Regeling vervallen per 01-01-2018

Toezichtsverordening op de kindercentra 1998

Geldend van 12-02-1998 t/m 31-12-2017

Intitulé

Toezichtsverordening op de kindercentra 1998

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Toezichtsverordening op de Kindercentra 1998

(raadsbesluit van 5 februari 1998)

De raad der gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d.26 januari 1998

Besluit

vast te stellen de volgende

TOEZICHTSVERORDENING op de Kindercentra 1998

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde regels wordt verstaan onder:

  • a.

    burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

  • b.

    kinderopvang: het in georganiseerd verband tegen vergoeding bieden van verzorging en opvoeding, en/of onderdak en begeleiding aan kinderen van 0 jaar tot en met einde basis-schoolleeftijd door anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders op uren dat ouders/ verzorgers hiervoor niet beschikbaar zijn;

  • c.

    kindercentrum: kinderopvang in een ruimtelijke voorziening buiten een gezinssituatie, alsmede kinderopvang binnen een ge- zinssituatie indien de opvang betrekking heeft op meer dan vier kinderen gelijktijdig;

  • d.

    kinderdagverblijf: een kindercentrum waar één of meer van de volgende vormen van kinderopvang plaatsvinden:

    · hele- en/of halve-dagopvang: op-vang gedurende de dag voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar;

    · 24-uursopvang: opvang zowel overdag als ’s avonds en/of ’s nachts voor kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 12 jaar.

  • e.

    buitenschools kinderverblijf: een kindercentrum voor schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar (voor en) na schooltijd en gedurende de vakanties.

  • f.

    peuterspeelzaal: een kindercentrum uitsluitend voor kinderen vanaf 2 jaar tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, met een maximale verblijfsduur van 3,5 uur per dag;

  • g.

    gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie die tot stand komt door middel van een gastouderbureau en die betrekking heeft op gelijktijdig ten hoogste vier kinderen;

  • g.

    gastouderbureau: een organisatie die de bemiddeling van gastouderopvang tussen gastouders en ouders/verzorgers regelt;

  • i.

    gastouder: een persoon die gastouderopvang biedt;

  • j.

    functionaris: · in een kindercentrum werkzame persoon die werkzaamheden verricht, opgenomen in de voor de kinderopvang geldende CAO, en die over de voor die werkzaamheden benodigde opleiding beschikt;

    · in een gastouderbureau werkzame persoon, belast met de bemiddeling van gastouderopvang, die voor zijn werkzaamheden de op grond van de voor de kinderopvang geldende CAO benodigde opleiding heeft.

  • k.

    houder: een natuurlijke of rechtspersoon die een kindercentrum of

    gastouderbureau in stand houdt;

  • l.

    NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut vastgestelde norm;

  • m.

    begeleider: de in een kindercentrum werkzame persoon die anders dan als functionaris belast is met het bieden van verzorging en opvoeding, of onderdak en begeleiding aan kinderen.

Artikel 2 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, een kindercentrum open te stellen of te houden.

  • 2.

    Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, een gastouderbureau op te zetten of te houden.

Artikel 3 Vergunningaanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor vergunning als bedoeld in artikel 2 dient door de (toekomstig) houder van het kindercentrum of gastouderbureau schriftelijk te worden ingediend bij burgemeester en wethouders, op het daartoe bestemde formulier, tenminste zestien dagen voor de datum van de voorgenomen openstelling, dan wel binnen twee weken na een verzoek van burgemeester en wethouders daartoe.

  • 2.

    Bij de aanvraag moeten de gegevens worden overgelegd die gevraagd worden in het standaard-aanvraagformulier behorende bij deze verordening.

  • 3.

    Indien de aanvraag niet, of niet geheel, voldoet aan de in het eerste of tweede lid gestelde voorwaarden stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid deze binnen een termijn van twee weken nadat hem dit is medegedeeld aan te vullen of te verbeteren.

Artikel 4 Weigering en ontheffing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 2 van deze verordening worden gesteld.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de voorschriften als bedoeld in artikel 17 en van de op artikel 11 gebaseerde nadere regels.

Artikel 5 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 6 Termijnen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning binnen acht weken na de dag waarop het verzoek is ontvangen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders hun beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders geven, in geval van een verdaging zoals bedoeld in het tweede lid, met redenen omkleed schriftelijk mededeling aan de aanvrager voor het aflopen van de in het eerste lid genoemde termijn.

  • 4.

    Een houder van een kindercentrum of gastouderbureau ontvangt, na een positieve beslissing inzake de vergunning, van de gemeente een verklaring, waaruit blijkt dat aan de in deze verordening gestelde eisen is voldaan. Een door de gemeente op grond van deze verordening ver-strekte vergunning wordt met een verklaring gelijkgesteld.

Artikel 7 Aanhouding

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot ontheffing aan, totdat zij een beslissing hebben genomen over de aanvraag voor een bouwvergunning overeenkomstig artikel 40, eerste lid van de Woningwet.

  • 2.

    In afwijking van artikel 6 nemen burgemeester en wethouders, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 6 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of ontheffing zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 6 bedoelde termijnen.

Artikel 8 Duur van de vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal vijf jaar.

Artikel 9 Verplichtingen van de houder

  • 1.

    De vergunning is niet overdraagbaar.2. De houder is verplicht aan burgemeester en wethouders gegevens te verstrekken die door of namens hen in verband met de huisvesting, verzorging en begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

  • 3.

    De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan burgemeester en wethouders.

  • 4.

    De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in het kindercentrum/gastouderbureau op te hangen.

Artikel 10 Intrekken of wijzigen van de vergunning of ontheffing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt en

    • e.

      indien de houder van de vergunning of ontheffing dit verzoekt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van een kindercentrum of gastouderbureau gelasten, indien naar hun oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien daartoe aanleiding geven.

  • 3.

    Een besluit tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing vermeldt, voor zover van toepassing, een termijn waarbinnen het kindercentrum of gastouderbureau moet zijn opgeheven.

  • 4.

    Wanneer een kindercentrum of gastouderbureau niet binnen de in het derde lid bedoelde termijn is opgeheven kunnen burgemeester en wethouders onverwijld tot sluiting van het kindercentrum of gastouderbureau overgaan.

Hoofdstuk 2 kwaliteitsregels

Paragraaf 1 Regels voor alle vormen van kinderopvang

Artikel 11 Nadere regels

  • 1.

    Het kindercentrum dient hygiënisch en veilig te zijn en een deugdelijke inrichting te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen waaraan het kindercentrum, de houder, en de in het kindercentrum werkzame functionarissen en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

    • a.

      de verzorging en de begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

    • b.

      de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum voor zover deze eisen noodzakelijk zijn voor de kinderopvang en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet;

    • c.

      de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheidseisen;

    • d.

      de aanwezigheid van gegevens in het kindercentrum en

    • e.

      verklaring omtrent het gedrag van de aanwezige functionarissen en begeleiders.

Artikel 12 Invloed van functionarissen, gastouders en begeleiders op het beleid van de houder

De houder zorgt ervoor dat de invloed van functionarissen, gastouders en begeleiders op het beleid van de houder is gewaarborgd.

Artikel 13 Informatie aan ouders/verzorgers

De houder van een kindercentrum of gastouderbureau informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst schriftelijk over:

  • a.

    het te voeren beleid, waaronder het pedagogisch beleid en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 15, derde lid;

  • b.

    de wijze waarop klachten worden behandeld;

  • c.

    de wijze waarop de inspraak is geregeld en

  • d.

    de wijze waarop het contact met de ouders/verzorgers wordt onderhouden.

Artikel 14 Aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

1 De houder van een kindercentrum moet ten behoeve van in het centrum aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

2 De houder van een gastouderbureau moet ten behoeve van de bij het bureau werkzame functionarissen en begeleiders, alsmede voor de bij het bureau aangesloten gastouders en door hen opgevangen kinderen, een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Paragraaf 2 Specifieke regels voor kindercentra

Artikel 15 Groepsgrootte en aantal functionarissen

  • 1.

    De opvang van kinderen vindt in groepen plaats met dien verstande dat een groep van kinderen:

    • a.

      in de leeftijd van 0 tot 1 jaar gelijktijdig ten hoogste twaalf kinderen omvat;

    • b.

      in de leeftijd van 0 tot 13 jaar gelijktijdig ten hoogste zestien kinderen omvat, waaronder ten hoogste acht kinderen van 0 tot 1 jaar;

    • c.

      in de leeftijd van 4 tot 13 jaar gelijktijdig ten hoogste 20 kinderen omvat.

  • 2.

    Tenminste één functionaris wordt ingezet voor de verzorging en opvoeding van gelijktijdig ten hoogste:

    • a.

      vier kinderen in de leeftijd van 0 tot 1 jaar;

    • b.

      vijf kinderen in de leeftijd van 1 tot 2 jaar;

    • c.

      zes kinderen in de leeftijd van 2 tot 3 jaar;

    • d.

      acht kinderen in de leeftijd van 3 tot 4 jaar;

    • e.

      tien kinderen in de leeftijd van 4 jaar tot het einde van de basisschoolleeftijd;

    • f.

      het aantal functionarissen bij een gemengde groep wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde, waarbij naar boven kan worden afgerond.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde onder het tweede lid kan gedurende een beperkte tijd, doch niet meer dan anderhalf uur, na opening en voor sluiting van het kindercentrum en in bijzondere omstandigheden één functionaris minder ingezet worden, met dien verstande dat tenminste één functionaris wordt ingezet.

  • 4.

    Indien slechts één functionaris ingezet wordt ingevolge tweede of derde lid, wordt naast deze functionaris tenminste één volwassene ingezet ter ondersteuning van die functionaris.

Artikel 16 Verblijfsruimte kinderen

  • 1.

    Per groep is een ruimte beschikbaar die per kind drie vierkante meter netto speel-/werkoppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

  • 2.

    Er is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal vier vierkante meter per spelend kind bedraagt, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

  • 3.

    Kinderen tot 1,5 jaar beschikken over slaapgelegenheid in een aparte ruimte en kinderen ouder dan 1,5 jaar beschikken over slaapgelegenheid in een rustige af te scheiden ruimte.

Artikel 17 Voorkoming verspreiding infectieziekten

  • 1.

    Het is aan de houder, dan wel aan degene die met de dagelijkse leiding is belast, verboden:

    • a.

      enig persoon tot het kindercentrum of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin te vertoeven, wanneer, volgens of vanwege de directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst, daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekte-oorzaken, aanwezig is;

    • b.

      enig persoon tot het kindercentrum of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de onder of a. vermelde wet, aanwezig is.

  • 2.

    Van het in het eerste lid onder a. omschreven verbod is de houder ontheven, zodra de behandelende arts heeft verklaard dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

  • 3.

    De bepalingen in het eerste en tweede lid laten onverlet de bepalingen krachtens de in het eerste lid, onder a., genoemde wet.

Paragraaf 3 Specifieke regels voor gastouderopvang

Artikel 18 Eisen aan de gastouderopvang

  • 1.

    Gastouderopvang geschiedt op basis van schriftelijke overeenkomsten tussen het gastouderbureau, de ouders/verzorgers en de gastouder.

  • 2.

    Contractueel worden in ieder geval vastgelegd de vergoeding voor de opvang en de kwaliteitseisen die het gastouderbureau aan de gastouderopvang stelt.

  • 3.

    Als kwaliteitseisen zijn in ieder geval opgenomen dat:

    • a.

      de woning waar gastouderopvang plaatsvindt veilige en voldoende ruimte biedt voor het aantal kinderen dat daar verblijft. De hier bedoelde ruimte heeft zowel betrekking op de speelgelegenheid binnen en buiten de woning, als op de slaap- en rustruimte en

    • b.

      de gastouder over te controleren deskundigheid beschikt.

Paragraaf 4 Uitzonderingen voor peuterspeelzalen

Artikel 19 Aantallen functionarissen per groep in een peuterspeelzaal

In afwijking van artikel 15 kunnen de groepen onder leiding staan van een functionaris en een begeleider.

Artikel 20 Verblijfsruimte peuterspeelzalen

Het in artikel 16, derde lid bepaalde geldt niet voor peuterspeelzalen.

hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21 Strafbepaling

Overtreding van artikel 2 en/of artikel 9 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

Artikel 22 Toezicht en opsporing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 2.

    De opsporing van de in artikel 21 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn belast, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn bevoegd om, zonder voorafgaande aankondiging, elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 23 Controle

Burgemeester en wethouders controleren tenminste eenmaal per jaar de houders op de naleving van de verordening.

Artikel 24 Overgangsbepaling

  • 1.

    Een jaar na inwerkingtreding van deze verordening dienen alle houders van kindercentra en gastoudersbureaus te voldoen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen.

  • 2.

    Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de Toezichtsverordening op de kindercentra van 2 november 1989 (Gedr. Verz. 1989, nr. 389) blijven nog gedurende één jaar na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning op grond van de Toezichtsverordening op de Kindercentra van 2 november 1989 (Gemeenteblad van Utrecht 1989, nr. 389) is ingediend en voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 25 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2.

    De Toezichtsverordening op de kindercentra van 2 november 1989 (Gedr. Verz. 1989, nr. 389) en in werking getreden op 2 november 1989, wordt ingetrokken op de in het eerste lid bedoelde datum, met dien verstande dat de verordening gedurende één jaar onverkort van kracht blijft ten aanzien van kindercentra en gastouderbureaus die een op deze Toezichtsverordening gebaseerde vergunning hebben.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toezichtsverordening op de Kindercentra 1998.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 5 februari 1998.

De secretaris, De burgemeester,

drs A. Vermeulen mr I.W. Opstelten

Publicatie is geschied op 11 februari 1998.

Dit besluit is in werking getreden op 12 februari 1998.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 1998, NR.8

TOELICHTING OP DE TEKST VAN TOEZICHTSVERORDENING OP DE KINDERCENTRA

Algemeen

De laatste herziening van de Utrechtse Toezichtsverordening op de Kindercentra dateert van 1989.

Sindsdien heeft zich in het veld een stormachtige ontwikkeling voorgedaan, die onder andere heeft geresulteerd in nieuwe vormen van opvang, en in centrale regelgeving op het terrein van de kwaliteit door de Rijksoverheid (Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregel van 23 november 1995 - VWS). Door deze ontwikkelingen werd een herziening van de Utrechtse verordening noodzakelijk. In de herziene tekst zijn alle door het Tijdelijk besluit gegeven minimumeisen opgenomen.

De Toezichtsverordening op de Kindercentra, zoals die hier aan de orde is, heeft betrekking op het medisch-hygiënisch toezicht op de kindercentra in de gemeente Utrecht. Het toezicht en de vergunningverlening inzake de algemene, bouwkundige, en brandveiligheid verloopt via Bouwbeheer en de Brandweer.

De Toezichtsverordening beoogt de kindercentra aan een aantal minimum-kwaliteitseisen te laten voldoen. De Toezichtsverordening wordt instrumenteel door de jaarlijkse inspectie van de opvangvoorzieningen en de daaraan gekoppelde vergunningverlening door de inspectrice Kindercentra van de GG&GD. Het toezicht heeft een duidelijke functie: in 1991 voldeed 10% van de geïnspecteerde kindercentra in Utrecht bij het eerste bezoek aan alle eisen, in 1996 was dit aantal opgelopen naar 60%.

Artikel 1

Onder de Toezichtsverordening vallen alle vormen van kinderopvang die aan de volgende criteria voldoen: -1- de opvang vindt plaats in georganiseerd verband en -2- de opvang vindt plaats tegen vergoeding. Dit betekent dat de Verordening alleen van toepassing is op formeel geregelde kinderopvang, waarop een natuurlijke of privaatrechtelijke persoon aanspreekbaar is. Opvang die door ouders zelf wordt geregeld op informele basis (oppasregelingen, buren, etc.) valt niet onder de werking van de Verordening, tenzij gelijktijdig vijf of meer kinderen uit andere huishoudens worden opgevangen: dan is er sprake van een kindercentrum (1.c) en valt de opvangsituatie wel onder de werking van de Verordening.

Babysitcentrales vallen niet onder de Verordening. Ook voorzieningen als gezinsvervangende tehuizen en medische kleuterdagverblijven vallen niet onder de Verordening. Tenslotte strekt de Verordening zich niet uit tot lokaliteiten waarin aan bezoekers van gebouwen of inrichtingen gelegenheid wordt geboden kinderen voor de duur van het bezoek te doen verblijven (opvang bij kerken, warenhuizen, ontspanningsgelegenheden), vanwege de doorgaans korte duur van het verblijf.

Onder de definitie van kindercentrum vallen in deze Verordening de volgende typen opvang: hele- en halve dagopvang en 24-uurs-opvang (kinderdagverblijven), buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen. Voor de peuterspeelzalen gelden enkele afwijkende bepalingen ten opzichte van de kinderdagverblijven en de buitenschoolse opvang. Een belangrijk verschil is dat voor de kinderdagverblijven en de buitenschoolse opvang geldt dat opvoeding en verzorging centraal staan in het aanbod, terwijl bij peuterspeelzalen de nadruk vooral ligt op het bieden van onderdak en begeleiding. Voorts maximeert de Verordening de opvang in peuterspeelzalen op 3.5 uur per kind per dag; worden individuele kinderen langer dan deze 3.5 uur per dag opgevangen dan is er volgens de Verordening sprake van een kindercentrum en moet aan de daarvoor geldende eisen zijn voldaan.

Een bijzondere categorie in de kinderopvang vormt de gastouderopvang. Deze onderscheidt zich van de andere vormen van opvang doordat:

a slechts maximaal vier kinderen mogen worden opgevangen,

b de opvang in een thuissituatie plaatsvindt, en

c de opvang tot stand komt via bemiddeling van een gastouderbureau.

De Verordening is van kracht op het niveau van het gastouderbureau: dit moet in het bezit van een vergunning zijn, de bij het bureau aangesloten ouders niet.

Het gastouderbureau is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de opvang door de gastouders.

De Verordening onderscheidt functionarissen en begeleiders. Functionarissen voldoen aan de in de CAO-welzijn gegeven opleidingseisen, begeleiders niet. De definiëring is zodanig aangescherpt dat bijvoorbeeld stagiaires en personen met een Melkert-baan niet tot de functionarissen behoren.

Op deze wijze biedt de Verordening een aangrijpingspunt om de aanwezigheid van voldoende gekwalificeerd personeel in de opvang te kunnen waarborgen. De begeleiders tellen bijvoorbeeld niet mee bij het bepalen van de groepsgrootte in relatie tot de inzet van personeel (art. 15)

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat de houder van de in artikel 1 gedefinieerde vormen van kinderopvang, of van een gastouderbureau, verplicht is bij burgemeester en wethouders een vergunning aan te vragen. Deze bepaling geldt zowel voor de houders van door de gemeente gesubsidieerde als voor houders van niet door de gemeente gesubsidieerde voorzieningen. De Verordening geeft daarbij minimum-kwaliteitseisen aan; individuele houders zijn vrij om zelf hogere eisen te stellen.

Artikel 3

De aanvraag van een vergunning dient schriftelijk te geschieden bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beschikken (artikel 4:1 Awb).

Artikel 4

De weigering van een vergunning als niet voldaan aan de voorschriften is mogelijk op grond van artikel 4:5 Awb.

De in tweede lid geboden mogelijkheid om, in bijzondere gevallen, ontheffing te verlenen van eisen in de Toezichtsverordening geldt uitdrukkelijk niet voor de minimumeisen die voortvloeien uit het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels; deze zijn onder alle omstandigheden bindend.

Artikel 5

Dit artikel biedt de mogelijkheid om voorschriften en/of beperkingen te verbinden aan een te verlenen vergunning of ontheffing; daardoor kan in voorkomende gevallen de gewenste rechtstoestand worden toegesneden op de concrete situatie. De Toezichtsverordening en de daarop gebaseerde verlening van vergunningen en ontheffingen mogen echter niet worden ingezet in het belang van zaken die buiten de werkingssfeer van de Toezichtsverordening liggen.

Artikel 6

De termijnen zijn afkomstig uit de model-APV (artikel 1.4). Wanneer gekozen wordt voor een ‘uitgebreide voorbereidingsprocedure (zie art. 6) kan eventueel overwogen worden de beslistermijnen langer te maken (bijv. 12 weken), maar daarvoor lijkt, bij de huidige inspectiepraktijk, geen reden aanwezig.

Artikel 7

Het eerste lid maakt het mogelijk dat op de aanvraag pas wordt beslist nadat een bouwvergunning is verleend. Het gebouw waarin een kindercentrum wordt gevestigd moet dus eerst voldoen aan het Bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Bouwbesluit en bouwverordening bevatten ondermeer aanwijzingen ten aanzien van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. Naast de bouwvergunning dienen kindercentra ook te beschikken over een gebruiksvergunning; daarin is de brandveiligheid geregeld.

Artikel 8

De termijn van vijf jaar is gekoppeld aan de maximale werkingsduur van artikel 20 van de Welzijnswet en het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels. De hieruit voortvloeiende wettelijke verplichting aan gemeenten om kwaliteitsregels te stellen aan de kinderopvang vervalt op het moment dat het landelijke kwaliteitssysteem, genoemd in artikel 7 van de Welzijnswet, functioneert; dit kan ook eerder zijn dan de genoemde termijn van vijf jaar na inwerkingtreding van het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels. De gemeente is daarna vrij om te kiezen voor het staken, dan wel het continueren van Toezicht in enigerlei vorm. Op dit moment is niet duidelijk wanneer de genoemde verplichting zal vervallen. In het veld wordt volop gediscussieerd over de vraag of er na de genoemde termijn sprake zal zijn van een zodanig adequate zelfregulering binnen het veld dat het gemeentelijke toezicht zou kunnen vervallen.

De twijfels daarover zijn groot en de verwachting is dat gemeenten, ook na het vervallen van de verplichting, een zekere vorm van toezicht zullen moeten handhaven om een minimaal kwaliteitsniveau in de kinderopvang te garanderen.

Artikel 9

Geen nadere toelichting.

Artikel 10

Punt d. van het eerste lid is opgenomen om te voorkomen dat afgegeven vergunningen ongebruikt blijven. Het tweede lid geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid in het belang van de kinderen over te kunnen gaan tot tijdelijke of blijvende sluiting op grond van omstandigheden die niet uit de verordening voortvloeien. De VNG geeft falend management als voorbeeld van zo’n omstandigheid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bestuursdwang uit te oefenen op grond van artikel 125 van de Gemeentewet. Dit artikel is enkele jaren geleden uitgewerkt in een bij de Toezichtsverordening behorend protocol, waarin is aangegeven op welke wijze en binnen welke termijnen dient te worden gehandeld, en welke functionarissen/diensten bij het uitoefenen van die dwang dienen te worden betrokken.

Artikel 11

Het eerste lid vloeit voort uit het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels; de terzake te stellen eisen zijn uitgewerkt in de Nadere regels. De bevoegdheid tot het stellen van Nadere regels is gegeven door het tweede lid. Voor zover eisen zijn opgenomen (hier of in de Nadere regels) ten aanzien van hygiëne, inrichting en veiligheid, betreft het gebruikseisen, die als aanvullend zijn te beschouwen op hetgeen bij of krachtens de Woningwet is geregeld. Dergelijke eisen zijn ook in het Bouwbesluit en in geen bij of krachtens de Woningwet is geregeld. Dergelijke eisen zijn ook in het Bouwbesluit en in de gemeentelijke bouwverordening opgenomen.

Artikel 12

Dit komt rechtstreeks uit het Tijdelijk Besluit Kwaliteitseisen. De toevoeging ‘en begeleiders’ maakt dat het artikel ook binnen de peuterspeelzaken van kracht is. Het waarborgen van de invloed van functionarissen en begeleiders op het beleid van de houder wordt een belangrijke voorwaarde geacht voor het tot stand komen van een goede interne kwaliteitszorg en voor het bereiken van een optimale afstemming tussen vraag en aanbod.

Artikel 13

Dit artikel stamt rechtstreeks uit het Tijdelijk Besluit Kwaliteitseisen. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen regelt ook een aantal zaken die in dit artikel aan de orde zijn; deze Wet geldt echter alleen voor gesubsidieerde en niet voor de ongesubsidieerde instellingen.

Een goede informatie aan ouders/verzorgers is een belangrijk kwaliteitsbevorderend instrument, dat hier vorm krijgt in de eis tot het schriftelijk informeren an de ouders/verzorgers over: pedagogisch beleidsplan, klachten- en inspraakreglement, en de wijze van kontakt met de ouders/verzorgers. Het toezicht wordt inzake deze elementen gevoerd op het niveau van de aanwezigheid, in schriftelijke vorm, van de gevraagde regelingen; het toezicht vindt niet plaats op het niveau van de inhoud van de geëiste regelingen; dat is een zaak van de betrokken partijen zelf.

Artikel 14

Dit artikel is een concretisering van artikel 2, eerste lid en artikel 3.d uit het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels.

Artikel 15

Dit artikel stamt uit het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels. Het belangrijkste motief voor de gegeven normering is het waarborgen van voldoende kwaliteit. Van belang is dat de normering van het aantal medewerkers betrekking heeft op functionarissen (zie ook de toelichting bij artikel 1); hiermee wordt voorkomen dat op enig moment alleen niet-gekwalificeerd personeel (bijvoorbeeld stagiaires) verantwoordelijk is voor de opvang van de kinderen. Voor de peuterspeelzaken geldt een afwijkende eis (zie artikel 19). Voor de bestrijding van voor- en vroegschoolse achterstanden zijn peuterspeelzalen van groot belang, en personele kwaliteit dient hier naar onze mening dus minimaal gewaarborgd te zijn. De eis van minmaal één functionaris en één begeleider per groep sluit aan bij de modelverordening van de VNG. Derde en vierde lid laten de mogelijkheid open om in de openings- en sluitingstijd van een kindercentrum (gemaximeerd op anderhalf uur na opening, respectievelijk voor sluiting) met één functionaris minder te werken dat de norm aangeeft, op twee voorwaarden: dat er minimaal één functionaris aanwezig blijft, en dat indien er één functionaris resteert een extra begeleider wordt ingezet.

Voor zover bij de GG&GD bekend voldoen de volgende aantallen kindercentra op dit moment (i.e. oktober 1997) niet aan de gestelde eisen met betrekking tot gekwalificeerd personeel:

kinderdag- en halve dagopvang: 9 van 53 (15%)

peuterspeelzalen: 13 van 55 (24%).

Deze kindercentra zullen uiterlijk een jaar na invoering van de nieuwe Toezichtsverordening aan de genoemde eisen moeten voldoen, hetgeen voor deze centra financiële consequenties zal hebben.

Zie voor de situatie in peuterspeelzaken de toelichting op artikel 19.

Artikel 16

Met ‘netto speelruimte’ wordt bedoeld: het beschikbare vrije vloeroppervlak, dus exclusief ruimte die wordt ingenomen door meubilair, bouwconstructie of installaties. Een nieuw element ten opzichte van de vigerende verordening is de eis tot het hebben van een buitenspeelruimte.

Voor zover bij de GG&GD bekend zullen vier van de reeds bestaande kindercentra in Utrecht niet aan deze eis kunnen voldoen. Voor deze centra zal per geval naar een oplossing worden gezocht, die aan de geest van de regelgeving tegemoet komt.

Kindercentra die worden opgericht na het in werking treden van de nieuwe verordening zullen in elk geval aan deze eis moeten voldoen; bestaande kindercentra met een buitenspeelplaats zullen in elk geval aan deze eis moeten blijven voldoen.

Artikel 17

De Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken (WBIOZ) bepaalt dat ouders/verzorgers kinderen moeten thuishouden als deze een gevaarlijke infectieziekte hebben, of wanneer zij vermoeden dat dit het geval is. De WBIOZ bepaalt verder dat burgemeester en wethouders de mogelijkheid hebben tot tijdelijke wering of sluiting in het belang van de volksgezondheid. Als uitbreiding op de Wet is in dit artikel opgenomen dat de houder kinderen met een infectieziekte, of het vermoeden daarop, moet weigeren.

In het kader van dit artikel dient één punt in deze toelichting bijzondere aandacht te krijgen, omdat het in de praktijk vaak speelt, en omdat de hoofdinspecteur inspectieziekten zich er, in reactie op de modelverordening van de VNG, in het bijzonder over heeft uitgesproken: Het blijkt dat steeds meer ouders kritisch staan tegenover het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) en besluiten hun kind één, meerdere, of alle vaccinaties te onthouden. De vraag van veel kindercentra, die daarover met de betrokken ouders in discussie raken, is nu: kunnen wij onvolledig, of niet gevaccineerde kinderen weigeren? Op basis van dit artikel kunnen zij dat volgens de VNG doen. De inspecteur infectieziekten heeft echter aangegeven geen reden te zien om hiervan staand beleid te maken dat middels gemeentelijk toezicht geëffectueerd zou moeten worden. Het risico van het toelaten van onvolledig, of niet-gevaccineerden wordt namelijk klein geacht: het aantal niet-volledig gevaccineerden is gericht, waardoor het risico binnen groepen op verspreiding van de betreffende infectieziekten ook gericht moet worden geacht (de gevaccineerden zijn beschermd, en een hoog percentage gevaccineerden betekent een gedeeltelijke passieve bescherming van de niet-gevaccineerden). In combinatie met de wel geëiste maatregelen (waarschuwen van de GG&GD, mogelijkheid tot tijdelijke wering/sluiting, en het voeren van een vaccinatie-registratie) is deze aanpak alleszins aanvaardbaar. Eén en ander neemt niet weg dat inspectie en GG&GD voorstander blijven van een zo volledig mogelijke uitvoering van het RVP. Het al dan niet toelaten van geheel of gedeeltelijk ongevaccineerde kinderen tot de kinderopvang is, op grond van deze overwegingen en op aanwijzing van de inspecteur, dus een zaak van de instellingen zelf en niet van het gemeentelijk toezicht.

Artikel 18

Dit artikel komt voort uit het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels. De gemeente dient eisen te stellen aan de wijze waarop de relatie tussen gastouderbureau en gastouders en ouders/verzorgers wordt geregeld, evenals aan de wijze waarop de relatie tussen gastouders en ouders/verzorgers onderling. In deze Verordening is er voor gekozen om deze relaties schriftelijk te formaliseren, dat wil zeggen: via (standaard) contracten. In deze contracten dienen in ieder geval aan bod te komen: de financiële regeling en de kwaliteitseisen die aan de gastouders worden gesteld door het gastouderbureau. Voor een goed begrip van de onderlinge verhoudingen is het van belang te realiseren dat burgemeester en wethouders hier niet inspecteren op het niveau van de opvangsituatie (i.e. de gastouder-situaties), maar op het niveau van het gastouderbureau. Dat moet aantoonbaar aan de hierboven genoemde eisen voldoen. Dit in tegenstelling tot het toezicht dat burgemeester en wethouders op de andere vormen van kinderopvang houden.

Artikel 19

Bij de peuterspeelzaken ligt de nadruk op het bieden van onderdak en begeleiding; daardoor geeft het Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels voor peuterspeelzalen niet de aanwijzing dat groepen onder leiding moeten staan van een functionaris. In deze Verordening is er toch voor gekomen minimaal een functionaris per groep aanwezig te laten zijn (ongeacht de groepsgrootte), om ook in de peuterspeelzalen de aanwezigheid van gekwalificeerd personeel te waarborgen. In Utrecht voldoen op dit moment 13 van de 53 peuterspeelzalen niet, of niet volledig aan deze eis. Zij werken alleen met ouders/vrijwilligers. Aan invoering van deze eis zijn financiële consequenties verbonden. De gemeente is echter vrij om deze eis niet, of onder bepaalde condities, in de Toezichtsverordening op te nemen, daar zij niet voortkomt uit het Tijdelijk Besluit. Met het oog op het relatief grote aantal peuterspeelzalen dat op dit moment niet aan de eis voldoet wordt voorgesteld om een overgangstermijn van twee jaar te hanteren ten aanzien van deze instellingen.

Artikel 20

Gezien de doelstellingen en de verblijfsduur van een kind in een peuterspeelzaal, is het niet nodig dat de peuterspeelzaal van een aparte slaapgelegenheid is voorzien.

Artikel 21

Voor toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de toelichting op de model-AVP.

Artikel 22

Voor toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de toelichting op de model-AVP.

Artikel 23

Geen nadere toelichting.

Artikel 24

De voorzieningen moeten een jaar na inwerkingtreding van de Verordening voldoen aan de daarin gestelde eisen.

Artikel 25

Dit artikel (tweede lid) bepaalt dat tijdens de in artikel 24 genoemde overgangsperiode van een jaar de oude Toezichtsverordening onverkort van kracht blijft. Hierdoor heeft de gemeente ook in deze periode een juridische basis voor controle en handhaving.