Regeling vervallen per 01-04-2010

Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand van de gemeente Utrecht

Geldend van 01-01-2008 t/m 31-03-2010

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand van de gemeente Utrecht

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand van de gemeente Utrecht(b. en w.-besluit van 30 oktober 2007)

Het college van burgemeester en wethouders;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende

BELEIDSREGELS Terugvordering Wet werk en bijstand van de gemeente Utrecht

ALGEMEEN

1.Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54, derde lid van de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB.

HERZIENING EN INTREKKING

2.Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, of de artikelen 28, tweede lid en artikel 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • b.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

TERUGVORDERING

  • 3.

    Terugvordering Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

  • 4.

    Ten onrechte verleende bijstand Het college vordert bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand:

    • a.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    • c.

      voortvloeit uit gestelde borgtocht;

    • d.

      ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

    • e.

      anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen, of

    • f.

      anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

  • 1.

    de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken;

  • 2.

    bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

    g.terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

    5.Terugvordering van gezinsleden

    • a.

      Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel nummer 4 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

    • b.

      Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28, tweede lid of artikel 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

    • c.

      de onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

      6.Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

    • a.

      het terug te vorderen bedrag lager is dan een door of namens het college nader vast te stellen bedrag, tenzij de terugvordering het gevolg is van het verwijtbaar schenden van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, of de artikelen 28, tweede lid en artikel 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • b.

      hiertoe een dringende reden aanwezig is.

KWIJTSCHELDING

  • 7.

    Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

    • a.

      de belanghebbende hiertoe een verzoek doet, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • c.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 8 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • d.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 8.

    Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 7 wordt afgezien indien:

    • a.

      de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende en belanghebbende niet te goeder trouw is gebleken bij het onbetaald laten van de vordering;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 9.

    Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als bedoeld in beleidsregel 7 treedt niet in werking:

    • a.

      voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

    • b.

      indien niet binnen twaalf maanden na bekendmaking van dat besluit een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 10.

    Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als bedoeld in beleidsregel 7 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 11.

    Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting Het college kan besluiten van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende heeft meegewerkt aan een minnelijke terugbetaling en:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met tenminste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 12.

    Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting De in beleidsregel nummer 11 genoemde termijn is drie jaar indien:

    • a.

      het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

    • b.

      de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, of de artikelen 28, tweede lid en artikel 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 13.

    Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 11 vindt niet plaats:

    • a.

      ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

    • b.

      wanneer de vordering het gevolg is van het verwijtbaar schenden van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, of de artikelen 28, tweede lid en artikel 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en na vijf jaar betaling minder dan 50% van de hoofdsom is afgelost;

    • c.

      Indien naast een bestaande vordering als bedoeld in beleidsregel nummer 12 onder b een nieuwe verwijtbare vordering in die zin blijkt of ontstaat.

INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND

  • 14.

    Invordering Teruggevorderde bijstand wordt ingevorderd op de manier zoals vermeld in deze beleidsregels.

  • 15.

    Invorderingsbesluit In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

    • a.

      tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

    • b.

      de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

    • c.

      op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

  • 16.

    Wijze van invordering

    • a.

      De debiteur dient het bedrag ineens en terstond binnen 30 dagen na dagtekening van het besluit te voldoen.

    • b.

      De debiteur kan een verzoek doen om een minnelijke betalingsregeling te treffen, wanneer hij niet kan voldoen aan het onder a. bepaalde.

    • c.

      Indien op enig moment blijkt dat de debiteur beschikt of kan beschikken over een vermogen waaruit de ten onrechte genoten uitkering ineens kan worden voldaan, moet de vordering ineens en terstond worden afgelost.

  • 17.

    Verplichtingen met betrekking tot de invordering

    • a.

      Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terug- of invorderingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting;

    • b.

      Tenminste één keer per vijf jaar verricht het college onderzoek naar de financiële situatie van belanghebbende en doet hem of haar hiervan mededeling. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 18.

    Verrekening en beslaglegging Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

    • a.

      verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

    • b.

      een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of;

    • c.

      beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

Beleidsregel nummer 11 is niet van toepassing.

19.Afzien van invordering Het college ziet af van invordering of van verdere invordering indien:

  • a.

    het resterende terug te vorderen bedrag lager is dan een door of namens het college nader vast te stellen bedrag;

  • b.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is.

OVERIGE BEPALINGEN

  • 20.

    Brutering

    • a.

      Bij gebreke van tijdige betaling wordt de vordering verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten.

    • b.

      Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie worden teruggevorderd, voorzover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, tenzij de terugvordering de klant niet te verwijten is en er sprake is van onvoortvarendheid bij het college bij de verwerking van de tot de terugvordering leidende inlichtingen.

  • 21.

    Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2008.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op 30 oktober 2007.

De secretaris, De burgemeester,

Drs. J. Schuilenburg Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmaking is geschied op 12 maart 2008.

Deze beleidsregels zijn in werking getreden op 1 januari 2008.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2008, NR. 16

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING WET WERK EN BIJSTAND

1.Algemeen

In de Wet werk en bijstand, welke per 1 januari 2004 in werking is getreden, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk.

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

De WWB is een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra re-integratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

2.Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69, derde lid Abw en artikel 54, derde lid WWB, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

  • a.

    indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI.

  • b.

    In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn. Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluit-vorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht. Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

    3.Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

4.Ten onrechte verleende bijstand

De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB, dwingend geformuleerd.

  • a.

    Bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54, derde lid WWB (of artikel 69, derde lid Abw) en beleidsregel nummer 2 eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

  • b.

    Aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58, eerste lid, sub c WWB en de gemeentelijke regels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52, derde lid WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, sub d WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • e.

    Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte bijstand is verleend. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van twee jaar (beleidsregel 4 onder g).

  • f.

    Hier wordt gedoeld op situaties waarin ten onrechte bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Hiervoor gelden niet de restricties of de vervaltermijn genoemd onder e.

    5.Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59, tweede lid WWB kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

  • de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Hier ligt geen taak voor de gemeente.

6.Afzien van het terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 7 en verder.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering.

Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. De bevoegdheid tot het vaststellen van dit bedrag is gedelegeerd aan de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving.

Het plegen van bijstandsfraude (verwijtbaar schenden van de inlichtingenplicht) mag onder geen enkele voorwaarde worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen. Afzien van terugvordering wegens doelmatigheidsoverwegingen is dan ook niet van toepassing wanneer de vordering het gevolg is van fraude.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden (zie beleidsregel 2). In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

7.tot en met 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

11.tot en met 13. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels grotendeels overgenomen aangezien in de WWB een dergelijke bepaling niet meer voorkomt.

Overigens wordt met de onder 11. sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.

14.Invordering

Benadrukt wordt dat de teruggevorderde bijstand wordt ingevorderd op de wijze zoals dit in de beleidsregels is vastgelegd.

15.Invorderingsbesluit

In deze regel is conform artikel 60 van de WWB geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit.

16.Wijze van invordering

In eerste instantie wordt altijd een betaling ineens gevorderd. Het uitgangspunt is namelijk dat de debiteur (nog steeds) beschikt over de ten onrechte ontvangen uitkering. De debiteur dient het bedrag ineens en terstond binnen 30 dagen na dagtekening van het besluit te voldoen.

Wanneer de debiteur hier niet aan kan voldoen, kan hij een verzoek indienen om tot een minnelijke betalingsregeling te komen. De gemeente hanteert een vast aflossingspercentage gedurende de looptijd van de vordering.

Indien op enig moment blijkt dat de debiteur beschikt of kan beschikken over een vermogen waaruit de ten onrechte genoten uitkering ineens kan worden voldaan, moet de vordering ineens en terstond worden afgelost. Vermogensvrijlating en kwijtschelding conform de WWB is hierbij niet van toepassing.

17.Verplichtingen met betrekking tot de invordering

In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit geldt als aflossingsverplichting.

Burgemeester en wethouders verrichten regelmatig onderzoek naar de financiële situatie van de belanghebbende. Dit gebeurt tenminste éénmaal per vijf jaar of zoveel vaker als wijzigingen in die situatie hiertoe aanleiding geven.

18. Verrekening en beslaglegging

Dee bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening komen in de WWB niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60, derde lid WWB direct een executoriale titel.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

Wanneer de gemeente moet overgaan tot dwanginvordering, is er geen mogelijkheid meer voor kwijtschelding.

Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een WMO-verstrekking kan worden verrekend;

  • er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;

  • verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

18.Afzien van invordering

In het invorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van (verdere) invordering. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin het nog terug te betalen restant van de vordering dermate laag is dat de kosten die verdere invordering met zich meebrengen hoger zijn dan het restant van de vordering (kruimelbedragen). Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. De bevoegdheid tot het vaststellen van dit bedrag is gedelegeerd aan de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van (verdere) invordering kan worden afgezien.

20. Brutering

In de WWB is het bruteren van de bijstandsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58, vierde lid WWB.

Door deze bepaling met een dwingend karakter in de beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

Een uitzondering geldt voor die situatie waarin de terugvordering de klant niet verwijtbaar is, en er sprake is van onvoortvarendheid bij het college bij de verwerking van de tot de terugvordering leidende inlichtingen. De klant mag niet het nadeel ondervinden van te trage verwerking door de gemeente.