Verordening over het coördineren van besluiten 2009

Geldend van 23-07-2009 t/m heden

Intitulé

Verordening over het coördineren van besluiten 2009

Verordening over het coördineren van besluiten 2009 (Coördinatieverordening)(raadsbesluit van 7 juli 2009, waarin

opgenomen het raadsbesuit van 4 november 2010)

De raad van de gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w.

BESLUIT

vast te stellen de volgende:

VERORDENING over het coördineren van besluiten 2009 (Coördinatieverordening)

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2010 Nr. 99

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    besluit: besluit als bedoeld in artikel 3:30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • b.

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • c.

    bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • d.

    uitwerkingsplan, wijzigingsplan: een uitwerkingsplan respectievelijk wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • e.

    structuurvisie: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • f.

    bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1 sub a van de Woningwet en artikel 1.1, eerste lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • g.

    omgevingsvergunning voor het

bouwen van een bouwwerk: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • h.

    aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een bouwvergunning heeft ingediend;

  • i.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • 1. Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan of een wijzigingsplan vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, met daarin in ieder geval de activiteit het bouwen van een bouwwerk opgenomen, al dan niet met aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3.

  • 2. Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

Artikel 3 Vergunningen en ontheffingen die naast de bouwvergunning deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan, uitwerkings- of wijzigingsplan vast te stellen

De voorbereiding van besluiten over onderstaande vergunningen of ontheffingen kunnen gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

  • a.

    een vergunning als bedoeld in artikel 3 of artikel 4 van de Verordening op de archeologische monumentenzorg;

  • b.

    een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Aansluitverordening Riolering Utrecht 2001;

  • c.

    het besluit tot vaststelling van een hogere waarde ("ontheffing") als bedoeld in artikel 45, 47, 55, 61, 83, 85 of 100a van de Wet geluidhinder;

  • d.

    een verkeersbesluit als bedoeld in de artikelen 15 en 18, eerste lid van de Wegenverkeerswet en artikel 12 van de Administratieve Bepalingen voor het Wegverkeer.

Artikel 4 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3:

  • a.

    het besluit over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk die op het moment van indienen alleen op grond van artikel 2.10, eerste lid, sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan, het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk mogelijk maakt, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten en

  • b.

    een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, is genoemd in artikel 3 en houdt verband met de aanvraag of met het bestemmingsplan als bedoeld onder a en

  • c.

    door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat het besluit als bedoeld onder b gecoördineerd kan worden voorbereid en

  • d.

    door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet en

  • e.

    de aanvrager heeft zich schriftelijk akkoord verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft en

  • f.

    de aanvraag bedoeld in lid a betreft een of meer van de volgende activiteiten:

    • -

      het realiseren van een project dat is opgenomen in een structuurvisie;

    • -

      het bouwen of verbeteren van woningen;

    • -

      het realiseren van nutsvoorzieningen;

    • -

      het realiseren van maatschappelijke voorzieningen;

    • -

      het renoveren van bedrijven;

    • -

      het realiseren van infrastructurele werken;

    • -

      het realiseren van een project dat leidt tot verbetering van de luchtkwaliteit, de veiligheid, de geluidssituatie of de CO2-uitstoot.

Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening niet mogelijk:

  • a.

    er moet op grond van artikel 7, tweede lid van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport worden opgesteld en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

  • b.

    er moet op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening;

  • c.

    uit een analyse blijkt dat de bouw schade kan veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de aanvrager is niet bereid deze schade voor zijn rekening te nemen.

Artikel 6 Procedureregeling

  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • b. De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedure kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • c. Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

  • d. Bij de toepassing van lid c is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • e. Als de gemeenteraad besloten heeft dat het wenselijk is dat de coördinatieregeling wordt toegepast in een of meer andere gevallen dan de gevallen die op grond van deze verordening mogelijk zijn, dan zijn de leden a tot en met d van toepassing op de voorbereiding van de besluiten die behoren bij die gevallen.

Artikel 7 Inwerkingtreding, overgangsrecht

  • 1. Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking .

  • 2. Per die datum komt te vervallen de Verordening over het coördineren van besluiten (Gemeenteblad van Utrecht 2008, nr.83).

  • 3. Procedures die gestart zijn onder de Verordening over het coördineren van besluiten (Gemeenteblad van Utrecht 2008, nr. 83) worden geacht te zijn gestart onder de Coördinatieverordening 2009.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening 2009.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 7 juli 2009.

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A. Wolfsen

Bekendmaking is geschied op 22 juli 2009.

Deze verordening treedt in werking op 23 juli 2009.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2010, NR. 99

Toelichting op de coördinatieverordening

Hoofdstuk 1: Algemene toelichting

§ 1 Inleiding

Voor 1 juli 2008 werden met regelmaat vergunningen verleend met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Voor de partij die de vergunning ontvangt is die procedure goed werkbaar: redelijk snel en niet erg kostbaar.

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat geen procedure vergelijkbaar is met artikel 19 WRO. Daarom is onderzocht of de wet andere mogelijkheden biedt, met als doel de kwaliteit (procedureel en inhoudelijk) van de vergunningverlening na de inwerkingtreding van de Wro op peil te houden. Het herzien van het bestemmingsplan blijkt een goede mogelijkheid, zeker nu de proceduretijd van het bestemmingsplan is teruggebracht naar 26 weken, nog korter dan de procedure voor een uitgebreide artikel 19-vrijstelling). Maar de bouwvergunning voor gebouwen die door de bestemmingsplanherziening voor het eerst mogelijk gemaakt worden, kan pas verleend worden na inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Om nog efficiënter te kunnen werken, bevat de Wro een praktisch instrument heeft in de vorm van de "coördinatieregeling".

De coördinatieregeling maakt het mogelijk dat diverse procedures gezamenlijk worden doorlopen. Daarmee kan de dienstverlening aan de aanvrager van een bouwvergunningaanvraag die in strijd is met het bestemmingsplan verbeterd worden, zowel door het tempo dat met de coördinatieregeling gemaakt kan worden, als door duidelijkheid die het in samenhang afhandelen van verschillende procedures met zich meebrengt.

Op 8 mei 2008 heeft de gemeenteraad besloten om projecten die strijdig zijn met het bestemmingsplan maar passen in het ruimtelijk beleid te vergunnen via een bestemmingsplanherziening in plaats van via een projectbesluit. Het projectbesluit heeft in deze verordening daarom geen plaats gekregen.

In maart 2009 is een voorstel van wet naar de Tweede Kamer gestuurd) met een aantal wijzigingen van de Wro, waaronder een aanpassing van de coördinatieregeling waardoor ook uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen met vergunningen gecoördineerd mogen worden. De coördinatieverordening 2009 anticipeert op die wijziging. In de toelichting moet “bestemmingsplan” ruim opgevat worden, dus inclusief uitwerkingsplan en wijzigingsplan.

§ 2 Wettelijk kader

Artikel 3.30, eerste lid Wro: "Bij besluit van de gemeenteraad kunnen […] categorieën van gevallen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat […] de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen, {dan wel een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan, } wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten […]."

De wet stelt grenzen aan het toepassen van de coördinatieregeling, omdat het besluit om de regeling toe te passen grote gevolgen heeft voor de procedures van de te coördineren besluiten. Het in artikel 3.30 Wro neergelegde kader bevat twee eisen:

  • 1.

    het moet gaan om de verwezenlijking van "gemeentelijk ruimtelijk beleid" en

  • 2.

    het moet wenselijk zijn om de gecoördineerde besluitvorming in te zetten voor de verwezenlijking van dat beleid.

Om te voldoen aan deze eisen staat de coördinatieverordening alleen coördinatie toe wanneer een bestemmingsplan en een bouwvergunning deel uitmaken van de te coördineren besluiten. Het bestemmingsplanis vereist om te waarborgen dat het om de uitvoering van gemeentelijk beleid gaat; het bestemmingsplan is immers -naast de structuurvisie- dé planfiguur waarin de gemeente haar ruimtelijke beleid kenbaar maakt. Als er op uitvoering gerichte elementen in het bestemmingsplan zitten, is het wenselijk om in één procedure zowel de planologische wijziging -het bestemmingsplan- als de concrete uitwerking in de vorm van een bouwplan te regelen, waar mogelijk met alle andere benodigde vergunningen. Daarmee is de samenhang tussen te nemen besluiten, maximaal zichtbaar en wordt de door de wet beoogde vereenvoudiging van procedures bewerkstelligd, zodat de dienstverlening aan de vergunningaanvrager geoptimaliseerd kan worden. De efficiënte procedure van de coördinatieregeling zorgt ook voor lagere procedurekosten en minder bestuurlijke lasten (zie §3, §4 en §5).

In artikel 4 lid f wordt het aantal gevallen verder beperkt tot die gevallen waarin, gezien de aard van het geval, op voorhand gesteld kan worden dat een voortvarende, inzichtelijke procedure wenselijk is. Zie ook de toelichting op dit artikel in hoofdstuk 2.

§ 3 Wat houdt de coördinatieregeling in?

Met het coördineren bedoelt de wetgever dat besluiten die met elkaar samenhangen, bijvoorbeeld één bouwplan, waarvoor een bouwvergunning, een monumentenvergunning, een velvergunning, een sloopvergunning en een bestemmingsplan nodig zijn, in één procedure worden voorbereid. De procedures voor de vergunningen en voor het bestemmingsplan worden dus gecombineerd tot één procedure.

Het vaststellingsbesluit over een bestemmingsplan mag namelijk één van de te coördineren besluiten zijn. Als dat zo is, dan is de bestemmingsplanprocedure (ontwerp 6 weken ter inzage, mogelijkheid om zienswijzen in te dienen, rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) ook van toepassing op de besluiten die met het bestemmingsplan gecoördineerd worden voorbereid.

Tegen de besluiten die na die gecoördineerde voorbereidingsprocedure worden genomen kan beroep ingesteld worden, maar, anders dan bij het separaat afgeven van de vergunningen, gebeurt de afhandeling van beroepen tegen onderdelen van het bundeltje besluiten in één keer. Eén uitspraak dus, in het voorbeeld over de monumentenvergunning, over de bouwvergunning, over de velvergunning, over de sloopvergunning én over het bestemmingsplan.

Het voordeel van de enkele procedure is door de wetgever nog vergroot in artikel 8.3 van de Wro: er is slechts één beroepsprocedure bij maar één instantie (alleen de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) waarbij de wet voorschrijft dat de Afdeling binnen zes maanden (in plaats van binnen één jaar) uitspraak moet doen. Daarnaast heeft de wetgever bepaald dat de bouwvergunning voor een bouwplan dat met een bestemmingsplan is voorbereid, verleend kan worden voordat het bestemmingsplan in werking treedt). Als de coördinatieregeling niet wordt toegepast kan een bouwvergunning pas verleend worden als het bestemmingsplan in werking is getreden.

Ter illustratie een uitwerking van het voorbeeld uit de eerste alinea van deze paragraaf: er is één bouwplan, maar er wordt van alle bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsprocedures gebruik gemaakt. Dat betekent -in het slechtste geval- drie keer bezwaar, drie keer naar de rechtbank en vijf keer naar de Raad van State, waarbij de schorsingsverzoeken en nieuwe beslissingen op bezwaar niet meegeteld zijn. Bij een gecoördineerd voorbereid besluit, is er maar één procedure, namelijk het beroep bij de Raad van State (half jaar), eventueel met één schorsingsprocedure.

Een tweede belangrijke voordeel van de gecoördineerd voorbereide besluiten is dat de samenhang tussen de te nemen besluiten voor iedereen duidelijk is.

Het vervallen van de mogelijkheden om bezwaar te maken en beroep bij de Rechtbank in te stellen kan risico's met zich meebrengen, omdat een negatieve uitspraak over een van de besluiten gevolg kan hebben voor daarmee samenhangende besluiten. In het geval van een negatieve uitspraak over het bestemmingsplan zal bijvoorbeeld ook het besluit om een bouwvergunning te verlenen vernietigd worden.

Samenvattend: vergunningverlening via de coördinatieregeling is gunstig, want sneller door het eenvoudige beroep en met duidelijkheid over de samenhang tussen de genomen besluiten. De procedure is per saldo sneller dan de huidige vergunningverlening via artikel 19 WRO. De formele procedure (dus exclusief voorbereiding) zal ongeveer één jaar duren (inclusief beroep!).

§ 4 Welke gevallen lenen zich voor coördinatie?

Het is niet goed denkbaar dat hele grote projecten gecoördineerd zullen worden. De wet geeft echter geen beperkingen aan de omvang van bouwprojecten. De coördinatieverordening kan wel beperkingen bevatten, maar dat hoeft niet. Een aanvrager zal bij grote projecten vaak zekerheid willen hebben over de planologische inpassing in een bestemmingsplan, voordat er kosten gemaakt worden om bouwtekeningen te maken. Omdat de coördinatieverordening de met waarborgen omklede bestemmingsplanprocedure verplicht stelt en omdat de omvang van de via de coördinatieverordening te realiseren projecten op natuurlijke wijze beperkt wordt, is er voor gekozen om in deze verordening geen beperkingen aan de omvang te stellen.

De wet staat een ruime coördinatie toe. De coördinatieverordening beperkt zich echter tot die gevallen waarin naast een bouwvergunning ook de wijziging van een bestemmingsplan nodig is. Dat is niet alleen om te voldoen aan het wettelijke kader (zie §3), maar ook omdat het goed is om aan de hand van de dagelijkse praktijk routine op te doen en de behoefte in beeld te brengen. Mocht het werken met de coördinatieregeling goed bevallen, dan kan het aantal gevallen uitgebreid worden, bijvoorbeeld door ook toe te staan dat er gecoördineerd mag worden zonder een bouwaanvraag. De aanvrager kan dan de bestemmingsplanprocedure en bijvoorbeeld een milieuvergunning coördineren om vervolgens na het in werking treden van het bestemmingsplan de bouwvergunning aan te vragen.

Om de uitvoering van de coördinatieregeling niet te ingewikkeld te maken, bepaalt de verordening dat de voorbereiding niet gecoördineerd mag worden als er complicerende factoren een rol spelen. Er worden alleen besluiten gecoördineerd die door de gemeentelijke overheid worden genomen), waarvoor geen MilieuEffectRapport nodig is en waarover financieel overeenstemming is tussen de gemeente en de aanvrager.

§ 5 De gevolgen voor het gemeentebestuur

In vergelijking tot de vroegere artikel 19-procedure (gedelegeerd aan het college) valt op dat de gemeenteraad de facto besluit over de vergunningverlening voor plannen die niet in het geldende bestemmingsplannen passen. Dat heeft de wetgever zo gewild).

Het bovenstaande is overigens ook het geval bij een niet-gecoördineerde vergunningverlening, omdat de gemeenteraad dan ook een bestemmingsplan moet vaststellen voordat de bouwvergunning kan worden afgegeven.

Enigszins vreemd is dit wel, want de bevoegdheid tot het nemen van uitvoeringsbesluiten zouden volgens het duale stelsel bij het uitvoerende bestuursorgaan, het college, horen te liggen. Zie ook §7. Met het vaststellen van de verordening wordt voorkomen dat de gemeenteraad belast wordt met besluiten over de toepassing van de coördinatieregeling.

De verordening verhindert niet dat de gemeenteraad een afzonderlijk besluit neemt om de coördinatieregeling toe te passen in een geval die niet onder de reikwijdte van de verordening valt. Het is bijvoorbeeld goed denkbaar dat de gemeenteraad besluit tot gecoördineerde besluitvorming over een bestemmingsplan en een milieuvergunning om een start te maken met de realisering op een moment dat er geen bouwtekeningen beschikbaar zijn.

§ 6 De gevolgen voor de aanvrager

De snelle, overzichtelijke besluitvorming is handig voor de burger, zowel voor de bouwende burger als voor de tegenstander van de bouw. De samenhang tussen de besluiten is goed zichtbaar en men weet snel waar men aan toe is.

Hoewel de ervaring dat nog moet uitwijzen, mag verwacht worden dat de kosten in geval van gecoördineerde besluiten lager zijn, doordat er minder bestuursadviezen nodig zijn en minder bezwaar- en beroepsprocedures. Het valt daarom te overwegen om per 1 januari 2009 de legesverordening zo aan te passen dat voor gecoördineerde besluiten een lager legesbedrag wordt opgenomen dan de optelsom van de afzonderlijke besluiten.

Een nadeel kan zijn dat de bouwer al in een vrij vroeg stadium de bouwtekeningen gereed moet hebben. Om dit nadeel enigszins te beperken staat de verordening toe dat de coördinatieregeling ook kan worden toegepast met een "bouwvergunning eerste fase". Het technische deel van de bouwvergunning valt dan buiten de coördinatieregeling.

De gemeente moet, voordat de coördinatieregeling wordt toegepast, met de aanvrager bespreken of coördinatie gunstig is. De aanvrager is in geen geval verplicht tot coördinatie.

§ 7 De noodzaak om een coördinatieverordening vast te stellen

De coördinatieregeling mag alleen toegepast worden als de gemeenteraad daartoe besloten heeft óf als de gemeenteraad (in een verordening) heeft vastgesteld in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling te gebruiken.

Zonder coördinatieverordening kan de coördinatieregeling dus alleen gebruikt worden als de gemeenteraad daar per geval een besluit over neemt. Dat is natuurlijk mogelijk, maar dat zou betekenen dat de gemeenteraad extra belast wordt en dat de procedure met enige maanden vertraging start. En dat terwijl de coördinatieregeling onder meer bedoeld is om tempo te kunnen maken.

Zie ook § 5.

§ 8 Relatie met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb)

Binnen afzienbare tijd) zal de Wabo van kracht worden. Daarin worden vergunningen ook gecoördineerd afgehandeld. De Wabo biedt echter geen mogelijkheden tot het coördineren van een vergunningbesluit met een wijziging van het bestemmingsplan. De coördinatieregeling is dus een aanvulling op de Wabo. Dat is ook een reden geweest om de coördinatieverordening toe te spitsen op die aanvulling. Op deze wijze bevat de coördinatieverordening geen elementen die straks via de Wabo geregeld zijn.

De coördinatieregeling is overigens gunstiger dan de Wabo.

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet samenhangende besluiten Awb zijnde een aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Daarin zijn, onder meer, procedureregels opgenomen die in acht kunnen worden genomen als besluiten gecoördineerd worden. Over het doel van de wet zegt de Memorie van Toelichting onder meer:

Het is dus van belang een algemene wettelijke mogelijkheid te creëren om samenhang te brengen in verschillende procedures, die kan worden toegepast wanneer de situatie daarom vraagt.

Dit wetsvoorstel geeft hieraan gestalte, door in de Awb een «coördinatieregeling» aan te bieden die door de bijzondere wetgever of het bestuur van toepassing kan worden verklaard. Deze regeling zorgt voor een stroomlijning van de procedures bij het voorbereiden en nemen van samenhangende besluiten en van de rechtsbescherming daartegen.”)

De coördinatieverordening maakt dankbaar gebruik van de geboden wettelijke mogelijkheid. Zie ook hoofdstuk 2 onder artikel 6.

Relatie met milieuwetgeving

De gecoördineerde voorbereiding van besluiten bevat altijd een bestemmingsplanprocedure (zie ook hieronder: artikelsgewijze toelichting over artikel 2). Daarmee is gegarandeerd dat de nodige milieuwetten worden nageleefd. Het bestemmingsplan moet immers onderbouwd worden met de uitkomsten van onderzoeken naar bijvoorbeeld de luchtkwaliteit, de externe veiligheid, de ecologische (hoofd-)structuur, het geluid, etc. Hoofdstuk 2: Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

Artikel 2

Artikel 2 benadrukt dat de coördinatieregeling alleen ziet op het coördineren van de procedure van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk)met de bestemmingsplanprocedure of de procedure van een uitwerkingsplan of van een wijzigingsplan. Dat is de basis.

Daarbij kunnen vergunningen die een relatie hebben met de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het bestemmingsplan ook betrokken worden bij de coördinatie. Dat kunnen vergunningen zijn op basis van bijzondere wetten of op basis van gemeentelijke verordeningen.

Artikel 3

Artikel 3 geeft een opsomming van de vergunningen en ontheffingen die in combinatie met de bestemmingsplanherziening/uitwerkingsplan/wijzigingsplan en de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk gecoördineerd kunnen worden voorbereid. De Wabo heeft als uitgangspunt gediend, maar het lijstje van de coördinatieverordening is korter. De reden daarvoor is het streven om de coördinatieverordening inhoudelijk zo eenvoudig mogelijk te maken. Alleen vergunningen en ontheffingen met een ruimtelijke component (en dus met een relatie met het bestemmingsplan en met de omgevings-vergunning voor het bouwen van een bouwwerk) zijn opgenomen (bijvoorbeeld dus niet de reclame-vergunning die ruimtelijk niet van belang is voor en ook geen deel uitmaakt van de constructie van het gebouw). Vergunningen die zelden verstrekt worden (zoals een vergunning voor het indirect lozen op het oppervlaktewater) zijn ook niet opgenomen.

Vergunningen die niet door de gemeente worden verstrekt zijn buiten de verordening gehouden, om de uitvoering van de verordening niet onnodig ingewikkeld te maken.

Artikel 4

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje “en” om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.

Lid a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan of over een uitwerkingsplan of over een wijzigingsplan en het besluit over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk10) tot de te coördineren besluiten behoren. De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk moet een bouwplan betreffen dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan in de zin van artikel 44, lid c. van de Woningwet11). Er mag niet ook sprake zijn een andere grond waarop de vergunning in eerste aanleg moet worden geweigerd. Het bestemmingsplan dat meedoet in de coördinatieregeling moet die strijdigheid opheffen, zodat de vergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de bouwaanvraag past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone procedure van een omgevingsvergunning. Dat kan anders zijn als naast de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ook nog andere vergunningen nodig zijn om het project te realiseren. Als het wenselijk is om in dat geval –er zijn meer vergunningen nodig– de besluiten met de coördinatieregeling voor te bereiden, dan moet de gemeenteraad daartoe apart besluiten.

Lid b houdt in dat, als aan de voorwaarde van lid a voldaan is, er meer besluiten in de gecoördineerde voorbereiding mogen meedoen. Die besluiten moeten dan wel genoemd zijn in lid 3 van de verordening. Zie ook de toelichting aldaar.

Het college van burgemeester en wethouders is het coördinerende orgaan dat controleert of aan de wettelijke voorwaarden en aan de voorwaarden van de verordening voldaan is.

Lid c moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van lid 4 is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie “bevordert”. Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat.

Een ruime uitleg van lid c kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen en waartoe de raad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is niet toe.

Op grond van lid d stelt het college van burgemeester en wethouders vast of artikel 5 geen belemmering is voor het toepassen van de coördinatieregeling. Dit lid d moet beperkt uitgelegd worden: áls er een belemmering is, dan is een gecoördineerde besluitvorming niet mogelijk.

Uit lid e blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling moeten willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening.

Lid f beperkt het aantal te coördineren gevallen tot die gevallen waarvan op voorhand gesteld kan worden dat het toepassen van de coördinatieregeling wenselijk is.

Gezien de woningnood en het belang van een goede woningvoorraad moet het bouwen of aanpassen van woningen voortvarend opgepakt kunnen worden, ook als er strijd is met de geldende regeling. De overige gevallen spreken voor zich.

Artikel 5

In dit artikel staat in welke gevallen coördinatie niet mogelijk is. De leden a en b sluiten uit dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid, terwijl de uitkomst van de voorbereiding nog onzeker is.

Zolang geen MER is opgesteld, is ook niet duidelijk welke locatievariant of welke inrichtingsvariant de voorkeur heeft.

Ook de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder. Het feit dat een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen geen overeenstemming is over de financiering, wat geen goede basis is voor een gecoördineerde voorbereiding. Er is tijd nodig om in zo’n geval te proberen om alsnog met partijen overeenkomsten te sluiten, wat niet past bij de voortvarendheid waarmee via de coördinatieregeling uitvoering kan worden voorbereid.

Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente liggen. De gemeente is in beginsel niet bereid tot een dergelijk risico. Gecoördineerde besluitvorming is in zo’n geval dan ook niet wenselijk.

Artikel 6

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Het is wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Daarom draagt de gemeenteraad het college in dit artikel op om een procedureregeling vast te stellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

In §8 van hoofdstuk 1 is al uitgelegd dat de wetgever hulp heeft geboden met de Wet samenhangende besluiten Awb die een coördinatieprocedure toevoegt aan de Algemene wet bestuursrecht. Dit nieuwe onderdeel van de Awb (met name: § 3.5.3) werkt pas als een wet of een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Zolang het college nog geen procedureregeling heeft vastgesteld is op grond van lid c12) de procedure van de Awb van toepassing. Dat is handig, omdat de regeling van het college nog niet klaar is en het overigens ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat ervaring is opgedaan met het toepassen van de coördinatieregeling.

Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid c buiten toepassing.

In de bijlage bij deze toelichting is hoofdstuk 8 uit de Memorie van Toelichting 13) bij het wetsvoorstel integraal weergegeven. Zie ook §8 van hoofdstuk 1 van deze toelichting.

De Wet samenhangende besluiten Awb verplicht het college van burgemeester en wethouders om een aanvrager in kennis te stellen van alle vergunningen die de aanvrager voor zijn project nodig heeft. Lid b geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting vorm wordt gegeven.

2 Met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 over administratief beroep. Deze artikelen zijn overbodig, omdat de Wro dit aspect regelt. Bij toepassing van de coördinatieverordening volgen alle gecoördineerde besluiten de procedure van het bestemmingsplan.

3 TK 2006-2007, 30980, nr. 3

Lid d is opgenomen voor alle duidelijkheid. Dat het college het “coördinerend orgaan” is, blijkt ook al uit artikel 3.31, eerste lid Wro, dus feitelijk is dit lid overbodig.

De procedureregeling moet uiteraard ook gelden als de raad in een bepaald geval dat niet onder de coördinatieverordening valt heeft besloten tot coördinatie. Lid 5 ziet hierop.

Artikel 7

Dit artikel bevat onder meer de bepaling waardoor procedures die onder de werking van de oude verordening zijn gestart, rechtsgeldig voortgezet kunnen worden.

Artikel 8

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.