Regeling vervallen per 01-12-2007

Besluit individuele Wmo voorzieningen

Geldend van 01-12-2007 t/m 30-11-2007

Intitulé

Besluit individuele Wmo voorzieningen

Besluit individuele Wmo voorzieningen (raadsbesluiten van 7 december 2006)

De raad van de gemeente Utrecht, gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 21 november 2006

Besluit

vast te stellen de volgende

BESLUIT individuele Wmo voorzieningen.

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 1 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget, aanvrager het budget niet of niet geheel heeft besteed aan de voorziening waarvoor dit budget was toegekend.

  • 3. Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura worden verstrekt zijn mobiele tilliften en trapliften. Vervoersvoorzieningen die uitsluitend in natura worden verstrekt zijn al dan niet aangepast auto’s en gesloten buitenwagens.

  • 4. De verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 20 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 2 Omvang van de eigen bijdragen en het eigen aandeel

  • 1. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt EUR 16,40 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan EUR 16.137,00 het bedrag van EUR 16,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en EUR 16.137,00.

  • 2. Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt EUR 16,40 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan EUR 14.162,00 het bedrag van EUR 16,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en EUR 14.162,00.

  • 3. Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt EUR 23,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan EUR 20.810,00 het bedrag van EUR 23,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en EUR 20.810,00.

  • 4. Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt EUR 23,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan EUR 19.837,00 het bedrag van EUR 23,40 wordt verhoogd een dertiende deel van het 15% van het verschil tussen hun gezamenlijk inkomen en EUR 19.837,00.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3 Eigen bijdrage

Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van huishoudelijke hulp is aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd die berekend wordt conform artikel 2.

Artikel 4 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp bij het huishouden als volgt plaats:

Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per klasse per jaar bedraagt:

Klasse 1 0 – 1,9 uren per week EUR 884,00

Klasse 2 2 – 3,9 uren per week EUR 2.654,00

Klasse 3 4 – 6,9 uren per week EUR 4.866,00

Klasse 4 7 – 9,9 uren per week EUR 7.520,00

Klasse 5 10 –12,9 uren per week EUR 10.175,00

Klasse 6 13 –15,9 uren per week EUR 12.828,00

terwijl bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend een uurbedrag wordt gehanteerd.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 5 Inkomensgrenzen

Bij een woonvoorziening gelden geen inkomensgrenzen en wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel vastgesteld.

Artikel 6 Waardestijging woning

De in artikel 20 van de van de Verordening individuele Wmo voorzieningen genoemde afschrijving geschiedt in vijftien gelijke jaarlijkse termijnen.

Artikel 7 Verhuiskostenvergoeding

  • 1. De financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt EUR 2.950,00.

  • 2. Indien een persoon of gezin verhuist vanuit een aan een rolstoel aangepast woning of rolstoelwoning zodat deze woning vrijkomt voor een persoon met beperkingen wordt een financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten verstrekt van EUR 3.400,00.

Artikel 8 Vergoeding woningsanering

  • 1. De financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering bedraagt maximaal EUR 869,00 voor de woonkamer en maximaal EUR 290,00 per slaapkamer met een maximum per woning van EUR 1.159,00.

  • 2. De financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering voor een eenkamerwoning bedraagt maximaal EUR 869,00.

Artikel 9 Rolstoelvloerbedekking

  • 1. De financiële tegemoetkoming in de kosten van rolstoelvloerbedekking bedraagt maximaal EUR 1.159,00 per woning.

  • 2. De financiële tegemoetkoming in de kosten van rolstoelvloerbedekking bedraagt maximaal EUR 869,00 voor een éénkamerwoning.

Artikel 10 Tijdelijke huisvesting

  • 1. De financiële tegemoetkoming in de kosten van extra woonlasten als gevolg van tijdelijke huisvesting in geval er sprake is van zelfstandige woonruimte is afhankelijk van de werkelijk gemaakte kosten met een maximum dat gelijk is aan de maximumhuur die van toepassing voor de berekening van huursubsidie.

  • 2. De financiële tegemoetkoming in de kosten van extra woonlasten als gevolg van tijdelijke huisvesting in geval er sprake is van onzelfstandige woonruimte is afhankelijk van de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van EUR 300,00 per maand

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 11 Inkomensgrenzen

1.Een vervoersvoorziening wordt niet toegekend voor zover het inkomen hoger is dan:

Jonger dan 65:

Echtpaar EUR 47.480,20

Alleenstaande ouder EUR 42.474,69

Alleenstaande EUR 32.568,21

65 jaar of ouder:

Gehuwden beiden 65 jaar of ouder EUR 40.615,13

Alleenstaande ouder EUR 35.292,51

Alleenstaande EUR 27.176,96

Een eigen bijdrage of eigen aandeel is niet verschuldigd.

2.Voor de scootermobiel, de gesloten buitenwagen en de drie/vierwiel- en duo fietsen geldt geen inkomensgrens.

Artikel 12 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopste-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en overige instandhoudingkosten.

Artikel 13 Algemeen gebruikelijke autokosten

De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 23 van de Verordening individuele Wmo voorzieningen, is gelijk aan de grenzen die genoemd worden in artikel 11, eerste lid.

Artikel 14 Financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen

De hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor autokosten, taxikosten, rolstoeltaxikosten en de aanleg van een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats, zijn afhankelijk van de, gezien de beperkingen van de aanvrager, mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van het collectieve vervoer. De hoogte van deze financiële tegemoetkomingen en de financiële tegemoetkomingen voor begeleiderkosten, gesloten buitenwagen, WVG-auto en GAK-auto worden vastgesteld conform de bij dit besluit behorende toelichting (financiële tegemoetkomingen 2006-2007).

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 15 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud, reparatie en overige instandhoudingkosten.

Hoofdstuk 7 Cliëntenraad Wmo

Artikel 16 Financiële bijdrage

Het bedrag beschikbaar voor de cliëntenraad Wmo zoals genoemd in artikel 31 van de Verordening individuele Wmo voorzieningen bedraagt EUR 7.500,00 per jaar.

Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 17 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 36 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 7 december 2006.

De griffier, De voorzitter,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A.H. Brouwer-Korf

Publicatie is geschied op 20 december 2006.

Deze verordening is in werking getreden op 1 april 2007.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2006, NR. 69

Besluit Individuele Wmo voorzieningen toelichting

Inleiding

Naast de Verordening individuele Wmo voorzieningen is er ook een Besluit individuele Wmo voorzieningen. In dit Besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de Verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het Besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een Besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de Verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

Omdat met de Cliëntenraad Wmo is afgesproken dat voor het jaar 2007 geen wijzigingen zullen worden doorgevoerd ten aanzien van het gevoerde beleid tot dan toe, zijn de financiële bepalingen gelijk aan de bestaande bepalingen. Voor de beleidsregels verstrekkingen geldt hetzelfde; het verstrekkingenniveau zal in 2007 gelijk zijn aan het bestaande verstrekkingen niveau.

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Algemeen

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen het primaat hebben met uitzondering van het collectieve vervoer. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden.

Artikel 1 Regels rond verstrekking

Eerste lid

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening (met uitzondering van het collectiever vervoer). Is die niet passend, dan kan de aanvrager eventueel een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Tweede lid

Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Er zijn situaties waarbij tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget. Dit kan worden opgevat als een contra-indicatie. Deze contra-indicaties zijn in dit artikel uitgewerkt.

Derde lid

Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen. Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden. Dit artikellid bepaalt dat tilliften, trapliften, al dan niet aangepaste auto’s en gesloten buitenwagens uitsluitend in natura worden aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging. Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking. Voor tilliften en trapliften spelen bij de keuze om die uitsluitend in natura te verstrekken ook nog veiligheidsaspecten mee. Bij grootschalige inkoop door de gemeente kunnen meer eisen worden gesteld aan de kwaliteit, garantie en onderhoud.

Vierde lid

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd. Door de VNG wordt nog onderzocht of de accountant hier eisen aan stelt als het gaat om steekproefsgewijze controle. Dit artikel zal naar aanleiding van die uitkomsten nog aangepast kunnen worden.

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 2 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de Algemene Maatregel van Bestuur wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Het tweede lid van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de concept AMvB op pagina 21. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden. In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn. Tussen haakjes zijn de bedragen genoemd zoals de AMvB deze vermeldt. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt ook hoe de hoogte van het inkomen moet worden vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3 Eigen bijdrage

In dit artikel is bepaald hoe de eigen bijdrage wordt berekend. Aangesloten is bij de berekening van artikel 4.1 van de Algemene Maatregel van bestuur. Deze berekening is door de minister overgenomen uit de extramurale bijdrageregeling AWBZ.

Artikel 4 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

Gekozen is voor de klassen zoals die ook in de AWBZ worden gehanteerd. De in het Besluit genoemde bedragen zijn de bedragen die bij een aanvraag op basis van de AWBZ worden gehanteerd in 2006. Deze bedragen worden jaarlijks herzien en het Besluit zal dan ook nog moeten worden aangepast als de bedragen voor 2007 bekend zijn.

Wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot additionele uren boven de hoogste klasse 6 dan wordt per uur een bedrag vergoed.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 5 Inkomensgrenzen

Conform het beleid onder de WVG is hierin vastgelegd dat geen inkomensgrenzen worden gehanteerd voor woonvoorzieningen.

Artikel 6 Waardestijging woningen

Artikel 6 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 15 jaar het bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

Artikel 7 tot en met 9 Vergoedingen

Voor de voorzieningen die genoemd worden in deze artikelen gelden maximale vergoedingen. Met de hoogte van deze vergoedingen wordt de aanvrager geacht de voorziening te kunnen realiseren waarbij als uitgangspunt geldt dat gekozen wordt voor de goedkoopste adequate voorziening. De vastgelegde bedragen zijn gelijk aan de bedragen die vergoed worden onder de WVG.

Het tweede lid van artikel 7 is in feite geen Wmo-verstrekking. Dit artikel is toch opgenomen om te stimuleren dat achterblijvende familieleden na overlijden of vertrek van de persoon met beperkingen de aan rolstoelen aangepaste woning of rolstoelwoning vrij te maken voor een andere persoon met beperkingen voor wie deze woning passend is.

Artikel 10 Tijdelijk huisvesting

Wanneer een woonruimte moet worden aangepast is het soms noodzakelijk tijdelijk elders te wonen. Hieruit kunnen extra huurkosten voortvloeien. Hiervoor kan een vergoeding worden gegeven die gemaximeerd is. Achterliggende gedacht van deze gemaximeerde vergoeding is dat aanvrager met de maximum huur zoals die geldt voor de berekening van huursubsidie, in staat moet zijn om zich adequate woonruimte te verschaffen. Dit geldt ook voor de maximum vergoeding bij onzelfstandige woonruimte.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 11 Inkomensgrenzen

In dit artikel zijn de inkomensgrenzen vastgelegd waarboven geen vervoersvoorziening meer wordt toegekend met uitzondering van de in lid 2 genoemde voorzieningen. Het inkomen wordt berekend conform de in de Algemene Maatregel van Bestuur voorgeschreven wijze. Omdat onder de WVG netto-inkomens werden berekend en de inkomensgrenzen netto werden bepaald en de Algemene Maatregel van Bestuur voorschrijft dat het bruto-inkomen bepalend is, zijn de onder de WVG gehanteerde netto inkomensgrenzen gebruteerd. Inhoudelijk wordt er geen verschil beoogd; de inkomensgrenzen blijven feitelijk hetzelfde.

Artikel 12 Persoonsgebonden budget

Artikel 12 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de Verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud, reparatie en andere instandhoudingkosten. Onder dit laatste kan bijvoorbeeld begrepen worden de kosten van een verzekering.

Artikel 13 Algemeen gebruikelijk autokosten

Artikel 13 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Deze grenzen zijn uiteraard gelijk aan de grenzen van artikel 11. Artikel 11 bepaalt namelijk dat boven de aldaar genoemde grenzen sowieso geen vervoersvoorziening meer wordt toegekend.

Artikel 14 Financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen

Artikel 14 tenslotte legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, de vergoeding van de rolstoeltaxi, begeleiderkosten, gesloten buitenwagen, WVG-auto en GAK-auto. De hoogte van een aantal vergoedingen zijn afhankelijk van de mogelijkheid, medisch gezien, gebruik te maken van het collectieve vervoer. Het betreffen de vergoedingen voor autokosten, taxikosten en rolstoeltaxikosten (financiële tegemoetkomingen 2006-2007).

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Algemeen

Onder het WVG-beleid werden geen inkomensgrenzen gesteld bij rolstoelen. Thans is dit wettelijk ook niet meer mogelijk nu vanwege een motie die met algemene stemmen door de tweede kamer is aangenomen, het besluit eigen bijdrage Wmo op dit punt wordt aangepast.

Onder het WVG-beleid werden sportrolstoelen niet geheel vergoed. Vergoed werd ruim 80% van de aanschafkosten, verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie. Thans komen ook sportrolstoelen voor volledige vergoeding in aanmerking.

Artikel 15 Persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt bepaald dat bij het toekennen van een persoonsgebonden budget uitgegaan wordt van de goedkoopst-adequate voorziening (zoals in de Verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud, reparatie en eventuele andere instandhoudingkosten zoals de kosten van een verzekering.

Hoofdstuk 7 Cliëntenraad

Artikel 16 Financiële bijdrage

Dit artikel legt vast de hoogte van het bedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor het in stand houden van de cliëntenraad. Dit bedrag is verhoogd ten opzichte van 2006. Daaraan liggen twee redenen ten grondslag. De cliëntenraad wordt uitgebreid met vijf personen/instanties wat de kosten aanzienlijk verhoogt en de bestaande vergoeding was zonder deze uitbreiding al te laag om alle kosten uit te voldoen.

Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 17 Samenhangende afstemming

De Verordening individuele Wmo voorzieningen bepaalt in artikel 36 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatie Besluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen Besluit kan nemen.