Regeling vervallen per 22-02-2012

Regeling premie- en vrijlatingsbeleid WWB

Geldend van 01-04-2007 t/m 21-02-2012

Intitulé

Regeling premie- en vrijlatingsbeleid WWB

Regeling premie- en vrijlatingsbeleid WWB

(besluit van 27 maart 2007)

Burgemeester en wethouders van Utrecht;

BESLUITEN:

vast te stellen de navolgende

REGELING premie- en vrijlatingsbeleid WWB

Artikel 1 Definities

Op deze regeling zijn de definities van de Wet werk en bijstand (WWB) van overeenkomstige toepassing.

§ 1 Vrijlating

Artikel 2 Doelgroep

Inkomsten uit arbeid blijven gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden gedeeltelijk buiten beschouwing overeenkomstig artikel 31, tweede lid onder o. van de WWB als de belanghebbende arbeid aanvaardt en daaruit inkomsten geniet en niet eerder voor vrijlating van inkomsten gedurende zes maanden op grond van artikel 31, tweede lid onder o. van de WWB in aanmerking is gekomen.

Artikel 3 Onjuiste inlichtingen

Er is geen recht op vrijlating van inkomsten als de belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt omtrent in aanmerking te nemen inkomsten en daardoor teveel uitkering is verstrekt.

Artikel 4 Onvoldoende verantwoordelijkheid

Er is geen recht op vrijlating van inkomsten als de belanghebbende blijk heeft gegeven van onvoldoende verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn eigen bestaan omdat hij zonder rechtvaardiging reële mogelijkheden voor extra arbeidsinschakeling onbenut heeft gelaten of als hij minder is gaan werken zonder dat er sprake van onvrijwilligheid was en daardoor meer uitkering verstrekt moet worden dan het geval zou zijn wanneer de belanghebbende voldoende verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn eigen bestaan getoond zou hebben.

§ 2 Deeltijdpremie

Artikel 5 Doelgroep

De belanghebbende wiens inkomsten op grond van artikel 31, tweede lid onder o. van de WWB gedeeltelijk zijn vrijgelaten ontvangt aansluitend op de periode waarin vrijlating van inkomsten mogelijk was een premie op grond van artikel 26 van de Reïntegratieverordening 2004 gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar als de belanghebbende in die aaneengesloten periode inkomsten uit arbeid heeft.

Artikel 6 Hoogte van de premie

  • 1. De hoogte van de premie wordt aan het eind van een kalenderjaar vastgesteld en bedraagt ten hoogste het bedrag bedoeld in artikel 31, tweede lid onder j. van de WWB.

  • 2. De hoogte van de premie is gelijk aan de som van het bedrag dat gedurende het deel van het kalenderjaar waarin aanspraak op de premie bestaat maandelijks vrijgelaten zou zijn als de belanghebbende in aanmerking zou zijn gekomen voor vrijlating van inkomsten op grond van artikel 31, tweede lid onder o. van de WWB, maar niet meer dan het bedrag bedoeld in het vorige lid.

Artikel 7 Onjuiste inlichtingen

Er is geen recht op premie als de belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt omtrent in aanmerking te nemen inkomsten en daardoor teveel uitkering is verstrekt.

Artikel 8 Onvoldoende verantwoordelijkheid

Er is geen recht op premie als de belanghebbende blijk heeft gegeven van onvoldoende verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn eigen bestaan omdat hij zonder rechtvaardiging reële mogelijkheden voor extra arbeidsinschakeling onbenut heeft gelaten of als hij minder is gaan werken zonder dat er sprake van onvrijwilligheid was en daardoor meer uitkering verstrekt moet worden dan het geval zou zijn wanneer de belanghebbende voldoende verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn eigen bestaan getoond zou hebben.

§ 3 Uitstroompremie

Artikel 9 Doelgroep

  • 1. De belanghebbende wiens uitkering op grond van de Wet werk en bijstand wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding of het volgen van een studie waardoor aanspraak wordt gemaakt op een voorliggende voorziening ontvangt een premie.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde premie wordt alleen verstrekt als in de achttien maanden voorafgaand aan de beëindiging van de uitkering aan de belanghebbend tenminste gedurende twaalf maanden bijstand is verleend,

  • 3. De in het eerste lid bedoelde premie wordt alleen verstrekt als de belanghebbende gedurende zes maanden na de beëindiging van het recht op bijstand heeft gewerkt of gestudeerd en daardoor niet opnieuw een beroep op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand heeft hoeven doen.

Artikel 10 Hoogte van de premie

  • 1.

    De premie bedoeld in het vorige artikel wordt eenmalig verstrekt en bedraagt EUR 1.000,00.

  • 2.

    De premie wordt niet verstrekt als in de drie jaren voor de beëindiging van het recht op uitkering eerder een premie is verstrekt als bedoeld in het vorige artikel.

§ 4 Inwerkingtreding

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking op 1 april 2007. Artikel 9 is ook van toepassing op degene wiens uitkering is beëindigd na 1 januari 2007 en voor wie na de inwerkingtreding van deze regeling blijkt dat door de werkaanvaarding of de studie gedurende zes maanden na die beëindiging niet opnieuw een beroep op uitkering is gedaan.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht op 27 maart 2007.

Burgemeester en wethouders van Utrecht,

De secretaris, De burgemeester,

Drs. M.J.C. Heeremans Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmaking heeft plaatsgevonden op 11 april 2007.

Deze beleidsregels zijn in werking getreden met terugwerkende kracht tot 1 april 2007.

BIJLAGE BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2007, NR. 26

TOELICHTING

Deze richtlijn is een uitwerking van artikel 26 van de Re-integratieverordening 2004 (Herdruk Gemeenteblad van Utrecht 2006, nr. 64) en de motie 195 ´Vrijlating en premie voor iedereen´ (raadsvergadering van 18 december 2003). De strekking van deze richtlijn is dat iedereen met een bijstandsuitkering die deeltijdarbeid aanvaardt maar desondanks gedeeltelijk afhankelijk blijft van een uitkering in aanmerking komt voor de wettelijke vrijlatingsregeling gevolgd door een premie die net zo hoog is als het bedrag dat op grond van de vrijlatingsregeling kan worden vrijgelaten. Het doel van de vrijlatings- en premieregeling is dat aanvaarding en behoud van deeltijdarbeid wordt bevorderd, omdat dit bijdraagt tot arbeidsinschakeling en verminderde bijstandsafhankelijkheid, en op den duur mogelijk tot volledige bijstandsonafhankelijkheid.

In 2005 wordt de doelgroep voor de vrijlatings- en premieregeling uitgebreid. Uitgangspunt is dat deeltijdarbeid altijd bijdraagt tot arbeidsinschakeling en verminderde bijstandsafhankelijkheid. Daarom geldt in beginsel voor iedereen die gaat werken, maar daarmee (nog) niet genoeg verdient om uit de uitkering te kunnen, dat eerst zes maanden recht is op de wettelijke vrijlatingsregeling, gevolgd door een premie die net zo hoog is als het bedrag dat bij toepassing van de vrijlatingsregeling kan worden vrijgelaten, maar niet hoger dan het bedrag dat jaarlijks aan premie verstrekt kan worden.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

Iedereen die gaat werken komt in beginsel in aanmerking voor vrijlating volgens de wettelijke vrijlatingsregeling. Vrijlating kan gedurende zes aaneengesloten maanden verleend worden. Vrijlating wordt alleen verleend in die maanden in deze periode waarin inkomsten uit arbeid worden genoten. De periode kan niet verlengd worden met die maanden waarin er eventueel geen inkomsten uit arbeid worden genoten. Als die periode verstreken is, is aansluitend gedurende een periode van twee jaar een premie mogelijk (zie ook artikel 5 en verder). Ook voor de premie geldt dat de maximale duur niet verlengd wordt met de maanden waarin geen inkomsten worden genoten.

Artikel 3

Vrijlating en premieverstrekking is bedoeld om de aanvaarding en het behoud van deeltijdarbeid te bevorderen door het geven van een financiële prikkel. Het is daarbij natuurlijk de bedoeling dat de inkomsten juist en tijdig opgegeven worden. Dit artikel voorkomt dat achteraf vrijlating moet worden verleend in een situatie waarin iemand inkomsten heeft verzwegen en daardoor teveel bijstand is verstrekt. Het achteraf toepassen van de vrijlating over de verzwegen inkomsten zou in strijd zijn met de bedoeling van de incentive.

Artikel 4

De premie kan worden geweigerd als iemand door eigen toedoen langer dan nodig is een beroep op bijstand doet. Het gaat dan alleen om situaties waarin van iemand gevergd kan worden dat hij als de mogelijkheid er is meer gaat werken. Hiermee moet worden voorkomen dat iemand die deeltijdwerk heeft en waarbij urenuitbreiding of ander werk mogelijk is, dat weigert omdat hij daardoor het recht op uitkering, en daarmee de vrijlating of de premie, verliest.

Als de mogelijk zou ontbreken om in zo´n geval de vrijlating of de premie te weigeren, zou iemand kunnen verkiezen om het huidige aantal uren te blijven werken omdat meer werken hem onvoldoende oplevert in verhouding tot de extra inspanning die hij moet leveren.

Artikel 5

Recht op premie kan alleen ontstaan direct na afloop van een periode zes maanden waarin vrijlating op grond van deze regeling heeft bestaan. Premie kan alleen over de periode van twee aaneengesloten jaren direct na de vrijlatingsperiode worden verstrekt. Omdat de premie een percentage bedraagt van de inkomsten uit arbeid in die periode, is premieverstrekking alleen mogelijk als er in die periode inkomsten uit arbeid zijn geweest.

Artikel 6

De premie wordt jaarlijks berekend en toegekend. De hoogte van de premie over het hele jaar is begrensd door het bedrag dat jaarlijks kan worden verstrekt. De hoogte van de premie die over een jaar wordt verstrekt is de optelsom van de bedragen die in de maanden van dat jaar zouden kunnen zijn vrijgelaten, als in die maanden recht op vrijlating zou hebben bestaan. Als de uitkomst van die som hoger is dan het jaarlijkse maximum, dan geldt dat maximum.

Artikel 7

Zie de toelichting bij artikel 3.

Artikel 8

Zie de toelichting bij artikel 4.

Artikel 9

Om uitstroom uit de uitkering naar werk of studie te bevorderen wordt een premie verstrekt aan degene die duurzaam uitstroomt uit de uitkering in verband met werkaanvaarding of de start van een opleiding waardoor er geen beroep meer hoeft te worden gedaan op een bijstandsuitkering.