Regeling vervallen per 01-10-2006

Uitkerings- en pensioenverordening wethouders gemeente Utrecht

Geldend van 01-10-2006 t/m 30-09-2006 met terugwerkende kracht vanaf 16-03-2006

Intitulé

Uitkerings- en pensioenverordening wethouders gemeente Utrecht

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 11 Begrippen

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde worden onder pensioen tevens begrepen de toeslagen bedoeld in de artikelen

29, 33, 36 en 37, tenzij uit de betreffende bepalingen het tegendeel blijkt.

Artikel 12

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanmelding: aanmelding als bedoeld in artikel 12a.

  • b.

    nabestaande: de man of vrouw met wie de overleden wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder op de dag van overlijden gehuwd was, dan wel de man of vrouw ten aanzien van wie door de overledene aanmelding had plaatsgevonden.

  • c.

    deeltijdfactor: een breuk waarvan de teller wordt gevormd door de genoten wedde exclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, en de noemer door het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan de wedde is afgeleid.

Artikel 12a Aanmelding

  • 1.

    De wethouder kan bij burgemeester en wethouders één man of vrouw aanmelden, indien hij en deze man of vrouw:

    • a.

      beiden als ingezetene met hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven;

    • b.

      zich bij een notarieel verleden samenlevingscontract tegenover elkaar hebben verplicht om wederkerig bij te dragen in de kosten van levensonderhoud;

    • c.

      beiden ongehuwd zijn;

    • d.

      beiden ten tijde van de aanmelding achttien jaar of ouder zijn;

    • e.

      geen bloedof aanverwanten in de rechte lijn zijn.

  • 2.

    Voorts kunnen aanmelding doen als bedoeld in het eerste lid:

    • a.

      de gewezen wethouder met recht op uitkering terzake van ontslag of aftreden, of de gewezen wethouder, indien hij al voor zijn ontslag of aftreden gehuwd was met de man of vrouw van wie aanmelding gewenst wordt, dan wel indien die man of vrouw al voor het ontslag of aftreden door de gewezen wethouder was aangemeld geweest als bedoeld in het eerste lid, mits de aanmelding wordt gedaan voordat degene die de aanmelding doet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

  • 3.

    Degene die de aanmelding doet, voegt daarbij een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, onder a., alsmede een

afschrift van het contract, bedoeld in het eerste lid, onder b., dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van de notaris dienaangaande, waaruit de wederzijdse onderhoudsplichtigheid blijkt.

  • 4.

    Indien aan de voorwaarden voor aanmelding, gesteld in het eerste lid, niet wordt voldaan, weigeren burgemeester en wethouders de aanmelding.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de aanmelding door degene die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven.

  • 6.

    De aanmelding eindigt met het doorhalen ervan.

  • 7.

    Een aanmelding als bedoeld in het eerste lid wordt doorgehaald:

    • a.

      op de dag waarop een aanvraag daartoe van degene die de aanmelding heeft gedaan, dan wel van de man of vrouw die is aangemeld, is ontvangen;

    • b.

      op de dag van overlijden van de man of vrouw die is aangemeld dan wel van degene die de aanmelding heeft gedaan, of op de dag waarop degene die de aanmelding heeft gedaan, dan wel de man of vrouw die is aangemeld, hetzij in het huwelijk treedt, hetzij partij is bij een volgende aanmelding.

  • 8.

    Burgemeester en wethouders kunnen, indien daartoe aanleiding bestaat, bevestiging vragen of nog aan de voorwaarden voor aanmelding wordt voldaan. Degene die de aanmelding heeft gedaan legt alsdan een schriftelijke verklaring terzake over van hem en de aangemelde persoon gezamenlijk, alsmede een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarde gesteld in het eerste lid, onder a. op het tijdstip van die verklaring wordt voldaan. Indien evenwel in de voorgaande periode het samenlevingscontract een wijziging heeft ondergaan die van belang kan zijn voor de aanmelding, wordt een afschrift van het gewijzigde contract overgelegd dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van een notaris dienaangaande, waaruit blijkt dat nog wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 9.

    Indien de bevestiging niet binnen zes weken wordt gedaan herhalen Burgemeester en wethouders de in het achtste lid bedoelde aanvraag.

  • 10.

    Indien de bevestiging niet binnen drie weken na de herhaalde aanvraag wordt gegeven, kunnen burgemeester en wethouders de aanmelding op een door hen vast te stellen datum doorhalen. De bedoelde datum is niet gelegen voor de datum waarop de in het achtste lid bedoelde bevestiging is gevraagd.

Artikel 13 Bijzonder nabestaandenpensioen

De bepalingen van deze verordening voor het nabestaandenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het bijzonder nabestaandenpensioen, tenzij uit de betreffende bepalingen het tegendeel blijkt.

Artikel 14 Tijdelijk pensioen

De bepalingen van deze verordening voor het nabestaandenen wezenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het tijdelijk pensioen, tenzij uit de betreffende bepalingen het tegendeel blijkt.

Artikel 15 Vervanging

  • 1.

    Het bepaalde in deze paragraaf is niet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van hem die krachtens het gestelde in artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet tijdelijk met de waarneming van het wethouderschap is belast geweest.

  • 2.

    Voor de berekening van het aantal dienstjaren, zoals bedoeld in dit hoofdstuk, kan op verzoek van de betrokkene tevens meetellen de periode waarin hij krachtens het gestelde in artikel 51, eerste lid van de Gemeentewet tijdelijk doch gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de tijdelijke waarneming van het wethouderschap is belast geweest, indien het tijdvak van die waarneming zonder onderbreking wordt gevolgd door een tijdvak, waarin hij anders dan krachtens artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet als wethouder is opgetreden.

  • 3.

    Het verzoek bedoeld in het vorige lid dient binnen dertig dagen na de datum waarop betrokkene anders dan krachtens artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet voor het eerst als wethouder is opgetreden bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

Paragraaf 2 Het eigen pensioen

Artikel 16 Het recht op eigen pensioen

  • 1.

    Hij die ophoudt wethouder te zijn heeft, tenzij hij zonder onderbreking weer als zodanig optreedt, recht op pensioen indien hij op het tijdstip waarop hij ophoudt wethouder te zijn, de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Hij die ophoudt wethouder te zijn vóór het bereiken van de leeftijd van

65 jaar, heeft recht op pensioen bij het bereiken van die leeftijd, tenzij hij op dat tijdstip weer als wethouder in deze gemeente optreedt.

Artikel 17 Diensttijd vóór en vanaf 1 januari 1986

  • 1.

    Het pensioen wordt berekend over de tijd doorgebracht als wethouder, volgens een of meer van de artikelen 18, 19 en 19a, naar de laatstelijk als wethouder genoten wedde inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

  • 2.

    Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 18 als 19, geldt voor de pensioenberekening over tijd vóór 1 januari 1986 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan 100/110 maal het bedrag van de eventueel volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers aangepaste wedde voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 met toepassing van artikel 19. De in de eerste volzin eerstbedoelde wedde bedraagt niet minder dan het bedrag van de laatstbedoelde wedde verminderd met NLG 6320,00. Het bedrag van NLG 6320,00 wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985

NLG 63.200,00 bedroeg.

  • 3.

    Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 18 als artikel 19a, geldt voor de pensioenberekening over tijd vóór 1 januari 1986 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan 100/110 maal het bedrag, bedoeld in het vierde lid.

  • 4.

    Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 19 als artikel

19a geldt voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december

1985 en 1 januari 1995 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan de eventueel naar de regeling, bedoeld in het tweede lid aangepaste wedde voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd na 31 december 1994 met toepassing van artikel 19a, vermenigvuldigd met een debruteringsfactor. Deze factor is de breuk, waarvan de teller honderd bedraagt en de noemer de som is van honderd en het percentage waarmee de wedde als wethouder per 1 januari 1995 uitsluitend ter uitvoering van artikel II van de wet van 19 mei 1994, houdende wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (onder andere ter zake van inhoudingen op het inkomen en gelijke franchise voor de pensioenberekening) (Stb. 418) is gewijzigd.

5.Bij de berekening van een pensioen van een gewezen wethouder die vóór 1 januari 1986 voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan het wethouderschap te besteden, wordt de laatstelijk genoten wedde, vastgesteld volgens het tweede of derde lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.

Artikel 18 Berekening van het eigen pensioen over tijd vóór 1 januari 1986

  • 1.

    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over jaren gelegen vóór 1 januari 1986.

  • 2.

    Behoudens het bepaalde in het derde lid bedraagt het pensioen voor ieder van de eerste vier jaren als wethouder 3,5% en voor ieder overig jaar als wethouder 1,75% , in totaal tot een maximum van 70 % , van de in de zin van artikel 4 laatstelijk als wethouder genoten wedde, inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, aangepast volgens de regels als bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

  • 3.

    Indien recht bestaat op meer dan een pensioen krachtens of op voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers komen op grond van artikel 139, tweede lid, van deze wet voor de toepassing van de pensioenberekening naar 3,5% per dienstjaar in totaal ten hoogste vier dienstjaren in aanmerking en wordt die berekening voor zover mogelijk toegepast ten aanzien van het pensioen, waarbij die berekening het hoogste bedrag oplevert, en overigens ten aanzien van het andere pensioen of de andere pensioenen in de volgorde van de hoogte van de wedden of de berekeningstoeslag. Voor de vergelijking van deze wedden of berekeningsgrondslag worden deze zo nodig aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van evengenoemde wet.

  • 4.

    De tijd met recht op uitkering doorgebracht telt als diensttijd mee in die zin, dat het pensioen over deze tijd naar 0,875% t per jaar wordt berekend, met dien verstande dat, wanneer het een uitkering betreft als bedoeld in artikel 3, tweede lid, het pensioen over deze tijd naar 1,75% per jaar wordt berekend, voor zover en voor zolang het percentage van de algemene invaliditeit 55 of meer bedroeg. Voor de toepassing van de vorige volzin worden uitkeringen als bedoeld in artikel 2 en artikel 3, eerste en vierde lid, aangemerkt als een uitkering als bedoeld in artikel 3, tweede lid, indien en zolang betrokkene tijdens de duur van eerstbedoelde uitkeringen voor 55% of meer algemeen invalide was.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 5.

Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het vierde lid vindt plaats:

  • a.

    voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, tot nihil is verminderd;

  • b.

    in zover de betrokkene die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 59 berekende inhouding ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhouding, welk bedrag in dit geval als een op hen rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan;

  • c.

    indien betrokkene zulks verzoekt.

    • 6.

      Voor de toepassing van het vijfde lid wordt de vergoeding voor de werkzaamheden als lid van de gemeenteraad niet beschouwd als daar bedoelde inkomsten.

Artikel 19 Berekening van het eigen pensioen over tijd na 31

december 1985

  • 1.

    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over jaren gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995.

  • 2.

    Het pensioen wordt berekend over de pensioengrondslag. De pensioengrondslag wordt gevormd door de laatstelijk als wethouder genoten wedde, inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, te verminderen met een bedrag als omschreven in het vierde lid (de franchise).

  • 3.

    Ten aanzien van een wethouder die voor zijn bezoldiging geacht wordt niet de volledige werkweek aan het ambt te besteden, wordt onder wedde verstaan het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan die wedde is afgeleid.

  • 4.

    De franchise, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:

    • a.

      voor de gepensioneerde wethouder die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest;

    • b.

      voor de gepensioneerde wethouder die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest.

  • 5.

    In de in het vierde lid bedoelde bedragen is mede begrepen de bruto vakantie-uitkering waarop ingevolge de Algemene Ouderdomswet recht bestaat.

  • 6.

    Wanneer de in het vierde lid bedoelde bedragen worden gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 22, tweede lid, in op dezelfde dag als waarop bedoelde wijzigingen zich hebben voorgedaan.

  • 7.

    Behoudens het bepaalde in het achtste lid bedraagt het pensioen voor ieder van de eerste vier voor pensioen tellende jaren als wethouder 3,5% van de pensioengrondslag, en voor ieder overig jaar als wethouder 1,75% van de pensioengrondslag, in totaal tot een maximum van

70 % van de pensioengrondslag, aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

8.Indien recht bestaat op meer dan een pensioen, bedoeld in het zevende lid, dan wel daarnaast recht bestaat op een of meer pensioenen krachtens de tweede en derde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, komen voor de toepassing van de pensioenberekening naar 3,5% per dienstjaar in totaal ten hoogste vier dienstjaren

in aanmerking en wordt die berekening voor zover mogelijk toegepast ten aanzien van het pensioen, waarbij die berekening het hoogste bedrag oplevert en overigens ten aanzien van het andere pensioen of de andere pensioenen in de volgorde van de hoogte der wedden, berekeningsgrondslag of pensioengrondslagen. Voor vergelijking van deze wedden, berekeningsgrondslag of pensioengrondslagen worden deze zo nodig aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van evengenoemde wet.

  • 9.

    Het vierde, vijfde en zesde lid van artikel 18 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 10.

    Indien een pensioen wordt berekend zowel met toepassing van artikel

18 als met toepassing van dit artikel, wordt in afwijking van het zevende of achtste lid het percentage van 70 verminderd met het percentage van het pensioen dat eerst is berekend met toepassing van artikel 18.

Artikel 19a Berekening van het eigen pensioen over tijd na

31 december 1994

  • 1.

    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over tijd doorgebracht als wethouder na 31 december 1994.

  • 2.

    Artikel 19, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande, dat de in dat lid bedoelde franchise het bedrag is dat op grond van een reglement, als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering Abp als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerd overheidswerknemer in de zin van die wet.

  • 3.

    Artikel 19, derde en zevende tot en met tiende lid, zijn van toepassing.

Artikel 20 Berekening eigen pensioen deeltijdwethouder na

31 december 1985

Tijd, doorgebracht als wethouder, gedurende welke de betrokkene voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan zijn ambt te besteden, telt voor de pensioenberekening met toepassing van artikel 19 en 19a, dan wel met toepassing van beide artikelen, mee met inachtneming van de voor die tijd toepasselijke deeltijdfactor of deeltijdfactoren.

Artikel 21 Samenvallende diensttijden van echtgenoten tussen

31 december 1985 en 1 januari 1995

  • 1.

    De gepensioneerde wethouder heeft recht op een toeslag op zijn pensioen indien dat pensioen is berekend met toepassing van de franchise bedoeld in artikel 19, vierde lid, sub a, en indien de kalendertijd, waarin de voor de berekening van zijn pensioen meetellende diensttijd is gelegen, geheel of gedeeltelijk samenvalt met de kalendertijd, die in aanmerking is genomen bij de berekening van enig pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, mits op laatstbedoeld pensioen een vermindering is toegepast uit hoofde van recht op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt mede als echtgenoot aangemerkt degene die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als echtgenoot van de gepensioneerde wethouder wordt aangemerkt.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt voor elk voor de berekening van het pensioen meetellend jaar binnen de samenlopende kalendertijd 0,525% van de franchise bedoeld in artikel 19, vierde lid.

  • 4.

    De toeslag wordt slechts toegekend op schriftelijk verzoek en gaat

in op de dag waarop de in het eerste lid bedoelde omstandigheid is opgetreden, met dien verstande dat de toeslag niet vroeger ingaat dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin het verzoek is ingediend.

5.Voor de toepassing van artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en van hoofdstuk III van deze verordening wordt de toeslag ingevolge dit artikel niet onder pensioen begrepen.

Artikel 22 Verstrekken van inlichtingen

1.Indien in het bedrag van het ouderdomspensioen, waaronder medebegrepen een eventuele toeslag en de vakantie-uitkering, ingevolge de Algemene Ouderdomswet een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden, is degene aan wie een pensioen krachtens dit hoofdstuk is toegekend over een diensttijd vóór 1 januari

1995, gehouden daarvan onverwijld kennis te geven aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid bedoelde wijziging leidt tot verhoging van het pensioen krachtens dit hoofdstuk, gaat die verhoging niet vroeger in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de daarbedoelde kennisgeving werd gedaan of waarin die verhoging ambtshalve plaatsvond.

  • 3.

    In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders het tweede lid buiten toepassing laten.

Paragraaf 3 Het nabestaandenen wezenpensioen

Het recht op pensioen

Artikel 23 Paraplubepaling Anw

Een regeling van nabestaandenen wezenpensioen, vervat in deze verordening, wordt voor de toepassing van artikel 103 van de Algemene nabestaandenwet beschouwd als een pensioenregeling als bedoeld in dat artikel.

Artikel 23a

  • 1.

    Voor recht op een nabestaandenof wezenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 30 juni 1996 en 1 januari 1999 van een wethouder, gewezen wethouder of gepensioneerde wethouder, van een nabestaande of een wees die geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet maar wel recht op pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwenen Wezenwet zou hebben gehad indien die wet nog van kracht zou zijn geweest, geldt het volgende:

    • a.

      voor de toepassing van de bepalingen inzake de samenloop van pensioen en algemeen pensioen over de tijd vóór 1 januari 1986 (inbouwbepalingen) en de bepalingen inzake het recht op een toeslag wegens het ontbreken van recht op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft artikel 23 geen werking;

    • b.

      de onder a. bedoelde toeslag wordt berekend overeenkomstig artikel 29a indien het een toeslag op een nabestaandenpensioen betreft en overeenkomstig artikel 33 indien het een toeslag op wezenpensioen betreft;

    • c.

      een toeslag op een nabestaandenpensioen wordt mede berekend over tijd na 31 december 1995, indien en voor zover in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen.

  • 2.

    Het eerste lid, onder c, geldt mede voor een recht op nabestaandenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 26 juni 1996 en 1 juli 1996 van een wethouder, gewezen wethouder of gepensioneerde wethouder, van een nabestaande die wegens dat overlijden recht heeft verkregen op een tijdelijke weduwenuitkering op grond van de Algemene Weduwenen Wezenwet, na het verstrijken van de duur van die uitkering.

Artikel 24 Het nabestaandenpensioen

  • 1.

    De nabestaande van een wethouder of van een gewezen dan wel van een gepensioneerde wethouder heeft recht op nabestaandenpensioen.

  • 2.

    Geen recht op nabestaandenpensioen bestaat indien het huwelijk was gesloten nadat het aftreden van de echtgenoot was ingegaan, tenzij:

    • a.

      de echtgenoot ten tijde van het sluiten van het huwelijk recht had op uitkering ter zake van zijn aftreden als wethouder, of

    • b.

      de echtgenoten reeds voor het aftreden met elkaar gehuwd

waren geweest dan wel de nabestaande door de echtgenoot aangemeld was geweest en mits het huwelijk was gesloten voordat deze de 65-jarige leeftijd had bereikt.

  • 3.

    Voor de toepassing van het vorige lid wordt het aftreden geacht niet te hebben plaatsgevonden, indien zonder wezenlijke onderbreking een politiek ambt als bedoeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers is aanvaard. Een onderbreking van ten hoogste twee maanden wordt als niet-wezenlijk aangemerkt.

  • 4.

    De raad kan beslissen dat een onderbreking van meer dan twee maanden als nietwezenlijk wordt aangemerkt.

Artikel 24a Bijzonder nabestaandenpensioen 1)

  • 1.

    De man of vrouw met wie een wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder gehuwd is geweest, heeft na diens overlijden recht of bijzonder nabestaandenpensioen, mits

    • a.

      hij of zij recht op nabestaandenpensioen zou hebben gehad, indien de wethouder op de dag van het vonnis, waarbij de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk is uitgesproken, zou zijn overleden, en

    • b.

      de onder a. bedoelde dag ligt na 30 september 1971 en de echtscheiding of ontbinding van het huwelijk niet is uitgesproken met toepassing van het vóór 1 oktober 1971 geldende recht.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vrouw of man van wie de aanmelding is geëindigd, mits zij of hij recht op nabestaandenpensioen zou hebben gehad, indien de wethouder, de gewezen of gepensioneerde wethouder op de dag van eindigen van de aanmelding zou zijn overleden.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de betreffende vrouw of man als gevolg van een huwelijk met, dan wel een aanmelding door dezelfde wethouder ter zake van diens overlijden recht op nabestaandenpensioen verkrijgt.

Artikel 25 Wezenpensioen

  • 1.

    Recht op wezenpensioen hebben:

    • a.

      de kinderen van hem die overlijdt als wethouder of als gewezen of gepensioneerde wethouder, die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn dan wel niet partij zijn of partij zijn geweest bij een aanmelding, mits zij zijn geboren of geadopteerd voor zijn aftreden is ingegaan of in de periode waarin hij recht heeft op uitkering ter zake van het aftreden, en

    • b.

      de kinderen ten opzichte van welke aan een mannelijke wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een dergelijke verplichting was erkend, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, en

    • c.

      de kinderen voor welke de wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder ten tijde van zijn overlijden, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, met dien verstande dat in plaats van het tijdstip van geboorte of adoptie het tijdstip van aanvang van de pleegouderlijke zorg in aanmerking wordt genomen.

  • 2.

    Artikel 24, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het gestelde onder a. van het eerste lid.

  • 3.

    Onder pleegouderlijke zorg bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.

Artikel 26 Tijdelijk pensioen

  • 1.

    Indien een wethouder of een gewezen dan wel gepensioneerde wethouder naar het oordeel van burgemeester en wethouders is vermist, hebben degenen, die aan zijn overlijden op grond van de artikelen 24 tot en met 25 recht op pensioen zouden ontlenen, recht op tijdelijk pensioen op dezelfde voorwaarden als in die artikelen ten aanzien van het recht op pensioen omschreven.

  • 2.

    Het tijdelijk pensioen gaat van rechtswege over in een pensioen zodra het overlijden van de vermiste vaststaat.

Bedrag van het pensioen

Artikel 27 Berekening van het nabestaandenpensioen

  • 1.

    Het nabestaandenpensioen bedraagt vijf zevende gedeelte van het pensioen, waarop de overledene als gewezen wethouder aanspraak zou hebben gehad, indien hij met ingang van de dag na die van zijn overlijden was afgetreden, of waarop de overledene als gewezen wethouder recht of uitzicht had.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid bedraagt het pensioen van de nabestaande van hem die overlijdt:

    • a.

      als wethouder voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar: vijfzevende gedeelte van het pensioen waarop de wethouder aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij het wethouderschap tot het bereiken van evengenoemde leeftijd zou hebben bekleed;

    • b.

      als gewezen wethouder in de periode waarin hij recht op uitkering heeft: vijf zevende gedeelte van het pensioen waarop de gewezen wethouder aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op uitkering zou hebben gehad, met dien verstande dat voor de berekening van het pensioen de diensttijd wordt doorgeteld naar de mate van meetelling van diensttijd op de dag van overlijden.

  • 3.

    Indien wegens een zelfde sterfgeval voor een nabestaande recht ontstaat op meer dan een nabestaandenpensioen krachtens of op voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt op grond van artikel 145, vierde lid, van deze wet tijd, die voor de berekening van meer dan een van die pensioenen meetelt en niet daadwerkelijk gelijktijdig in de verschillende ambten is doorgebracht, slechts meegeteld voor de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.

  • 4.

    Bij de toepassing van de voorgaande leden wordt ten aanzien van het eigen pensioen voor zover artikel 19, tweede, derde en vierde lid, daarop van toepassing is, in alle gevallen gerekend met de franchise bedoeld in artikel 19, vierde lid, onder a.

Artikel 28 Berekening nabestaandenpensioen na 31 december 1985

  • 1.

    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over diensttijd na 31 december 1985.

  • 2.

    De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en nog geen recht heeft op nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens artikel 27 berekende pensioen. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar twee en een half procent van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet.

  • 3.

    Wanneer betrokkene voldoet, onderscheidenlijk niet meer voldoet, aan de voorwaarden omschreven in het tweede lid, dient hij hiervan onverwijld kennis te geven aan burgemeester en wethouders. De daarbedoelde toeslag gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin kennisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is toegekend.

  • 4.

    Wanneer het bedrag van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet wordt gewijzigd, wordt de in het tweede lid bedoelde toeslag dienovereenkomstig gewijzigd met ingang van dezelfde dag als eerstbedoelde wijziging.

Artikel 28a Pensioenberekening over diensttijd tussen 31 december

1994 en 1 januari 1996

  • 1.

    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over diensttijd tussen 31 december 1994 en 1 januari 1996.

  • 2.

    De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar 1,25% van de franchise, bedoeld in het tweede lid van artikel 19a.

  • 3.

    Het derde en vierde lid van artikel 28 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29 Het bijzonder nabestaandenpensioen

  • 1.

    Het bijzonder nabestaandenpensioen wordt op dezelfde wijze berekend als een nabestaandenpensioen, met dien verstande dat slechts de diensttijd meetelt die gelegen is vóór de ontbinding van het huwelijk dan wel vóór het tijdstip waarop de aanmelding is geëindigd.

  • 2.

    Indien er recht bestaat op meer dan één bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 24a, eerste of tweede lid, vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat voor de berekening van het bijzonder nabestaandenpensioen ontleend aan elk huwelijk en elke aanmelding waaraan een eerder huwelijk dan wel een eerdere aanmelding voorafgaat slechts de diensttijd meetelt die samenloopt of geacht kan worden samen te lopen met de huwelijksduur dan wel de duur van de aanmelding.

  • 3.

    Indien er bij een overlijden recht bestaat op een of meer bijzondere nabestaandenpensioenen, wordt het nabestaandenpensioen dat aan hetzelfde overlijden wordt ontleend, met het bedrag of de bedragen daarvan verminderd.

Artikel 30 Nabestaandenpensioen bij hertrouwen dan wel aanmelding

Indien een nabestaande hertrouwt dan wel partij is bij een aanmelding, wordt zijn pensioen opnieuw vastgesteld met ingang van de maand, volgende op die waarin hij hertrouwt dan wel de aanmelding geschiedt. Daarbij wordt uitsluitend de voor pensioen in aanmerking komende diensttijd van de wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder in aanmerking genomen, die gelegen is voor het tijdstip van diens overlijden.

Artikel 31 Wezenpensioen

  • 1.

    Het wezenpensioen bedraagt:

    • a.

      voor elk kind wiens ouder aan het overlijden van de wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder recht op pensioen ontleent, een zevende gedeelte;

    • b.

      voor elk ander kind: twee zevende gedeelte van het pensioen van de overledene, berekend overeenkomstig artikel 27.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ouder mede begrepen, de nabestaande van de wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder, die op het tijdstip van zijn overlijden de pleegouderlijke zorg had voor het kind, bedoeld in artikel 25.

Artikel 32 Berekening wezenpensioen na 31 december 1985

  • 1.

    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over de diensttijd na 31 december 1985.

  • 2.

    De wees die geen recht heeft op wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft recht op een toeslag op zijn volgens artikel 31 berekende pensioen, tenzij zijn ouder recht heeft op halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het wezenpensioen tellend jaar:

    • a.

      voor de wees bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder a., 0,375% van de tot een jaarbedrag herleide som van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de daarover berekende vakantieuitkering ingevolge die wet;

    • b.

      voor de wees bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder b., 0,75% van het onder a bedoelde jaarbedrag.

  • 3.

    Voor de toepassing van het tweede lid is artikel 28, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Wanneer het bedrag van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, van de halfwezenuitkering ingevolge die wet of van de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet wordt gewijzigd, wordt de in het tweede lid bedoelde toeslag dienovereenkomstig gewijzigd met ingang van dezelfde dag als eerstbedoelde wijziging.

Artikel 33 Herberekening wezenpensioen

  • 1.

    Het wezenpensioen wordt herberekend overeenkomstig de artikelen 31 en 32, wanneer het nabestaandenpensioen of het bijzonder nabestaandenpensioen van de ouder wegens diens overlijden is geëindigd.

  • 2.

    Wanneer het nabestaandenpensioen van de ouder krachtens artikel 30 wegens hertrouwen dan wel een aanmelding opnieuw wordt vastgesteld, wordt het wezenpensioen bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder a, verhoogd met een bedrag, dat zich verhoudt tot het bedrag van dat wezenpensioen, zoals het verschil tussen het nabestaandenpensioen bedoeld in artikel 27 vóór en na toepassing van artikel 30 zich verhoudt tot dat nabestaandenpensioen vóór die toepassing.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel is artikel 31, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34 Beperking gezamenlijk bedrag nabestaandenen wezenpensioen

  • 1.

    De gedeelten van de nabestaanden, bijzondere nabestaandenen wezenpensioenen, onderscheidenlijk van de wezenpensioenen, bedoeld in de artikelen 27, 29, 30 en 31, gaan tezamen het bedrag waarvan die pensioenen zijn afgeleid niet te boven.

  • 2.

    Indien wegens toepassing van het vorige lid de daarbedoelde pensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid van de onderscheiden bedragen.

Artikel 35 Toeslag op het nabestaandenpensioen

  • 1.

    De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen ten bedrage van 15% van dat pensioen, behoudens het bepaalde in het tweede en vierde lid.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een pensioen als daar bedoeld verstaan het pensioen nadat eventueel paragraaf 5 toepassing heeft gevonden.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van degene die recht heeft op bijzonder nabestaandenpensioen, noch ten aanzien van degene wiens nabestaandenpensioen wegens hertrouwen dan wel een aanmelding opnieuw is vastgesteld.

  • 4.

    De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste 15% van NLG 55.195,00 2) . Dit bedrag wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 NLG 63.200,00 bedroeg.

Artikel 36 Toeslag op het wezenpensioen

  • 1.

    De wees bedoeld in artikel 25 heeft vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen ten bedrage van 15% van dat pensioen, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een pensioen als daar bedoeld verstaan het pensioen nadat eventueel paragraaf 5 toepassing heeft gevonden.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste 15% van NLG 55.195,00 2) . Dit bedrag wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 NLG 63.200,00 bedroeg.

Artikel 37 Tijdelijk pensioen

Het tijdelijk pensioen is gelijk aan het pensioen waarop recht zou bestaan indien de vermiste op de dag van zijn vermissing was overleden.

Paragraaf 4 Verval van pensioen

Artikel 38 Vervallenverklaring van uitzicht op recht op pensioen

  • 1.

    De raad kan het uitzicht of het recht op pensioen geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren:

    • a.

      indien degene die dat uitzicht of recht heeft zich in vreemde krijgsdienst of in vreemde overheidsdienst heeft begeven en

naar zijn oordeel zich daardoor uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd onwaardig heeft gedragen;

  • b.

    indien degene die dat uitzicht of recht heeft wegens enig strafbaar feit is veroordeeld waaruit naar zijn oordeel blijkt dat hij zich uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd onwaardig heeft gedragen;

  • c.

    indien van degene die dat uitzicht of recht heeft overeenkomstig artikel X8 van de Kieswet het lidmaatschap van de raad vervallen verklaard is;

  • d.

    indien het ontslag als wethouder die dat uitzicht of recht heeft, voortvloeit uit het feit dat hij zich aan kennelijk wangedrag

of grove verwaarlozing van zijn taak heeft schuldig gemaakt. Onder grove verwaarlozing van zijn taak wordt begrepen het zonder genoegzame grond weigeren de in artikel 169 van de Gemeentewet bedoelde inlichtingen aan de raad te verstrekken.

2.In bijzondere gevallen kan de raad een door of als gevolg van de toepassing van het vorige lid vervallen uitzicht of recht op pensioen geheel of gedeeltelijk herstellen.

Artikel 39 Verval van recht op pensioen bij niet invorderen

  • 1.

    Het recht op toegekend pensioen vervalt indien gedurende vijf achtereenvolgende jaren iedere invordering achterwege is gebleven.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een door of als gevolg van de toepassing van het vorige lid vervallen recht op pensioen herstellen.

Paragraaf 5 Samenloop

Samenloop pensioenen krachtens deze verordening, onderling en met andere pensioenen

Artikel 40 Grensbedrag eigen pensioenen

  • 1.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt, voor zover een pensioen is onderworpen aan een samenloopregeling overeenkomstig de artikelen 44 tot en met 54 van dit hoofdstuk, onder pensioen verstaan het bedrag dat overblijft na vermindering van dat pensioen wegens recht op ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of een naar aard en strekking daarmee overeenkomend pensioen of uitkering.

  • 2.

    Indien recht bestaat op een of meer eigen pensioenen krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, dan wel daarnaast recht bestaat of een of meer eigen pensioenen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid en het totaal van die pensioenen meer bedraagt dan het grensbedrag, omschreven in het derde lid, wordt op grond van artikel 154 juncto artikel 93 van genoemde wet, elk eigen pensioen krachtens of op de voet van die wet beperkt tot een zodanig gedeelte (beperkingsbreuk) van bedoeld grensbedrag als evenredig is aan de verhouding, waarin elk van laatstbedoelde pensioenen staat tot het totaal van die pensioenen.

  • 3.

    Het grensbedrag is het pensioen dat met toepassing van artikel 19

tot het in het zevende lid van dat artikel genoemde maximum van 70 % zou zijn toegekend naar een wedde overeenkomend met het hoogste bedrag in bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (Stb. 571) vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.

4.Indien het bedrag van een of meer van de in het tweede lid bedoelde pensioenen bij berekening naar de maximaal in aanmerking komende diensttijd hoger is of zou zijn dan het grensbedrag bedoeld in het derde lid, treedt dat hogere bedrag of het hoogste van die bedragen voor de toepassing van het tweede lid in de plaats van het grensbedrag. Voor

de in de eerste volzin bedoelde vergelijking worden de pensioenen aangepast overeenkomstig de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en daarmee overeenkomende artikelen in andere pensioenwetten.

  • 5.

    Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel verstaan een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uitkering, alsmede een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van het rijk, een provincie, gemeente of waterschap, van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, van het Spoorwegpensioenfonds en van de Stichting administratie Indonesische pensioenen, dan wel ten laste van de Nederlandse Antillen of een publiekrechtelijk lichaam in dat land of een door het openbaar gezag in een van deze landen ingesteld fonds, met inbegrip van de daarop onder welke benaming ook verleende toeslagen en met uitzondering van een pensioen krachtens de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1947, H 313) en de Wet buitengewoon pensioen zeelieden oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Stb. 1947, H 420), van een uitkering krachtens de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, van een invaliditeitspensioen met de daarop toegekende verhogingen krachtens een vroegere militaire pensioenwet in de zin van de Algemene militaire pensioenwet, van een invaliditeitspensioen, een invaliditeitsverhoging en een bijzondere invaliditeitsverhoging krachtens laatstgenoemde wet, alsmede van een uitkering krachtens de Algemene oorlogsongevallenregeling. Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel mede begrepen een ten laste van het rijk onder welke benaming ook verleende toeslag op een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uitkering of een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van Suriname of een publiekrechtelijk lichaam in dat land.

  • 6.

    Na beperking van een eigen pensioen volgens het eerste of tweede lid wordt de toegepaste beperkingsbreuk slechts gewijzigd, wanneer een pensioen als in dit artikel bedoeld, wordt toegekend of eindigt dan wel anders dan wegens aanpassing naar de in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers bedoelde regelen en daarmee overeenkomende regelen in andere pensioenwetten dan de in dit artikel genoemdewordt herzien.

Artikel 41 Grensbedrag nabestaandenen wezenpensioen

  • 1.

    Artikel 40 is van overeenkomstige toepassing indien voor een nabestaande onderscheidenlijk een wees, naast recht op een of meer nabestaandenpensioenen onderscheidenlijk wezenpensioenen, krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers recht bestaat op een of meer nabestaandenpensioenen, onderscheidenlijk wezenpensioenen krachtens een andere regeling, met dien verstande dat voor het in het derde lid van dat artikel bedoelde grensbedrag en het in het vierde lid van dat artikel bedoelde hogere bedrag, met betrekking tot een nabestaandenpensioen vijf zevende gedeelte, met betrekking tot een wezenpensioen krachtens artikel 31, eerste lid, onder a., een zevende gedeelte en met betrekking tot een wezenpensioen krachtens artikel 31, eerste lid, onder b., twee zevende gedeelte van die bedragen in de plaats komt.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de toeslagen bedoeld in de artikelen 28, 32, 35 en 36 niet onder pensioenen begrepen.

  • 3.

    Artikel 34 wordt overeenkomstig toegepast.

Artikel 42 Samenloop van nabestaandenpensioenen na hertrouwen of aanmelding

1.Indien een nabestaande aan wie reeds een nabestaandenpensioen

is toegekend, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, ter zake van een later huwelijk of een latere aanmelding eveneens recht op nabestaandenpensioen verkrijgt, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, wordt samenlopende diensttijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.

2.Onder pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vorige lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schatkist anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overneming van de verplichting tot betaling ten laste van de Nederlandse Antillen, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland of in evengenoemd ander land, dan wel ten laste van een door het bestuursorgaan in een van die landen ingestelde fonds.

Artikel 43 Samenloop van wezenpensioenen

  • 1.

    Indien een wees die reeds recht op een wezenpensioen heeft, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, daarna eveneens recht op een ander wezenpensioen verkrijgt, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling wordt voor de berekening van de eigen pensioenen waarvan die wezenpensioenen zijn of geacht moeten worden te zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen, waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.

  • 2.

    Artikel 42, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Samenloop van pensioenen en algemeen pensioen over diensttijd vóór 1 januari 1986.

Artikel 44 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Voor de toepassing van de artikelen 44 tot en met 54 wordt verstaan onder:

    • a.

      een pensioen: een pensioen of een gedeelte van een pensioen voor zover berekend over tijd vóór 1 januari 1986, dat is toegekend of geacht wordt te zijn toegekend krachtens deze verordening;

    • b.

      een algemeen pensioen:

1e een bruto-ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Ouderdomswet, eventueel vermeerderd met een bruto-toeslag als bedoeld in artikel 10 van die wet, benevens de bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29 van die wet, een en ander voor zover niet uitbetaald krachtens artikel 18 van die wet;

2e een pensioen, een tijdelijke uitkering en wezenpensioen als bedoeld in de Algemene Weduwenen Wezenwet;

3e een pensioen of uitkering toegekend krachtens een wettelijke regeling van de Nederlandse Antillen of van een vreemde mogendheid en naar aard en strekking overeenkomend met een algemeen pensioen als omschreven onder 1e en 2e;

  • c.

    een betrokkene: degene die recht heeft op een pensioen.

    • 2.

      Voor de toepassing van de artikelen 44 tot en met 54 wordt onder het algemeen pensioen van de betrokkene die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, mede begrepen het algemeen pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, tenzij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt mede als echtgenoot aangemerkt degene die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als echtgenoot van de betrokkene wordt aangemerkt.

    • 3.

      Voor de toepassing van de artikelen 44 tot en met 54 wordt een pensioen als bedoeld in artikel 50, vijfde lid, dan wel enig ander pensioen als bedoeld in artikel 50, eerste lid, voor zover dit pensioen of gedeelte daarvan is berekend over tijd vóór 1 januari 1986, in aanmerking genomen.

Artikel 45 Volle-wezenpensioen

Het pensioen waarop twee of meer volle wezen recht hebben, wordt, indien het als een eenheid is toegekend, voor de toepassing van de artikelen 44

tot met 54 geacht aan ieder van genoemde wezen te zijn toegekend tot een bedrag, gelijk aan dat pensioen gedeeld door hun aantal.

Artikel 46 Inbouwbedrag

  • 1.

    Voor een betrokkene die tevens recht heeft op een algemeen pensioen wordt het deel daarvan, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met de diensttijd waarnaar zijn pensioen is of geacht wordt te zijn berekend, gerekend deel uit te maken van het bedrag van zijn pensioen, met dien verstande dat:

    • a.

      voor zover diensttijd met 3,5% per jaar met pensioen wordt vergolden, deze diensttijd met twee wordt vermenigvuldigd;

    • b.

      voor zover diensttijd met 0,875% per jaar met pensioen wordt vergolden, deze diensttijd met 0,5 wordt vermenigvuldigd;

    • c.

      maximaal een diensttijd van 40 jaar in aanmerking wordt genomen.

Het in de vorige volzin omschreven deel wordt inbouwbedrag genoemd.

  • 2.

    Op een nabestaandenpensioen, niet zijnde een pensioen als bedoeld in artikel 24a, dat is afgeleid van een pensioen waarop, in verband met het recht op een pensioen als bedoeld in artikel 9, tiende lid, onder a of b van de Algemene Ouderdomswet, eerste lid, van toepassing was, vindt dat lid niet eerder toepassing dan met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin dat pensioen krachtens het bepaalde in artikel 64, eerste lid, is geëindigd.

  • 3.

    Het inbouwbedrag overschrijdt niet het bedrag van het algemeen pensioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijdvak, liggende tussen de aanvang en het einde van de diensttijd, waarnaar het pensioen met inachtneming van het eerste lid is of geacht wordt te zijn berekend.

Artikel 47 Mededelingsplicht

  • 1.

    Indien een betrokkene een algemeen pensioen gaat genieten dan wel het genot van een algemeen pensioen of tijdelijke uitkering eindigt, of indien in het bedrag van het algemeen pensioen een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden van hemzelf, zijn echtgenoot of zijn kinderen, is hij gehouden hiervan onverwijld kennis te geven aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Indien een betrokkene de in het vorige lid bedoelde kennisgeving niet onverwijld doet, gaat een verlaging van het inbouwbedrag niet vroeger in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de kennisgeving werd gedaan of waarin ambtshalve vermindering van het inbouwbedrag plaatsvond.

Artikel 48 Algemeen pensioen en diensttijd

Voor de toepassing van artikel 46 geldt het volgende.

  • a.

    Het algemeen pensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak, liggende tussen de tijdstippen waarop betrokkene de leeftijd van 15 jaar en die van 65 heeft bereikt met dien verstande dat, indien een betrokkene recht heeft op nabestaandenof wezenpensioen, het vorenstaande overeenkomstige toepassing vindt ten aanzien van de tijdstippen waarop de overledene de leeftijden van 15 en 65 jaar heeft of zou hebben bereikt.

  • b.

    Het recht op een algemeen pensioen, dat bestond op de dag waarop de rechthebbende is overleden of sedert welke hij is vermist, wordt geacht voort te duren tot het tijdstip waarop diens pensioen krachtens het bepaalde in artikel 64, eerste lid, is geëindigd.

  • c.

    Indien een nabestaande recht heeft op een pensioen op grond van artikel 8, eerste lid, onder a, van de Algemene Weduwenen Wezenwet, doch geen van de in even-genoemde bepaling bedoelde kinderen recht heeft op pensioen, wordt uitgegaan van het bedrag van het pensioen dat geldt voor degenen op wie artikel 19, elfde lid onder a van genoemde wet toepassing vindt.

  • d.

    Als diensttijd wordt uitsluitend in aanmerking genomen de diensttijd, gelegen tussen de tijdstippen waarop de leeftijd van 15 jaar is en die van 65 jaar is of zal zijn bereikt.

  • e.

    Een pensioen dat niet is berekend naar diensttijd wordt geacht te zijn berekend naar een diensttijd van 40 jaren.

  • f.

    Diensttijd waarnaar een pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als wethouder is doorgebracht, wordt geacht aan te sluiten bij het einde van de ambtsvervulling waaraan het recht op pensioen is ontleend; voor zover dientengevolge deze diensttijd zich uitstrekt na het tijdstip waarop de leeftijd van 65 jaar is of zou zijn bereikt, wordt die diensttijd, te rekenen van dat tijdstip, geacht te zijn doorgebracht, voor zover mogelijk gedurende tijdvakken van onderbreking van de daadwerkelijk als wethouder doorgebrachte tijd en voor het overige onmiddellijk voor de aanvang van de diensttijd waarnaar het pensioen is berekend.

  • g.

    Van de diensttijd wordt buiten beschouwing gelaten de tijd waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van het algemeen pensioen, waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige premiebetaling krachtens artikel 45 van de Algemene Ouderdomswet en artikel 47 van de Algemene Weduwenen Wezenwet.

  • h.

    De vakantie-uitkeringen, bedoeld in de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwenen Wezenwet, worden geacht op overeenkomstige wijze als het algemeen pensioen in termijnen te worden uitbetaald.

Artikel 49 Gehuwde vrouw met recht op pensioen

Indien de betrokkene een gehuwde vrouw is, wordt voor de toepassing van artikel 46 uitgegaan van het algemeen pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde.

Artikel 50 Vermindering inbouwbedragen bij samenvallende diensttijd

  • 1.

    Indien aan een betrokkene meer dan een pensioen is of geacht wordt te zijn toegekend krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, dan wel naast een of meer zodanige pensioenen een pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid is of geacht wordt te zijn toegekend, en de diensttijd waarnaar die pensioenen zijn of geacht worden te zijn berekend geheel of gedeeltelijk samenvalt, overschrijdt op grond van artikel 155 juncto artikel 101 van voornoemde wet de som van de inbouwbedragen -voor zover deze geacht kunnen worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met de samenvallende diensttijdniet het bedrag van het algemeen pensioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met bedoelde samenvallende diensttijd.

  • 2.

    Indien een overschrijding als bedoeld in het vorige lid plaats zou vinden, wordt het voor ieder krachtens deze verordening toegekend pensioen berekende inbouwbedrag, voor zover betrekking hebbende op samenvallende diensttijd als bedoeld in het vorige lid, verminderd tot een zodanig deel van het bedrag van het algemeen pensioen, bedoeld aan het slot van het vorige lid, als elk inbouwbedrag zich verhoudt tot de som van die bedragen.

  • 3.

    Indien de som van de inbouwbedragen, ook na toepassing van het vorige lid, een bedrag gelijk aan 80 % van het algemeen pensioen overschrijdt, wordt deze overschrijding in mindering gebracht op elk inbouwbedrag in de verhouding, waarin elk van die bedragen staat tot de som daarvan.

  • 4.

    Voor de toepassing van de voorgaande leden op pensioenen, toegekend krachtens een militaire pensioenwet, geldt niet als diensttijd de diensttijd, die krachtens die wet met vier permille van de pensioengrondslag is vergolden.

  • 5.

    Onder pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schatkist -anders dan krachtens de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overneming van de verplichting tot betalingten laste van de

Nederlandse Antillen, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland of in evengenoemd ander land, dan wel ten laste van een door het bestuursorgaan in een van die landen ingesteld fonds.

6.Op schriftelijk verzoek van de betrokkene wordt dit artikel overeenkomstig toegepast, indien aan diens echtgenoot een of meer pensioenen zijn of geacht worden te zijn toegekend, hetzij krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, hetzij krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 51, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 51 Vermindering inbouwbedragen bij korting op particulier pensioen

  • 1.

    Op schriftelijk verzoek van degene die aantoont, dat uit hoofde van zijn recht op algemeen pensioen een vermindering plaatsvindt van enig ander pensioen dan bedoeld in artikel 50, vijfde lid, wordt het bedrag van die vermindering voor zoveel mogelijk in mindering gebracht op het inbouwbedrag.

  • 2.

    De vorige volzin is slechts van toepassing voor zover bedoelde vermindering betrekking heeft op tijd die gelijktijdig in de betreffende betrekking is of geacht kan worden te zijn vervuld. Aan diensttijd die niet daadwerkelijk in dienstverhouding of als politiek ambtsdrager is doorgebracht wordt een plaats toegekend overeenkomstig het bepaalde bij artikel 48, onder f.

  • 3.

    De vermindering van het inbouwbedrag bedoeld in het vorige lid gaat

in met de dag waarop de in dat lid bedoelde omstandigheid is opgetreden, met dien verstande dat deze niet vroeger ingaat dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin het desbetreffende verzoek werd ingediend.

  • 4.

    Bij toepassing van het eerste lid wordt, ingeval op meer dan één pensioen recht bestaat, het bedrag van de in dat lid bedoelde vermindering op de inbouwbedragen in mindering gebracht naar verhouding van evenbedoelde bedragen.

  • 5.

    Indien de som van het inbouwbedrag en de vermindering van het andere pensioen, ook na toepassing van de overige bepalingen van dit artikel, een bedrag gelijk aan 80 % van het algemeen pensioen overschrijdt, wordt van deze overschrijding een deel in mindering gebracht op het inbouwbedrag, en wel in de verhouding waarin de diensttijd, waarnaar het pensioen waarop vorenbedoeld inbouwbedrag betrekking heeft, is of geacht wordt te zijn berekend, staat tot het totaal van de diensttijden.

  • 6.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing, indien een vermindering plaatsvindt van enig ander pensioen dan bedoeld in artikel 50, vijfde lid, toegekend aan de echtgenoot van betrokkene.

Artikel 52 Verlaging inbouwbedrag (vóór 1 januari 1986)

  • 1.

    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over jaren gelegen vóór 1 januari 1986.

  • 2.

    Indien het bedrag dat tot grondslag heeft gestrekt voor de berekening van het pensioen, nadat dat bedrag is aangepast aan de hand van de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, op de dag met ingang waarvan de voorgaande artikelen van de artikelen 44 tot en met 54 voor de eerste maal ten aanzien van het pensioen toepassing vinden lager is dan NLG 26.508,00 3) wordt het met toepassing van de artikelen 44 tot en met 54 berekende inbouwbedrag vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller is eerstbedoeld bedrag op bedoelde dag en waarvan de noemer is NLG 26.508,00.

  • 3.

    De uitkomst van deze vermenigvuldiging vormt in dat geval het inbouwbedrag. Het in de vorige volzin genoemde bedrag wordt gewijzigd bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

  • 4.

    Indien het pensioen rechtstreeks of middellijk is afgeleid van een eigen pensioen, geldt voor de toepassing van het vorige lid als grondslag voor de berekening van het pensioen, het bedrag dat heeft gestrekt tot grondslag voor de berekening van het eigen pensioen.

  • 5.

    Indien het bedrag van het algemeen pensioen, dat gerekend wordt deel uit te maken van het pensioen, reeds is verminderd krachtens het eerste lid, vindt artikel 51, eerste lid, slechts toepassing voor zover zulks nodig is om te voorkomen dat de som van evenbedoeld verminderd bedrag en het bedrag van de vermindering, bedoeld in het eerste lid van artikel 51, het bedrag zou overschrijden dat, zonder toepassing van het eerste lid, krachtens artikel 46 gerekend zou worden deel uit te maken van het bedrag van het pensioen. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing in het geval bedoeld in artikel 51, derde lid.

Artikel 53 Verrekening

Indien een algemeen pensioen wordt toegekend of herzien over een tijdvak waarover reeds pensioen werd betaald en dientengevolge te veel pensioen is betaald, kunnen burgemeester en wethouders aan de Sociale Verzekeringsbank die het algemeen pensioen heeft toegekend of herzien, verzoeken het te veel betaalde pensioen ten behoeve van de gemeente in te houden op het algemeen pensioen, voor zover betrekking hebbende op evengenoemd tijdvak.

Artikel 54 Gemoedsbezwaren

De bepalingen van de artikelen 44 tot en met 54 blijven buiten toepassing ten aanzien van degenen die op grond van gemoedsbezwaren hun recht op algemeen pensioen niet geldend maken, met dien verstande dat zij zoveel mogelijk overeenkomstig toepassing vinden met betrekking tot diegenen van

evenbedoelden, die recht hebben op uitkering als bedoeld in artikel 48 van de Algemene Ouderdomswet.

HOOFDSTUK III BEPALINGEN VAN ADMINISTRATIEVE AARD

Artikel 55 Tijdsberekening voor uitkering en pensioenen

Voor zover de voor uitkering en pensioen in aanmerking komende tijd kalenderjaren of kalendermaanden omvat, wordt deze tijd uitgedrukt in jaren onderscheidenlijk maanden voor uitkering en pensioen in aanmerking

komende tijd. De overige tijd wordt uitgedrukt in gedeelten van jaren onderscheidenlijk gedeelten van maanden, waarbij het jaar op twaalf maanden en de maand op dertig dagen wordt gesteld.

Artikel 56 Aanpassing pensioenen aan algemene bezoldigingswijzigingen

  • 1.

    De wedde, bedoeld in artikel 18, of de pensioengrondslag bedoeld in de artikelen 19 en 19a, behorende bij een pensioen als bedoeld in artikel 16 of bij een uitzicht op een pensioen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, worden telkens gewijzigd overeenkomstig een algemene bezoldigingswijziging, ten einde een aan die algemene bezoldigingswijziging evenredige aanpassing van het pensioen te bewerkstelligen.

  • 2.

    Onder een algemene bezoldigingswijziging als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een zodanige wijziging van een pensioen van een

gepensioneerde overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering

ABP die werkzaam is geweest in de sector Rijk.

3.Indien aan een gepensioneerde overheidswerknemer, als bedoeld in het tweede lid, een eenmalige uitkering wordt toegekend, wordt aan degene die recht heeft op een pensioen, als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig een eenmalige uitkering toegekend.

Artikel 57 Afronding van pensioenen

Het pensioen wordt naar boven op een gulden afgerond.

Artikel 58 Inhoudingen

  • 1.

    Op de wedde van de wethouder worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen op de bezoldiging van degene die behoort tot het overheidspersoneel, ter zake van aanspraken bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

  • 2.

    Op de uitkering van de gewezen wethouder worden volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen, terzake van aanspraken als bedoeld in het eerste lid, op een werkloosheidsof arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een voor overheidspersoneel getroffen regeling.

  • 3.

    Geen inhouding van bedragen ter zake van aanspraken bij ouderdom en overlijden vindt plaats voor zover tijd niet meetelt als

pensioendiensttijd en op uitkeringen bedoeld in artikel 4a, alsmede in de gevallen bedoeld in de laatste volzin van artikel 18, vierde lid.

Artikel 59 Toekenning uitkering en pensioen

Burgemeester en wethouders beslissen over de toekenning van een uitkering of een pensioen op schriftelijke aanvrage door of vanwege de betrokkene dan wel ambtshalve.

Artikel 60 Vrijdom van leges

De stukken waarvan overlegging door burgemeester en wethouders nodig wordt geoordeeld zijn ingevolge artikel 158 juncto artikel 111 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers vrij van leges.

Artikel 61 Ingang eigen pensioen

Het eigen pensioen gaat in met de dag waarop het recht daarop ontstaat.

Artikel 62 Ingang nabestaandenen wezenpensioen en tijdelijk pensioen

  • 1.

    Het nabestaandenen wezenpensioen gaat in met de dag, volgende op die van het overlijden van hem aan wie het wordt ontleend.

  • 2.

    Het tijdelijk pensioen gaat in met een door burgemeester en wethouders te bepalen dag.

Artikel 63 Ingang hersteld pensioen

Wanneer een vervallen recht op pensioen geheel of gedeeltelijk wordt hersteld, gaat het pensioen in met de eerste dag van de maand waarin het herstel heeft plaatsgevonden.

Artikel 64 Einde pensioen

  • 1.

    Elk pensioen eindigt met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden. Ingeval van vermissing van de rechthebbende eindigt het pensioen met een door burgemeester en wethouders te bepalen dag.

  • 2.

    Het tijdelijk pensioen eindigt wanneer de vermiste in leven blijkt te zijn, met een door burgemeester en wethouders te bepalen dag.

  • 3.

    Een pensioen waarop het recht krachtens artikel 39 vervallen is verklaard, eindigt met het einde van de maand waarin de beslissing inzake het vervallen verklaren is genomen.

  • 4.

    Het wezenpensioen eindigt voorts met het einde van de maand waarin de rechthebbende:

    • a.

      de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt, of, de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet bereikt hebbende, in het huwelijk is getreden dan wel partij is bij een aanmelding, of

    • b.

      ten opzichte van de rechthebbende ouderschap komt vast te staan van een ander dan degene aan wiens overlijden het recht op wezenpensioen wordt ontleend.

Artikel 65 Nabestaandenuitkering

  • 1.

    Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerde wethouder wordt aan diens nabestaande, van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een uitkering toegekend ten bedrage van zijn pensioen over een tijdvak van twee maanden (nabestaandenuitkering).

  • 2.

    Bij ontstentenis van een nabestaande, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.

  • 3.

    Indien de overleden gepensioneerde geen betrekkingen als bedoeld in het vorige lid nalaat, kan het daarbedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

  • 4.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval van vermissing van een gepensioneerd wethouder.

  • 5.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder pensioen verstaan het bedrag waarop de overledene recht had, eventueel na toepassing van paragraaf 5.

Artikel 66 Terugvordering

  • 1.

    Indien meer pensioen is betaald dan overeenstemt met artikel 64, wordt het te veel betaalde teruggevorderd voor zover verrekening daarvan kan plaatsvinden met een uitkering krachtens artikel 65.

  • 2.

    Indien een vermiste in leven blijkt te zijn, kan hetgeen aan tijdelijk pensioen en aan uitkering, bedoeld in artikel 65, is betaald, worden teruggevorderd.

Artikel 67 Betaling van de pensioenen

  • 1.

    De betaling van de pensioenen geschiedt in maandelijkse termijnen, tenzij burgemeester en wethouders anders bepalen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen regelen stellen met betrekking tot de wijze van betaling van pensioenen.

Artikel 68 Onderbreking genot pensioen

Het pensioen van een gewezen wethouder wordt niet genoten, indien en zolang hij na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening weer als wethouder in deze gemeente optreedt.

Artikel 69 Pensioenbetaling zonder machtiging aan een ander dan gepensioneerde

  • 1.

    Indien een gepensioneerde in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen of, niet opgenomen zijnde in een zodanige inrichting, op grond van geestelijke gestoordheid niet in staat is kwijting te verlenen voor de uitbetaling van pensioen, kan het pensioen uitbetaald worden aan een door burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of instelling. In andere door hen aan te wijzen bijzondere gevallen kan het pensioen in plaats van aan de gepensioneerde zonder diens machtiging uitbetaald worden aan een door burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of instelling.

  • 2.

    Indien een gepensioneerde ingevolge het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, tweede lid, 11 en 12 van de Algemene wet bijzondere ziektekosten een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, kan het pensioen

tot ten hoogste het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de gepensioneerde zonder diens machtiging uitbetaald worden aan de Ziekenfondsraad.

3.Indien het bepaalde in het vorige lid toepassing vindt, heeft de uitbetaling als bedoeld in het eerste lid betrekking op het gedeelte van het pensioen, dat niet aan het in het tweede lid bedoelde orgaan wordt uitbetaald.

HOOFDSTUK IV ALGEMENE, OVERGANGSEN SLOTBEPALINGEN

Paragraaf 1 Beroep en Herziening

Artikel 70 Beroep

Van de beslissingen ter uitvoering van deze verordening staat ingevolge artikel 162 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers beroep open op de Centrale Raad van Beroep overeenkomstig de bepalingen van de Beroepswet. De voorgaande volzin is niet van toepassing op beslissingen ingevolge artikel 69, tweede lid.

Artikel 71 Herziening, wijziging en herstel

  • 1.

    Burgemeester en wethouders herzien een door hen ter uitvoering van deze verordening genomen beslissing, indien:

    • a.

      aan die beslissing een feitelijke onjuistheid ten grondslag ligt;

    • b.

      na die beslissing blijkt dat aan die beslissing andere feiten ten grondslag dienen te worden gelegd.

  • 2.

    Indien na een beslissing van burgemeester en wethouders de feiten waarmede in die beslissing rekening is gehouden zodanig zijn gewijzigd, dat deze beslissing anders zou luiden als zij nog genomen zou moeten worden, wijzigen burgemeester en wethouders de beslissing, rekening houdende met de gewijzigde feiten.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders herstellen een door hen genomen beslissing omtrent toekenning inbegrepen aanpassing op grond van artikel 56 -, herziening, wijziging of betaalbaarstelling van een pensioen, indien daarin een onjuistheid, anders dan bedoeld in de vorige leden, voorkomt.

  • 4.

    Indien vijf jaren zijn verstreken na de dagtekening van een overeenkomstig de vorige leden voor herziening, wijziging of herstel vatbare beslissing, kunnen burgemeester en wethouders die leden buiten toepassing laten.

Artikel 72 Gevolgen herzienings-, wijzigingsen herstelbeslissing

  • 1.

    Een herzieningsbeslissing, een wijzigingsbeslissing en een herstelbeslissing vermelden de dag van de inwerkingtreding. Bij een herzieningsbeslissing is deze dag dezelfde als die waarop de herziene beslissing in werking is getreden, tenzij een latere dag wordt bepaald.

  • 2.

    Een herzieningsbeslissing leidt niet tot terugvordering of verrekening van reeds betaalde bedragen, tenzij de betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen, dat hem te veel werd uitbetaald.

  • 3.

    Een wijzigingsbeslissing leidt slechts tot terugvordering of verrekening van reeds betaalde bedragen indien de betrokkene, hoewel enige bepaling van deze verordening hem daartoe verplichtte of dit redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht, heeft nagelaten aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van een wijziging in de feiten.

  • 4.

    In afwijking van de vorige twee leden en onverminderd artikel 66 zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot terugvordering of verrekening van te veel betaalde bedragen, indien de herzieningsbeslissing, onderscheidenlijk de wijzigingsbeslissing is genomen binnen vier maanden na de dagtekening van de herziene beslissing, onderscheidenlijk binnen vier maanden nadat burgemeester en wethouders bericht hebben ontvangen van wijziging in de feiten.

  • 5.

    Herstel van een beslissing als bedoeld in artikel 71, derde lid, binnen vier maanden na de dagtekening van de herstelde beslissing, leidt tot terugvordering of verrekening van te veel betaalde pensioenbedragen. Herstel van een beslissing, als bedoeld in de vorige volzin, na de daargenoemde termijn, leidt slechts tot terugvordering of verrekening van te veel betaalde pensioenbedragen, indien de betrokkene redelijkerwijze had moeten begrijpen, dat hem te veel werd uitbetaald.

Paragraaf 2 Overgangsbepalingen

Artikel 73 Ontstane rechten en verplichtingen vóór 1 januari 1966

De bepalingen van de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1970 blijven van kracht voor wat betreft de rechten en verplichtingen, die op grond van die bepalingen vóór 1 januari 1966 zijn ontstaan en die op dat tijdstip nog niet tot gelding zijn gebracht, onderscheidenlijk waaraan op dat tijdstip nog niet is voldaan.

Artikel 74 Toepasselijkheid van de verordening

De met ingang van een datum, voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, aan gewezen wethouders en aan nabestaanden en wezen toegekende uitkeringen en pensioenen worden met ingang van dat tijdstip geacht krachtens deze verordening te zijn toegekend.

Artikel 75 Rechten op basis van de oude verordening

Zij die aan de Uitkeringen pensioenverordening wethouders 1983 recht op pensioen ontleenden met ingang van 1 januari 1966 of een later tijdstip, ontlenen van dat tijdstip af een recht op pensioen aan deze verordening.

Artikel 76 Samenloop van pensioen en algemeen pensioen (behoort bij hoofdstuk II, paragraaf 5, artikelen 44 tot en met 5 4)

In afwijking in zoverre van het bepaalde in artikel 46 vindt voor de berekening van het inbouwbedrag geen vermenigvuldiging plaats van tijd, gelegen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening die voor de berekening van een pensioen als daarbedoeld in aanmerking wordt genomen.

Artikel 77 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 37 van de ingetrokken Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1983 (vijfde wijziging)

  • 1.

    Artikel 37 van de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1983 is vervallen met ingang van 1 juni 1985, doch blijft van toepassing ter zake van betalingen na 31 mei 1985, indien en voorzover deze betrekking hebben op een vóór 1 juni 1985 liggende periode.

  • 2.

    De verhoging van de bezoldiging van het rijkspersoneel met 10 % over ten hoogste NLG 63.200,00 per jaar, ingaande 1 juni 1985, is geen wijziging als bedoeld in artikel 105 van de Algemene Pensioenwet politieke ambtsdragers.

  • 3.

    De verhoging met 10 % over ten hoogste NLG 63.200,00 per jaar, ingaande 1 juni 1985 van de wedde van de wethouder toegekend in verband met het vervallen van artikel 37, maakt voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk II, de paragrafen 2 en 3, betreffende de pensioenberekening, geen deel uit van de wedde. De voorgaande

volzin is slechts van toepassing op de wedde, voor zover die betrekking heeft op tijd gelegen vóór 1 januari 1986.

Artikel 78 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 40 (artikel

34 van de ingetrokken Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1983) (overgangs bepaling bij zesde wijziging)

1.In afwijking van artikel 40 zoals dat artikel ingevolge dit besluit is komen te luiden, blijft ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde personen van toepassing artikel 34, zoals dat luidde op de dag voor

13 juli 1988.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde personen zijn:

    • a.

      degenen die vóór 1 januari 1986 recht op eigen pensioen hebben verkregen dan wel de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt;

    • b.

      de weduwen en wezen die recht op pensioen hebben ontleend aan het overlijden van een persoon die voldeed aan een voorwaarde gesteld onder a. dan wel recht op dat pensioen hebben verkregen vóór 1 januari 1986.

  • 3.

    Ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde personen wordt niet onder pensioen begrepen de toeslag bedoeld in de artikelen 35 of 36.

Artikel 79 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 44 (overgangsbepaling bij zesde wijziging)

1.Artikel 44, tweede lid, is niet van toepassing indien de betrokkene recht heeft op het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van

de Algemene Ouderdomswet ingevolge het zevende lid van dat artikel, zoals dat luidde op 31 december 1985.

2.Artikel 44, tweede lid, laatste volzin, is niet van toepassing ten aanzien van de ongehuwde betrokkene bedoeld in genoemde wet, op wie van toepassing is gebleven artikel 1 van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat artikel luidde op 31 december 1985.

Artikel 80 Overgangsbepaling ten aanzien van de artikelen 19 en 27

(overgangsbepaling bij zesde wijziging)

De artikelen 19, tweede lid, en 27, derde lid, zijn niet van toepassing ten aanzien van degene die:

  • a.

    wethouder was vóór 13 juli 1988, voor zover betreffende tijd is doorgebracht vóór dat tijdstip;

  • b.

    wethouder is op of na 13 juli 1988, voor zover betreffende tijd zonder onderbreking is gevolgd op tijd als bedoeld onder a., en vervolgens zonder onderbreking is voortgezet. Een onderbreking van niet meer dan een jaar wordt voor de toepassing van deze bepaling geacht geen onderbreking te vormen.

Artikel 81 Garantiebepaling (overgangsbepaling bij zesde wijziging) De vanaf 1 januari 1986 toegekende pensioenen berekend op basis van de verordening zoals die tot die datum luidde, worden herberekend op grond van deze verordening, met dien verstande dat de pensioenbedragen die in verband met deze herberekening te veel blijken te zijn betaald, niet worden teruggevorderd.

Artikel 82 Inwerkingtreding artikelen 19, tweede lid, 50 en 59, tweede en derde lid (overgangsbepaling bij zesde wijziging)

Artikel 19, tweede lid, artikel 49 en artikel 58, tweede en derde lid, treden in werking op het tijdstip bedoeld in artikel VIII, vierde lid, van de Wet van 20 april 1988, Stb. 300.

Paragraaf 3 Slotbepalingen

Artikel 83 Inwerkingtreding zevende wijziging

De artikelen 9, 12, 13, 14, 24, eerste en tweede lid, 24a, 25, eerste en tweede lid, 27, eerste, tweede, derde, en vierde lid, 28, tweede, derde, en vierde lid, 20, 30, 31, 32, tweede en vierde lid, 33, 34, eerste lid, 35, eerste en

derde lid, 41, eerste lid, 42, eerste lid, 44 eerste lid, 46, tweede lid, 47, eerste lid, 48, onderdeel a. en c., 62, eerste lid, 65, eerste lid met uitzondering

van de invoering van het begrip minderjarigheid, 75, 86, 87, 88 en 89 zoals bedoelde bepalingen na vaststelling van deze verordening zijn komen te luiden, werken terug tot 1 januari 1986.

Artikel 84 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 18 van de ingetrokken Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1983

Alle pensioenen toegekend krachtens artikel 18 van de ingetrokken Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1983 worden met ingang van 18 december 1992 4) , voor zover zij op dat tijdstip worden genoten, geacht te zijn toegekend krachtens artikel 24.

Artikel 85 Overgangsbepaling met betrekking tot het recht op nabestaandenpensioen (overgangsbepaling bij de zevende wijziging)

  • 1.

    Er ontstaat geen recht op pensioen ingevolge de zevende wijziging, indien op de datum van overlijden van de vrouwelijke wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder in een overeenkomstig geval geen recht op weduwenpensioen of bijzonder weduwenpensioen zou zijn ontstaan ingevolge het overlijden van een mannelijke wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder.

  • 2.

    Het pensioen waarop ingevolge de zevende wijziging 5) recht ontstaat in verband met een overlijden voor de datum van inwerkingtreding van deze wijziging wordt berekend als ware het recht ontstaan op de datum van overlijden.

Artikel 86 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 39 (overgangsbepaling bij de zevende wijziging)

Ten aanzien van de aanspraken op nabestaandenpensioen die ingevolge de zevende wijziging worden verkregen vangt de termijn van vijf achtereenvolgende jaren zoals bedoeld in artikel 39 niet eerder aan dan op de datum van inwerkingtreding van deze wijziging.

Artikel 87 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)

1.Met ingang van 1 januari 1995 worden het inkomen van de wethouder als zodanig en de laatstelijk genoten wedde dan wel de berekeningsgrondslag, waarvan is afgeleid een uitkering ter zake van ontslag of aftreden als wethouder, en een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering, aangepast overeenkomstig de aanpassing van

de salarissen ingevolge artikel 34 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.

2.De in het eerste lid bedoelde aanpassing is geen algemene bezoldigingswijziging als bedoeld in artikel 56.

Artikel 88 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 56

(overgangsbepaling bij de achtste wijziging)

Artikel 35 uit de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1983 blijft van toepassing ten aanzien van een wijziging in de bezoldiging van het rijkspersoneel vóór 1 januari 1995.

Artikel 89 Overgangsbepaling ten aanzien van fictieve diensttijd

(overgangsbepaling bij de achtste wijziging)

Ten aanzien van degenen die ingevolge deze verordening recht op nabestaandenof wezenpensioen hebben verkregen vóór 1 januari 1995, wordt de tijd waarnaar het pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als wethouder is doorgebracht, voor zover nodig medebegrepen onder tijd gelegen voor die datum.

Artikel 90 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)

  • 1.

    De periode van toekenning van een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering bedoeld in artikel 4c wordt in afwijking van dat artikel tot een nader te bepalen tijdstip vastgesteld op vijf jaar.

  • 2.

    Wijziging van de termijn bedoeld in het eerste lid brengt geen wijziging in de termijnen zoals die gelden ter zake van wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkeringen die zijn toegekend voor het tijdstip van wijziging van de termijn.

Artikel 91 Inwerkingtreding van de achtste wijziging

  • 1.

    Artikel 4, eerste en tweede lid, en artikel 4b, tweede en tiende lid, zoals die luiden na de achtste wijziging treden in werking met terugwerkende kracht tot 1 juli 1994.

  • 2.

    De artikelen 4a, 4b eerste en derde tot en met negende en elfde en twaalfde lid, en de artikelen 4c en 4d treden in werking per 1 januari

  • 1995.

    Artikel 4e treedt in werking op de datum dat de achtste wijziging in werking treedt.

  • 3.

    De artikelen 17, 18, 19, eerste lid, 19a, 20, 21 (opschrift), 22, eerste lid,

28, eerste lid, 28a, 56 en 58 zoals bedoelde bepalingen na vaststelling van deze verordening zijn gewijzigd of ingevoerd treden in werking met ingang van 21 januari 1995.

Artikel 92 (Overgangsbepaling bij de negende wijziging)

  • 1.

    Artikel 28a, zoals dat artikel luidde op de dag voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de negende wijziging 6) , blijft van toepassing op een nabestaandenpensioen waarop recht is ontstaan voor dat tijdstip.

  • 2.

    De bepalingen van deze verordening met betrekking tot het recht op wezenpensioen, zoals die bepalingen luidden op de dag van voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wijziging, blijven van toepassing op een wezenpensioen waarop recht is ontstaan voor dat tijdstip.

Artikel 93 (Overgangsbepaling bij de negende wijziging)

Ten aanzien van een aanmelding als bedoeld in artikel 12a, die wordt gedaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens 7), wordt de man of vrouw met wie degene die de aanmelding deed op hetzelfde woonadres in het persoonsregister is opgenomen, gelijk gesteld met de man of vrouw die als ingezetene met hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven als bedoeld in het evengenoemde artikel 12a.

Artikel 94 (Overgangsbepaling bij de negende wijziging)

  • 1.

    Een overlijden van een wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder tussen 31 december 1993 en 1 juli 1994 valt te rekenen vanaf de datum van overlijden onder de werking van de bepalingen van deze verordening inzake het nabestaandenen wezenpensioen zoals die bepalingen zijn komen te luiden na inwerkingtreding van de negende wijziging.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt degene van wie op 1 juli

1994 aanmelding in de zin van artikel 12, onderdeel a., mogelijk zou zijn geweest, op aanvraag aangemerkt als nabestaande vanaf de datum van het overlijden.

3.Ter zake van een overlijden van een wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder tussen 30 juni 1994 en 1 januari 1995 wordt op zijn aanvraag als nabestaande beschouwd degene van wie, hoewel niet aangemeld in de zin van artikel 12, onderdeel a., aanmelding als evenbedoeld op de dag voor die van het overlijden mogelijk was.

Artikel 95 Inwerkingtreding negende wijziging

1.De artikelen 12, 24, tweede lid, 24a, 25, 29 eerste en tweede lid, 30,

31, tweede lid, 33, tweede lid, 35, derde lid, 42, eerste lid en 64, vierde lid, zoals bedoelde bepalingen na de negende wijziging zijn komen te luiden, alsmede het bij de negende wijziging ingevoegde artikel 12a werken terug tot en met 1 juli 1994.

2.Artikel 28a, eerste lid, treedt in werking op de datum dat de negende wijziging in werking treedt 8) .

Artikel 96 Inwerkingtreding tiende wijziging

De tiende wijziging treedt in werking met ingang van de dag 17 januari 1997, met dien verstande dat:

  • a.

    de artikelen 4, eerste, tweede en vierde lid, 4b, tweede, vierde, zevende, achtste en negende lid, 5, vijfde lid, 17, eerste lid, 18, tweede lid en 19, tweede lid (inzake uitbreiding berekeningsgrondslag uitkering en pensioen met de eindejaarsuitkering) terugwerken tot en met 1 januari 1993;

  • b.

    de artikelen 19, tiende lid, 21, derde lid en 27, vierde lid, terugwerken tot en met 1 januari 1995;

  • c.

    de artikelen 17, tweede lid, 18, tweede en derde lid, 19, zevende en achtste lid, 19a, tweede lid, 35, vierde lid, 36, derde lid, 52, tweede lid, 56, tweede en derde lid, terugwerken tot en met 1 januari 1996;

  • d.

    de artikelen 12, onder c, 19, derde lid en 20 werking hebben ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd vanaf 1 januari 1994;

  • e.

    de artikelen 2, eerste en tweede lid en 3, eerste lid werking hebben ten aanzien van een recht op uitkering ter zake van een ontslag of aftreden ingaande 1 januari 1995 of later;

  • f.

    artikel 18, vijfde lid, werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen uitkeringstijd waarin de belanghebbende inkomsten heeft uit een betrekking waaraan aanspraak op overheidspensioen wordt ontleend vanaf 1 januari 1995, en overigens eerst werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd waarin recht op uitkering bestaat uit hoofde van een ontslag of aftreden op of na de dag van inwerkingtreding van de tiende wijziging

  • g.

    de artikelen 23 en 23a terug werken tot en met 1 juli 1996.

Artikel 97 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de verordening door gedeputeerde staten is goedgekeurd.

  • 2.

    Zij werkt terug tot 1 januari 1966, behalve voor wat betreft

    • a.

      artikel 4, dat terugwerkt tot 1 januari 1969;

    • b.

      de artikelen 68 en 75.

  • 3.

    Waar in deze verordening sprake is van inwerkingtreding van deze verordening, wordt daarmede bedoeld het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

  • 4.

    In afwijking van het in het vorige lid gestelde, wordt met het tijdstip van inwerkingtreding in artikel 24, onder b., bedoeld 1 januari 1966.

Artikel 98 Slotbepaling

Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op de pensioenen, waarop recht of uitzicht bestaat voor gewezen wethouders en nabestaanden van wethouders van de voormalige gemeente Zuilen.

Artikel 99 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1996.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op

12 september 1996

De secretaris, De burgemeester,

Drs. A. Vermeulen Mr. I.W. Opstelten

Noten

1) Artikel 24 van de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders zoals dit artikel luidde voor 1 oktober 1971, blijft van toepassing, indien de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk wordt uitgesproken met toepassing van het voor dat tijdstip geldende recht.

2) Bedrag geldend op 1 januari 1985.

3) Bedrag geldend op 1 januari 1991.

4) Datum inwerkingtreding zevende wijziging is 18 december 1992.

5) De datum van inwerkingtreding is 18 december 1992.

6) De datum van inwerkingtreding van de negende wijziging is 26 juni 1996.

7) De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Stb. 1994, 494) is op 1 oktober 1994 in werking getreden (Koninklijk Besluit 1994, 707).

8) De datum van inwerkingtreding van de negende wijziging is 26 juni 1996