.H.C. van Zanen.