Regeling vervallen per 20-10-2011

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2009

Geldend van 20-10-2011 t/m 19-10-2011

Intitulé

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2009

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2009(raadsbesluit van 4 december 2008)

De raad van de gemeente Utrecht;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen en voorscholen;

BESLUIT

vast te stellen de volgende:

VERORDENING kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2009

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    peuterspeelzaal: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van 2 jaar tot 4 jaar gedurende één of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur per dagdeel, met als doel hen samen te laten spelen, hen te activeren en mogelijke ontwikkelingsachterstanden te signaleren;

  • b.

    voorschool: het bieden van een bijzondere vorm van een peuterspeelzaal, waar gewerkt wordt met een VVE-programma voor kinderen van 2,5 jaar tot 4 jaar, gedurende minimaal vier dagdelen per week van maximaal 3,5 uur per dagdeel,

  • c.

    peuterspeelzaal of voorschool: een voorziening waar de peuterspeelzaal of de voorschool plaatsvindt;

  • d.

    houder: degene die een peuterspeelzaal of voorschool exploiteert;

  • e.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal of voorschool werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor de peuterspeelzalen en voorscholen geldende CAO, ook peuterspeelzaalleidster of leidster genoemd en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificatie; met de term peuterspeelzaalleidster of leidster wordt tevens peuterspeelzaalleider of leider bedoeld;

  • f.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal of voorschool;

  • g.

    het college van burgemeester en wethouders heeft de uitvoering van de melding- en registratieprocedure en het toezicht gemandateerd aan de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&GD), daar waar sprake is van melding aan het college wordt door de houder melding gedaan aan de GG&GD.

HOOFDSTUK 2 MELDING EN REGISTRATIE

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal of voorschool

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal of voorschool in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3 Ambitieniveau van peuterspeelzalen en voorscholen

De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van de peuterspeelzaal gekozen wordt of dat zij/hij voor een voorschool kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’;

  • b.

    ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

  • c.

    ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal of voorschool

  • 1. Een peuterspeelzaal of voorschool in een nieuwe accommodatie wordt na melding niet in exploitatie genomen voordat de toezichthouder het zogenoemde ‘eerste inspectieonderzoek na melding’ verricht heeft en uit dit onderzoek is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening. Het onderzoek vindt binnen acht weken na het tijdstip van de melding plaats.

  • 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerder is gebleken dat aan de eisen in deze verordening is voldaan, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal of voorschool

Het is verboden een peuterspeelzaal of voorschool in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 6 Register

  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen en voorscholen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal of voorschool in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register ligt bij de GG&GD kosteloos voor een ieder ter inzage en is tevens op de internetsite van de gemeente Utrecht geplaatst, www.utrecht.nl.

Artikel 7 Wijzigingen van gegevens

  • 1. De houder doet van wijzigingen van gegevens die bij aanmelding zijn verstrekt onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat voornoemde wijzigingen in het register zijn aangetekend.

HOOFDSTUK 3 DE KWALITEITSEISEN

Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal of voorschool biedt een voorziening voor een peuterspeelzaal of voorschool aan die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert de peuterspeelzaal en voorschool op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal of voorschool zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat één en ander leidt of moet leiden tot een verantwoorde voorziening.

Artikel 9 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elke door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal of voorschool zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt -voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving– jaarlijks in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt. De risico-inventarisatie dient bij voorkeur gelijkwaardig te zijn aan de modellen van Consument en Veiligheid, maar mag ook vervangen worden door eenvoudiger modellen, waarin dezelfde systematiek gevolgd wordt en die de goedkeuring van de toezichthouder hebben.

Artikel 10 Oppervlakte speelruimte

  • 1. Voor ieder feitelijk aanwezig kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder feitelijk aanwezig kind is een aangrenzende buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 3 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is. Indien de buitenruimte niet aangrenzend is, dient er sprake te zijn van een volwaardig alternatief, te beoordelen door de toezichthouder.

Artikel 11 Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte, vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 12 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

  • 1. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 2. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’ zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig. Ook is één peuterspeelzaalleidster voor ten minste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

  • 3. Indien sprake is van een ouderparticipatie peuterspeelzaal*) dan komt de eis ten aanzien van de begeleiding door een beroepskracht bij het tweede lid van dit artikel te vervallen.

  • 4. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep tenminste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 5. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep tenminste twee beroepskrachten aanwezig.

    *Een ouderparticipatiespeelzaal wordt geheel door ouders georganiseerd en beheerd, ook de begeleiding van de kinderen wordt bij toerbeurt door ouders verzorgd.

Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal of voorschool geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal of voorschool informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en de leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid;

  • d.

    het activiteitenplan (geldt alleen voor niveau 0) of het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen, de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • e.

    de wijze waarop klachten in behandeling genomen worden;

  • f.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal of voorschool.

Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal of voorschool, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De betreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 4 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 16 Aanwijzing van toezichthouders

De toezichthouders kinderopvang van de GG&GD zijn bevoegd om toezicht te houden op de peuterspeelzalen en voorscholen. Het college wijst de toezichthouders aan.

Artikel 17 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. De toezichthouder geeft binnen één week na het onderzoek uitsluitsel aan de peuterspeelzaal of voorschool. Er zijn drie mogelijkheden:

    • -

      toestemming tot exploitatie (gelijk of onder bepaalde voorwaarden);

    • -

      verbod tot exploitatie, of

    • -

      nader onderzoek.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder per jaar of de exploitatie van elke peuterspeelzaal of voorschool plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. Met dien verstande dat in het ene jaar een regulier (volledig) onderzoek plaatsvindt en in het andere een partieel (verkort) onderzoek uitgevoerd wordt.

  • 3. Bij het partieel onderzoek richt de toezichthouder zich in hoofdzaak op de bevindingen van het reguliere onderzoek in het voorgaande jaar. Indien de toezichthouder het vanuit de bevindingen noodzakelijk acht kan als nog een regulier onderzoek uitgevoerd worden.

  • 4. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder een nader of incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 18 Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal of voorschool vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport definitief vast te stellen, stelt het college de houder de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn/haar zienswijze kenbaar te maken in een hoor- en wederhoor procedure. De toezichthouder neemt de zienswijze van de houder op in het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het definitieve inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het definitieve inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 19 Waarschuwing, aanwijzing en bevel

  • 1. De toezichthouder kan de houder een waarschuwing met hersteltermijn opleggen indien blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft. De waarschuwing met een beschrijving van de aard van de overtreding(en) en duur van de hersteltermijn worden in het inspectierapport opgenomen.

  • 2. Indien de overtreding ernstig van aard is of de in het inspectierapport genoemde hersteltermijn ten aanzien van een overtreding niet in acht genomen wordt, kan de toezichthouder de houder een vooraankondiging aanwijzing geven, zonodig gevolgd door een schriftelijke aanwijzing indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of niet in onvoldoende mate naleeft.

  • 3. In de vooraankondiging aanwijzing en de aanwijzing geeft de toezichthouder, met redenen omkleed, aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 4. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal of voor-school zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 5. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel, gestelde termijn.

  • 6. Indien de houder herhaaldelijk geen gehoor geeft aan een aanwijzing of bevel kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Als laatste dwangmiddel kan het college een exploitatieverbod opleggen.

Artikel 20 Strafbepaling

Overtreding van artikel 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 21 Overgangsbepaling

  • 1. Het college neemt in het register de peuterspeelzalen en voorscholen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de Verordening Kindercentra 1998 beschikken, welke is geactualiseerd in 2001.

  • 2. De toezichthouder onderzoekt in het eerste jaar na registratie of de organisaties, als bedoeld in het eerste lid, aan de in deze verordening vastgestelde kwaliteitsregels voldoen.

  • 3. Een houder van een peuterspeelzaal of voorschool als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 4. Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal of voorschool, leggen aan de houder binnen drie maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 23 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen gemeente Utrecht 2009.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 4 december 2008.

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A. Wolfsen

Bekendmaking is geschied op 17 december 2008

Deze verordening is in werking getreden op 1 januari 2009

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2008, NR. 93

1 Inleiding

Algemene toelichting

De peuterspeelzalen en voorscholen vallen niet onder de Wet kinderopvang (Wk), (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Dit betekent dat de grondslag voor de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen, de zelfstandige bevoegdheid van de gemeente vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Deze verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de kwaliteitseisen die gesteld worden in de Wet kinderopvang (Wk) en in de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) ten aanzien van hygiëne, veiligheid en preventie. Hiervoor zijn twee redenen: allereerst zijn peuterspeelzalen en voorscholen ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Ten tweede wordt het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen en voorscholen door dezelfde toezichthouders uitgevoerd. Door de kwaliteitsregels, waar mogelijk te laten aansluiten, wordt bevorderd dat het toezicht transparanter en uniformer wordt. Evenals in de Wk is in deze verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen en voorscholen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie. Daarbij gaat het om de volgende aandachtsgebieden:

  • -

    de accommodatie: de ruimtebehoefte, de hygiëne en de veiligheid;

  • -

    de inzet van beroepskrachten: de groepsgrootte en de leidster-kindratio;

  • -

    de organisatie: het ambitieniveau, de informatieverstrekking aan ouders, waaronder de klachtenregeling.

Het verschil tussen kinderopvang en opvang in peuterspeelzalen of voorscholen is vooral gelegen in de duur van de opvang. Peuterspeelzalen en voorscholen bieden slechts enkele dagdelen per week, gedurende een beperkt aantal uren opvang aan kinderen. Bovendien komen ouders niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten via de belastingdienst. Een ander verschil is dat in voorscholen diverse programma’s verzorgd worden om kinderen te stimuleren in taalontwikkeling en andere vaardigheden.

Door de invoering van de Wk is de huidige verordening op de kindercentra nog slechts van toepassing op de peuterspeelzalen en voorscholen. Met ingang van 1 januari 2009 zal een nieuwe verordening van kracht worden: de ‘Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en voorscholen’.

Met het doel de uniformiteit van de kwaliteitseisen aan peuterspeelzalen landelijk te bevorderen, is aangesloten op de Modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze bevat kwaliteitsregels in relatie tot ambities en het niveau van professionaliteit.

De nieuwe verordening heeft de volgende uitgangspunten:

  • -

    meldings- en registratieplicht: de houder van een peuterspeelzaal of voorschool is verplicht zich te melden bij de gemeente alvorens in exploitatie te gaan. De melding wordt geregistreerd in het Register peuterspeelzalen en voorscholen. De gemeente kan hiermee overzicht houden op de peuterspeelzalen en voorscholen en haar informatieplicht naar inwoners vervullen;

  • -

    een peuterspeelzaal of voorschool is een professionele werksoort, het dragen van de naam brengt verplichtingen met zich mee;

  • -

    een aantal basale kwaliteitseisen waaraan elke peuterspeelzaal of voorschool moet voldoen: over de groepsgrootte, de oppervlakte van de speelruimten, het aantal beroepskrachten en begeleiders per groep;

  • -

    het hanteren van drie ambitieniveaus. De ‘houder’ moet de gemeente melden welk ambitieniveau zijn of haar instelling heeft;

  • -

    een informatieplicht van de peuterspeelzaal of voorschool aan ouders over de plaatsingsprocedure, de leveringsvoorwaarden, het te voeren beleid en de wijze en frequenties van informatie-uitwisseling over het geplaatste kind;

  • -

    verklaring van goed gedrag voor beroepskrachten en begeleiders.

2 Kwaliteitseisen aan de accommodatie

2.1. Ruimtebehoefte

In de Beleidsregel Kwaliteit kinderopvang die deel uitmaakt van de Wet kinderopvang, zijn kwaliteitseisen opgenomen ten aanzien van de ruimtebehoefte. De gemeente volgt deze ten aanzien van de peuterspeelzalen en voorscholen.

De gemeente Utrecht heeft in de huidige verordening de volgende kwaliteitsregels vastgesteld:

  • -

    per groep is een binnenruimte beschikbaar per feitelijk aanwezig kind van 3,5 m² bruto speel/werkoppervlak;

  • -

    er is een aangrenzende buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal 3 m² per feitelijk aanwezig kind bedraagt. Indien de buitenruimte niet aangrenzend is, dient er sprake te zijn van een volwaardig alternatief, te beoordelen door de toezichthouder.

2.2. Gebouw, hygiëne en veiligheid

Veel zaken met betrekking tot gebouwen, hygiëne en veiligheid zijn wettelijk en dus landelijk geregeld. Hygiëne, veiligheid en preventie zijn in de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCVP) geregeld. De GG&GD inspecteert deze kwaliteitsregels.

Daarnaast zijn van toepassing de Woningwet, het Bouwbesluit, de Arbowet, de Warenwet en het Attractiebesluit (speeltoestellen). Hiervoor zijn andere inspecties in de gemeente verantwoordelijk.

3 Kwaliteit van het personeel: de inzet van beroepskrachten

De verschillende ambitieniveaus van de peuterspeelzalen en voorscholen zijn van invloed op functies, taken en groepsgrootte.

3.1. Opleiding, functies en taken

In de CAO Welzijn zijn verschillende functies, taken en bijbehorende opleidingsniveaus voor werken in peuterspeelzalen en voorscholen gedefinieerd. Ten aanzien van deze kwaliteitsregels zijn de volgende termen van toepassing: ‘beroepskracht’, ‘beroepskracht in opleiding’ en ‘begeleider’.

  • ·

    Beroepskracht:Een beroepskracht is degene die werkzaam is bij een peuterspeelzaal of voorschool, die werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor de peuterspeelzalen en voorscholen geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificatie, zoals is beschreven in het functie-/loongebouw van de CAO Welzijn. Een beroepskracht in opleiding volgt een voltijd (BOL) of deeltijd opleiding (BBL) en is daarnaast werkzaam in een peuterspeelzaal of voorschool. Een beroepskracht in opleiding heeft de zelfde status als een begeleider, met uitzondering van een zogenoemde BBL-er (Beroeps Begeleidende Leerweg). Een BBL-er heeft een arbeidsovereenkomst met het leerbedrijf conform de CAO Welzijn en mag na het verwerven van voldoende competenties als beroepskracht ingezet worden conform de voorwaarden in de CAO Kinderopvang.

  • ·

    Begeleider: Een begeleider (bijvoorbeeld hulpouder of vrijwilliger) is degene die anders dan een beroepskracht of een beroepskracht in opleiding belast is met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.

3.2. Taken beroepskracht

In het Functieboek, behorende bij de CAO Welzijn, worden voor de functie peuterspeelzaalleidster taken genoemd als peuters begeleiden, peuters verzorgen, informatie uitwisselen, licht huishoudelijke taken uitvoeren, materialen beheren, medewerkers begeleiden en de peuterspeelzaal of voorschool beheren.

De beroepskrachten (ook in opleiding) in een peuterspeelzaal of voorschool worden leidsters of voluit:

peuterspeelzaalleidsters genoemd. De functie van de leidster bestaat uit een aantal taken. In het beroepsprofiel leidster in de peuterspeelzaal of voorschool van het NIZW (2003) zijn zes taakgebieden voor de leidster weergegeven:

  • ·

    de behoefte van het kind in kaart brengen;

  • ·

    (begeleidings-)plan ontwikkelen;

  • ·

    de ontwikkeling van het kind stimuleren;

  • ·

    evalueren;

  • ·

    professiegebonden taken uitvoeren;

  • ·

    organisatiegebonden taken uitvoeren.

De taken van een leidster zijn grofweg onder te verdelen in groepsgebonden taken en niet-groepsgebonden taken. Ook is er sprake van groepsgebonden en niet-groepsgebonden uren. De groepsgebonden uren bestaan voor een leidster over het algemeen uit tweeënhalf uur begeleiding van de groep en een halfuur aan voor- en nazorg per dagdeel.

Daarnaast is er sprake van niet-groepsgebonden uren voor voorbereiding, oudergesprekken, intern overleg, overleg met samenwerkende instellingen en dergelijke. Afhankelijk van de type instelling, de dienstbetrekking en het aantal uren in dienst wordt een groepsleidster ingezet voor administratieve of andere overheadtaken. Grotere instellingen hebben voor de overheadtaken specifiek overhead-personeel: hoofdleidsters die niet op de groepen staan, administratief personeel en directie. Bij een deel van de peuterspeelzalen worden overheadtaken ook door vrijwilligers gedaan.

3.3. Aantal beroepskrachten en begeleiders per groep en groepsgrootte

Een van de belangrijkste kwaliteitseisen is het aantal beroepskrachten (leidsters) en begeleiders per groep in relatie tot het ambitieniveau en de groepsgrootte. Voor peuterspeelzalen geldt een ambitieniveau 0 of 1. Als sprake is van ambitieniveau 2, dan wordt van een voorschool gesproken.

In een voorschool zijn de leidsters geschoold in speciale ontwikkelingprogramma’s voor kinderen, Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) genoemd.

Voor ambitieniveau 0 geldt dat een peuterspeelzaalleidster 50% van de openstellingtijd beschikbaar is voor coaching en superviseren van de begeleiders en het bewaken van de kwaliteit van de opvang.

Ouderparticipatie peuterspeelzalen zijn voorzieningen die geheel door ouders georganiseerd worden en daarom onder ambitieniveau 0 vallen. Deze peuterspeelzalen zijn vrijgesteld van de eis om door een beroepskracht begeleidt te worden en daarom vervalt deze kwaliteitseis.

In onderstaande tabel is per ambitieniveau van een peuterspeelzaal of voorschool een minimale kwaliteitseis weergegeven.

Aantal beroepskrachten (leidsters) en begeleiders per groep en groepsgrootte:

Aantal leidsters/begeleiders per groep

Groepsgrootte

Peuterspeelzaal met

ambitieniveau 0

Spelen en ontmoeten

Twee begeleiders per groep. Er is daarnaast een beroepskracht 50% van de tijd beschikbaar voor het coachen en superviseren van de begeleiders

Maximaal 15 peuters per groep

Peuterspeelzaal met

ambitieniveau 1

Spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren

Eén beroepskracht en een begeleider per groep

Maximaal 15 peuters per groep

Voorschool

Ambitieniveau 2*

Spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen

Twee beroepskrachten per groep

Maximaal 15 peuters per groep

*Gemengde voorscholen vallen onder ambitieniveau 2

4. Kwaliteitseisen aan de organisatie

Ook op organisatieniveau worden kwaliteitseisen gesteld. Het gaat daarbij om eisen aan de mate van professioneel functioneren, in relatie tot verschillende ambitieniveaus. Bijvoorbeeld om het hanteren van een activiteitenplan of een pedagogisch beleidsplan, de invloed van ouders op de organisatie en het bieden van specifieke bijscholing voor leidsters. In onderstaande tabel is per ambitieniveau weergegeven hoe de kwaliteitseisen aan de instelling voor peuterspeelzalen en voorscholen zich verhouden tot het ambitieniveau.

Kwaliteit organisatie per ambitieniveau:

Kwaliteitseisen

Ambitieniveau 0

Ambitieniveau 1

Ambitieniveau 2

Het hebben en uitvoeren van een concreet activiteitenplan, waarin de uitvoering van de activiteiten met de kinderen beschreven staat

X

Het hebben en uitvoeren van een pedagogisch beleidsplan

X

X

Schriftelijke overeenkomst tussen organisatie en ouders

X

X

X

Klachtenprotocol hebben en toepassen

X

X

X

Participatie in het netwerkoverleg in de wijk

X

X

X

Minimaal één jaarlijkse observatie van het kind

X

X

Minimaal één kindbespreking met de ouders

X

X

Hanteren overdrachtformulier peuterspeelzaal – basisschool

X

X

Participeren in het wijk netwerkoverleg

X

X

Inbedding in lokaal beleid

X

X

Hebben en toepassen van peutervolgsysteem

X

Een specifiek op de VVE gerichte bevordering van de deskundigheid van de leidsters

X

Toepassen van een erkend VVE programma

X

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De beroepskracht in opleiding (stagiaire voltijd opleiding (BOL) en deeltijd opleiding (BBL)) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal of voorschool’, met uitzondering van een zogenoemde BBL-er (Beroeps Begeleidende Leerweg). Een BBL-er heeft een arbeidsovereenkomst met het leerbedrijf conform CAO Welzijn en mag na het verwerven van voldoende competenties als beroepskracht ingezet worden conform de voorwaarden in de CAO kinderopvang.

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen en opneming in het Register peuterspeelzalen en voorscholen

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal of voorschool willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke organisaties actief zijn op het terrein van het peuterspeelzalen en voorscholen. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal of voorschool opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat de peuterspeelzaal of voorschool bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.

Artikel 3 Ambitieniveau van peuterspeelzalen en voorscholen

Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van de peuterspeelzaal gekozen wordt of dat zij/hij voor het exploiteren van een voorschool kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de kwalificatie-eisen die aan de (bege-)leidsters worden gesteld (zie artikel 12). Het ambitieniveau 0 (‘spelen en ontmoeten’) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen. Ten aanzien van voorscholen geldt niveau 2.

Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder controleert of een peuterspeelzaal of voorschool zich houdt aan het gestelde ambitieniveau.

Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal of voorschool

Dit artikel bevat de termijn die de toezichthouder nodig heeft om te beoordelen of een peuterspeelzaal of voorschool in een nieuwe accommodatie zal voldoen aan de eisen van deze verordening. Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal of voorschool te beginnen, als eerder gebleken is dat aan de eisen aan deze verordening wordt voldaan.

Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal of voorschool

Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal of voorschool in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen indien de peuterspeelzaal of voorschool toch in gebruik wordt genomen.

Artikel 6 Register

Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.

Artikel 7 Wijzigingen van gegevens

Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens zoals die bij melding zijn verstrekt.

Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen

Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf -met inachtneming van de verordening- invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtlijn moet zijn voor het uitvoeren van peuterspeelzalen en voorscholen.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat een verantwoorde voorziening voor peuterspeelzalen en voorscholen, mede het product is van de wijze waarop de houder de peuterspeelzaal of voorschool organiseert en vormgeeft.

De wijze waarop de houder de peuterspeelzaal of voorschool organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Artikel 9 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

Dit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houders van peuterspeelzalen en voorscholen moeten een jaarlijkse risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinderen in een peuterspeelzaal of voorschool lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan.

Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de WCPV onverlet.

Artikel 10 Oppervlakte speelruimte

Gekozen is voor minimum bruto-oppervlakte maten (in plaats van netto-oppervlakte maten) omdat deze eenduidiger door de toezichthouder zijn vast te stellen. Bij het periodieke toezicht wordt het aantal feitelijk aanwezige kinderen getoetst. Bij melding en registratie wordt het totaal aantal beschikbare m² gedeeld door de in deze verordening genoemde eis om het maximum aantal op te vangen kinderen vast te stellen. Ten aanzien van de binnenruimte mogen ook andere speelruimten, buiten de groepsruimte, die beschikbaar zijn voor de kinderen meegeteld worden. Bijvoorbeeld een binnenspeelruimte of een brede voor spelen geschikte gang.

Artikel 11 Groepen en groepsgrootte

Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte vijftien kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor alle drie ambitieniveaus.

Artikel 12 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn.

Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat een voorziening voor peuterspeelzalen of voorscholen plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders

De houders van peuterspeelzalen en voorscholen zijn verplicht ouders te informeren over een aantal essentiële onderwerpen voordat ze een contract tekenen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de peuterspeelzaal of voorschool en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal of voorschool te maken.

Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal of voorschool op ervoor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die bij een peuterspeelzaal of voorschool werkzaam zijn op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag (VoG) die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 16 Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. De toezichthouders kindercentra en gastouderbureaus van de GG&GD zijn tevens bevoegd om het toezicht op de peuterspeelzalen en voorscholen uit te voeren. Hoofdstuk 5, Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 17 Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden vier soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:

  • -

    het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal of voorschool te gaan exploiteren, het zogenoemde eerste onderzoek na melding;

  • -

    het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen en voorscholen in de gemeente;

  • -

    het derde lid: het partieel (verkort) onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen en voorscholen in de gemeente;

  • -

    het vierde lid: een nader onderzoek bij een peuterspeelzaal of voorschool naar aanleiding van bevindingen bij een regulier dan wel een partieel (verkort) onderzoek of een incidenteel onderzoek bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten.

Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4.

Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 18 Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 19, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wet kinderopvang geregeld is.

Het derde lid bepaalt dat de toezichthouder, hiervoor gemandateerd door het college, de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken.

Artikel 19 Waarschuwing, aanwijzing en bevel

Indien de houder de waarschuwing niet opvolgt kan een aanwijzing of bevel gegeven worden. Indien de houder voorts de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal of voorschool te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 20 Strafbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Deze bepalingen spreken voor zich.