Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Utrecht 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Utrecht 2018

De raad van de gemeente Utrecht;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 augustus 2017;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Utrecht 2018.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1 Definities

Artikel 1

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

1. Aanbieder: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene of individuele voorziening te leveren.

2. Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten en passen in het actuele maatschappijbeeld.

3. Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten in het kader van de Wmo dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op het versterken van de zelfredzaamheid, zelfregie en eigen kracht.

4. Arbeidsmatige activering: ondersteuning in groepsverband, in een omgeving met arbeidsmatige kenmerken, ter vervanging van reguliere arbeid. Gericht op het bereiken van enige vorm van zelfstandige (arbeidsmatige) participatie.

5. Beleidsplan Wmo: het beleidsplan van de gemeente Utrecht in het kader van de Wmo.

6. Maatschappelijk Netwerk Utrecht: samenwerkingsverband van adviescommissies, cliëntraden en belangenorganisaties met als doel het gezamenlijk verbeteren van advisering, belangenbehartiging en het versterken en waarborgen van participatie van inwoners en cliënten.

7. Buurtteam: een team van professionals dat advies en ondersteuning biedt op het gebied van de Wmo, meldingen en aanvragen in ontvangst neemt en hulpvragen dan wel aanvragen kan behandelen. De buurtteamorganisatie is door het college gemandateerd om hulpvragen en aanvragen te behandelen.

8. Collectief (openbaar) vervoer: vraagafhankelijk vervoer gericht op de regionale vervoersbehoefte primair bestemd voor personen met een beperking die geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer.

9. College: college van burgemeester en wethouders.

10. Dienstverlening: ondersteuning die een persoon, instantie of onderneming biedt aan een ingezetene, anders dan in de vorm van vervoer, woonvoorzieningen of hulpmiddelen.

11. Eigen bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 eerste lid van de wet.

12. Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

13. Gewaarborgde hulp: door belanghebbende ingeschakelde hulp van een derde die garant staat en aanspreekbaar is voor de nakoming van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen

14. Informele begeleiding: ondersteuning en/of begeleiding die geboden wordt met behulp van vrijwillige inzet en/of personen zonder relevante opleiding..

15. International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF); de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) opgestelde classificatie voor het beschrijven van het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. Deze internationale standaard vormt de basis voor het objectief vaststellen van beperkingen en participatieproblemen.

16. Mantelzorg: langdurige hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de ondersteuning rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt

17. Medewerker: persoon die namens het college een melding of aanvraag behandelt.

18. Melding: de mededeling aan het college, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

19. Ondersteuningsplan: het document met de uitkomst van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, indien van toepassing aangevuld met adviezen, verwijzingen en afspraken die met de cliënt zijn gemaakt.

20. Periode voor de eigen bijdrage: vastgestelde periode van vier weken die het CAK hanteert voor de vaststelling van de door de cliënt te betalen bijdrage. Tenzij de wetgever deze CAK periode anders vaststelt.

21. Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1. van de wet.

22. Regionale Toegang (RT): het loket waar een cliënt zich kan melden voor maatschappelijke opvang en begeleid wonen en die deze melding verder in behandeling neemt.

23. Thuisbegeleiding: Structurele individuele ondersteuning aan zelfstandig wonende zorg mijdende cliënten. Gericht op het bieden van structuur waardoor de persoon zelf een huishouden kan voeren. Ter voorkomen van vervuiling, overlast en gedragsproblemen.

24. Vakantie: aaneengesloten dagen waarop belanghebbende buiten de gemeente Utrecht verblijft, maar nog wel aangemerkt kan worden als ingezetene van de gemeente Utrecht. De maximale aaneengesloten vakantieduur bedraagt 6 weken. Binnen een kalenderjaar worden de verschillende vakantieperiodes bij elkaar opgeteld en kunnen samen nooit meer bedragen dan 13 weken per kalenderjaar. Ook in geval de vakantie opgenomen wordt over twee aansluitende kalenderjaren kan niet meer dan 6 weken aangesloten opgenomen worden

25. Vergoeding: budget dat al dan niet als pgb wordt verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

26. Voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee een adequaat resultaat bereikt kan worden en die voorgaat op de Wmo2015.

27. Vrijwillige inzet: de inzet die mensen onverplicht en onbetaald (buiten een eventuele vrijwilligersonkostenvergoeding) aan de samenleving leveren, al dan niet in georganiseerd verband.

28. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Paragraaf 1.2 Reikwijdte verordening

Artikel 1.2

1. Deze verordening heeft betrekking op de maatschappelijke ondersteuning in de zin van de wet, ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Utrecht.

2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn woonplaats heeft in de gemeente Utrecht, blijkend uit het feit dat hij in de basisadministratie van de gemeente staat ingeschreven.

3. In afwijking van de voorgaande leden is deze verordening ook van toepassing op ingezetenen van gemeenten die vallen onder de werking van de centrumgemeente Utrecht ten aanzien van opvang en beschermd wonen, al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Hoofdstuk 2 Maatschappelijke ondersteuning

Paragraaf 2.1 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2.1.1 Melding en onderzoek

1. Een melding kan door of namens een persoon worden gedaan bij het college op een door het college vastgestelde wijze. Het college stelt hiertoe beleidsregels op.

2. De medewerker die de melding in behandeling neemt stelt vast:

a. of het een melding in het kader van de wet is;

b. verwijst, indien dat niet het geval is, de cliënt zo nodig direct door naar de plek waar de persoon zich wel kan vervoegen.

3. De medewerker bevestigt de melding en neemt deze, als het tweede lid sub b niet van toepassing is, verder in behandeling.

4. Als de medewerker heeft vastgesteld dat het een melding in de zin van de wet is en de in het derde lid genoemde situatie niet van toepassing is, stelt deze een onderzoek in conform artikel 2.3.2 van de wet. Dit tenzij de situatie bij de medewerker voldoende bekend is als gevolg van eerdere meldingen.

5. Indien de cliënt dit wenst, kan de cliënt zich bij het doen of afhandelen van de melding laten ondersteunen door iemand uit zijn eigen netwerk en/of een onafhankelijke derde. Het College wijst de cliënt en/of de mantelzorger tijdens de melding op de mogelijkheid een beroep te doen op de onafhankelijke cliëntondersteuning en waar die verkregen kan worden. Ook als het een aanvraag in het kader van de Wet langdurige zorg betreft (Wlz).

6. Indien de cliënt dit wenst kan hij binnen 7 werkdagen na de melding een persoonlijk plan indienen als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet. Het college wijst de cliënt tijdens de melding op deze mogelijkheid.

Artikel 2.1.2 Verslag

1. De medewerker maakt van het onderzoek een verslag, waarin hij de bevindingen van zowel de medewerker als de cliënt weergeeft, alsmede het eventuele ondersteuningsplan.

2. De medewerker verstrekt het verslag na afronding van het onderzoek aan de cliënt.

3. Het college kan beleidsregels stellen over de methodiek en de procedure waarmee het verslag tot stand komt.

Artikel 2.1.3 Aanvraag

Voor de aanvraag voor een maatwerkvoorziening dient gebruik te worden gemaakt van het door het college vastgestelde aanvraagformulier. Het college kan hiervan afwijken. Het college stelt daartoe beleidsregels op.

Paragraaf 2.2 Vormen van maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2.2.1 Inzet voorzieningen

1. Het college kan voor de maatschappelijke ondersteuning algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen beschikbaar stellen.

2. Het college kan bij het toekennen van een voorziening nadere voorwaarden en verplichtingen verbinden aan het gebruik van algemene en maatwerkvoorzieningen.

3. De verstrekking van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen geschiedt binnen de kaders van de wet en het beleidsplan Wmo. Deze verstrekking is gericht op het behalen van één of meer door het college, in overleg met de cliënt vastgestelde resultaten.

Artikel 2.2.2 Reikwijdte van de maatschappelijke ondersteuning

1. De door het college aangeboden maatschappelijke ondersteuning levert een substantiële bijdrage aan het realiseren van een, naar het oordeel van de raad, aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie, conform het beleidsplan Wmo. Aanvaardbaar niveau betekent dat wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie. Maar strekt zich niet uit tot wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van smaak, gewoonte of wens.

Artikel 2.2.3 Tegemoetkoming zorgkosten

1. Het college kan in een kalenderjaar, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

2. Het college kan Nadere regels opstellen over de wijze van aanvragen, voorwaarden om in aanmerking te komen, de wijze van beoordeling en de uitbetaling van de tegemoetkoming.

Paragraaf 2.3 Criteria voor verstrekking van een maatwerkvoorziening

Artikel 2.3.1 Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening

1. Een cliënt kan binnen de kaders van de wet, het door de raad vastgestelde beleidsplan Wmo en deze verordening in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als:

a. het college heeft vastgesteld dat er sprake is van belemmeringen in de zelfredzaamheid of participatie als gevolg van een beperking, van chronisch psychische en/of psychosociale problemen, en

b. de belemmeringen niet in voldoende mate kunnen worden opgelost door de versterking van de eigen kracht, gebruikelijke hulp, de inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers, door gebruik te maken van een oplossing die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd of van voorliggende of algemene voorzieningen.

2. Het college besluit, indien de cliënt op een maatwerkvoorziening is aangewezen, tot de goedkoopste adequate maatwerkvoorziening.

3. Het college kan een maatwerkvoorziening, anders dan in de vorm van dienstverlening, in bruikleen of in eigendom verstrekken.

4. Het college kan beleidsregels stellen over de methodiek en de procedure waarmee de noodzaak tot het bieden van een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld

Artikel 2.3.2 Weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening

In aanvulling op artikel 2.3.1 van deze verordening kan het college een maatwerkvoorziening, gericht op het versterken of behoud van de zelfredzaamheid of participatie weigeren, als naar het oordeel van het college:

a. deze, gezien de beperkingen van de persoon voor zichzelf of anderen, onveilig is, niet passend en/of gezondheidsrisico’s met zich meebrengt;

b. sprake is van een verzoek tot vervanging van een eerder verstrekte voorziening terwijl deze nog in voldoende mate ondersteuning biedt bij de belemmeringen van de cliënt en de voorziening nog niet technisch is afgeschreven;

c. de melding is gedaan op een zodanig moment, dat een objectieve beoordeling van de noodzaak voor of de wijze van ondersteuning niet meer kan plaatsvinden;

d. de cliënt niet of onvoldoende wil meewerken aan het opstellen en nakomen van het ondersteuningsplan dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het bereiken van de resultaten;

e. de cliënt niet of onvoldoende wil meewerken aan behandelingen die in redelijkheid gevraagd kan worden, en hierdoor onnodig een beroep of een te zwaar beroep op de Wmo gedaan moet worden

f. de noodzaak tot het opnieuw verstrekken van een voorziening aan de cliënt te verwijten is;

g. de noodzakelijke maatwerkvoorziening niet leidt tot meerkosten voor de cliënt ten opzichte van de situatie waarin een vergelijkbare persoon zonder dergelijke belemmeringen verkeert.

h. Er geen geschikte voorziening in natura verkrijgbaar is waardoor de gemeente niet in staat is deze te verstrekken.

Artikel 2.3.3 Aanvullende criteria beschermd wonen en opvang

1. In aanvulling op artikel 2.3.1 van deze verordening kan een cliënt binnen de kaders van de wet, het door de raad vastgestelde beleidsplan Wmo en deze verordening, in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening in verband met beschermd wonen en opvang, anders dan in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, als:

a. de cliënt niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en,

b. er sprake is van een vermoeden van beperkte zelfredzaamheid als gevolg van een verslavings-, psychisch of psychosociaal probleem, dan wel een combinatie van deze problemen.

2. Het college verbindt aan de opvang voorwaarden die te maken hebben met het bereiken van als noodzakelijk vastgesteld resultaat. Deze voorwaarden hebben in ieder geval betrekking op:

a. de medewerking van de cliënt aan de verduidelijking van de ondersteunings-behoefte;

b. de medewerking van de cliënt aan de uitvoering van het opgestelde ondersteuningsarrangement;

c. het naleven van de cliënt van de leef- en gedragsregels binnen de opvang.

3. Het college kan beleidsregels stellen t over de methodiek en de procedure voor het beoordelen van de noodzaak tot het bieden van beschermd wonen en opvang

Artikel 2.3.4 Aanvullende criteria mantelzorgondersteuning met verblijf

In aanvulling op artikel 2.3.1 van deze verordening gelden voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van mantelzorgondersteuning, gepaard gaand met verblijf, de volgende criteria:

a. de cliënt is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaand met permanent toezicht;

b. ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert is noodzakelijk;

c. de cliënt is tijdelijk op deze maatwerkvoorziening aangewezen.

Artikel 2.3.5 Aanvullende criteria sociaal-recreatief vervoer

1. Het gebruik van het collectief (openbaar) vervoer heeft het primaat als het de cliënt naar het oordeel van het college in voldoende mate in staat stelt tot participatie.

2. Een persoon die naar het oordeel van het college bij het vervoer met het collectief (openbaar) vervoer is aangewezen op persoonlijke begeleiding, kan gratis een begeleider mee laten reizen.

3. Het college kan beleidsregels stellen voor de beoordeling van het recht op een vervoersvoorziening voor sociaal-recreatief vervoer.

Artikel 2.3.6 Aanvullende bepalingen woonvoorzieningen

1. Het college kan een woonvoorziening verstrekken voor de aanpassing van de woning.

2. De mogelijkheid van verhuizen naar een meer geschikte of volledig geschikte woning kan door het college bij de beoordeling van de goedkoopst adequate oplossing worden meegewogen. De kosten van verhuizen maken in dat geval deel uit van de te treffen voorziening. De vergoeding voor de verhuizing vloeit alleen voort uit een door de gemeente, in het kader van de Wmo, opgelegde verplichting om te verhuizen.

3. In afwijking van lid 2 kan het college een persoonsgebonden budget verstrekken als tegemoetkoming voor de kosten van een verhuizing, als:

a. de cliënt aantoonbaar goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder te doen wegnemen, en

b. er met het oog op de gezondheidstoestand van de cliënt binnen een redelijke termijn geen uitzicht is op de opheffing van de gebreken aan de woning.

4. Een woonvoorziening voor de aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex hoeft niet te worden verstrekt als het wooncomplex specifiek is bestemd voor de huisvesting van ouderen of personen met een beperking.

5. Een woonvoorziening hoeft niet te worden verstrekt wanneer de woning conform het van toepassing zijnde bouwbesluit al aan deze specificatie moest voldoen;

6. Het college kan als onderdeel van een woonvoorziening de dubbele woonkosten in verband met tijdelijke huisvesting vergoeden, als een cliënt tijdelijk elders moet wonen totdat de woning van de cliënt is aangepast.

7. Het college kan een voorziening (deels) weigeren indien de belemmeringen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud, dan wel het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.

8. Het college kan een voorziening weigeren als een cliënt bij het betrekken van een nieuwe woning geen rekening heeft gehouden met zijn huidige beperking en indien van toepassing met een voorzienbare beperking voortvloeiend uit een progressieve aandoening wanneer deze bekend is op moment van verhuizing.

9. Het college verstrekt geen woonvoorziening als de cliënt woont in of verhuist naar een hotel, pension, trekkerswoonwagen, vakantiewoning, tweede woning of intramurale opvang.

10. Het college kan de verstrekking van een woonvoorziening weigeren indien deze redelijkerwijs regulier verkrijgbaar is.

Hoofdstuk 3 Een Persoonsgebonden budget

Artikel 3.1 De wijze van aanvragen van een pgb

1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, dient de cliënt daartoe volgens een door het college ter beschikking gesteld format een gemotiveerde verzoek in, gebaseerd op het ondersteuningsplan, waarbij de cliënt aangeeft:

a. wat hij met het pgb wenst in te kopen;

b. waarom hij de ondersteuning in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;

c. indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;

d. hoe hij de voorziening wenst in te kopen;

e. op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

f. een onderbouwde begroting.

2. Indien de cliënt ondersteuning, begeleiding of een hulpmiddel wenst te betrekken bij een persoon uit het sociaal netwerk, dient de cliënt te motiveren dat dit tot een gelijkwaardig of beter resultaat leidt dan de inzet van een professional.

3. Indien de cliënt ondersteuning, begeleiding of een hulpmiddel wenst te betrekken bij een persoon uit het sociaal netwerk kan het college via een onafhankelijke en daartoe deskundige derde laten toetsen of deze persoon verantwoorde ondersteuning kan leveren.

4. Indien de cliënt zelf niet in staat is het pgb te beheren en dit niet overgenomen wordt door een wettelijke vertegenwoordiger, kan het college van de beheerder een verklaring Gewaarborgde hulp vragen, vergelijkbaar met artikel 5.11 van de Regeling langdurige zorg.

5. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden indien:

a. de cliënt naar het oordeel van het college niet voldoet aan alle in het eerste lid van dit artikel en aan het in de wet gestelde artikel 2.3.6, tweede lid, genoemde voorwaarden;

b. het pgb in de plaats komt van een maatwerkvoorziening die het college in collectieve vorm aanbiedt en deze collectieve voorziening leidt tot een aanvaardbaar niveau van ondersteuning ;

c. de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college niet of niet in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat;

d. de cliënt naar het oordeel van het college:

1. de aanvraag niet kan motiveren en toelichten;

2. de cliënt of zijn vertegenwoordiger een bespreking van het budgetplan weigert of, na daartoe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

3. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

4. problematische schulden heeft, een schuldsaneringstraject doorloopt of onder de wet schuldsanering natuurlijke personen valt, tenzij de bewindvoerder het volledige beheer van het pgb op zich neemt. De kosten die hiermee gemoeid zijn komen ten laste van de cliënt

5. verwijtbaar onder toezicht staat of een bewindvoerder heeft tenzij de bewindvoerder het volledige beheer van het pgb op zich neemt. De kosten die hiermee gemoeid zijn komen ten laste van de cliënt. Onder verwijtbaar wordt verstaan dat de persoon handelingen heeft verricht of keuzes heeft gemaakt die ertoe hebben geleid dat toezicht of bewindvoering noodzakelijk is.

6. redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het pgb te beheren en de persoon die als beheerder optreedt niet voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een gewaarborgde hulp conform artikel 5.11, lid 2, van Regeling langdurige zorg (Rlz) of een daartoe gemachtigd bureau niet beschikt over het keurmerk van het Keurmerkinstituut

7. een gemachtigde of beheerder van het pgb heeft aangewezen die tevens uitvoerder is van de met het PGB ingekochte ondersteuning;

e. er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

f. onafhankelijk advies heeft uitgewezen dat de verantwoorde ondersteuning niet geborgd is;

g. het pgb bestemd is voor besteding in het buitenland;

h. de ondersteuning die door één en dezelfde persoon geleverd wordt meer bedraagt dan 48 uur

per week. Bij het vaststellen of deze 48 uur per week overschreden wordt kan ook betrokken worden de hoeveelheid ondersteuning die deze persoon, al dan niet via een pgb, levert aan andere personen of gezinsleden;

i. het pgb gebruikt wordt voor het betalen van belangenbehartigers of een beheerder, of voor andere kosten dan het leveren van de ondersteuning. Onder andere kosten wordt ook verstaan reiskosten of begeleidings- of administratiekosten in verband met het beheren van een pgb.

j. In afwijking van Artikel 3.1.3 onder f kan het college toestemming geven om de toegekende ondersteuning individuele begeleiding die met het pgb ingekocht wordt ook in te zetten tijdens een vakantie.

k. Het college kan beleidsregels stellen voor de wijze van indienen van een verzoek zoals beschreven in Artikel.3.1.3 lid j en het afwegingskader voor een dergelijk verzoek.

Artikel 3.2 Hoogte van het pgb

1. De omvang van het pgb bedraagt nooit meer dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura Indien nodig kan het pgb voor een hulpmiddel aangevuld worden met een vergoeding voor instandhoudingkosten.

2. Indien het pgb is gebaseerd op een uurtarief of gemiddeld resultaattarief, wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteuning geleverd door een instelling, een zelfstandig ondernemer en personen uit het sociaal netwerk:

a. Het uurtarief voor een erkende instelling is gebaseerd op het goedkoopste tarief zoals afgesproken is met de contracteerde aanbieders;

b. Het uurtarief voor een zelfstandig ondernemer is gebaseerd op het tarief van een erkende instelling minus 18% overheadkosten;

c. Het tarief voor de persoon uit het sociaal netwerk is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Utrecht waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de budgethouder gevrijwaard is van het afdragen van loonheffingen, premies werknemersverzekeringen en geen administratieve verplichtingen heeft.

3. Normbedragen voor de verstrekking van maatwerkvoorzieningen in de vorm van een vergoeding worden door het college vastgelegd in een Financieel besluit Wet maatschappelijke ondersteuning Utrecht.

4. Het tarief op basis waarvan het pgb is berekend blijft in stand zolang de toekenning geldig is.

Artikel 3.3 Besteding en verantwoording van het pgb

1. De cliënt stemt in en handelt conform de bepalingen van de gemeente zoals opgenomen in deze verordening, beschikking en pgb plan.

2. De cliënt stemt in en handelt conform de (algemene) voorwaarden van de Sociale Verzekeringsbank en de voorwaarden zoals de gemeente die is overeengekomen met de SVB.

3. Het college kan de cliënt verplichten gebruikt te maken van standaarddocumenten ten behoeve van het aanleveren van gegevens voor het trekkingsrecht via de SVB.

4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan ingetrokken worden als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 4 Bijdragen voor het gebruik van voorzieningen

Paragraaf 4.1 Eigen bijdrage voor voorzieningen

Artikel 4.1.1 Bijdrage algemene voorzieningen

1. Een cliënt is, behoudens de in lid 2 genoemde voorzieningen, geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor een algemene voorziening binnen de Wmo.

2. Voor de door de gemeente ingerichte Maaltijdservice wordt een eigen bijdrage per maaltijd gevraagd. De hoogte van deze bijdrage is gebaseerd op de kosten voor de maaltijd en bezorging en zijn te vergelijken met de kosten die belanghebbende zou hebben gemaakt voor de boodschappen en het bereiden van een maaltijd.

Artikel 4.1.2 Inkomensafhankelijke eigen bijdrage maatwerkvoorziening

1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening (geleverd in natura of via een pgb), zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

2. Indien de maatwerkvoorziening is verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing van een minderjarig kind, is de eigen bijdrage verschuldigd door de in artikel 2.1.5, eerste lid, van de wet, bedoelde persoon of personen.

3. In afwijking van het eerste lid is geen eigen bijdrage verschuldigd voor het gebruik van collectief (openbaar) vervoer voor zover deze als maatwerkvoorziening wordt verstrekt.

4. Op grond van artikel 3.8, lid 2.a van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt het percentage zoals genoemd in artikel 3.8 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vastgesteld op 8 procent.

5. Het opleggen en innen van de eigen bijdrage voor ondersteuning in de vorm van opvang vindt plaats door de instelling, die de opvang verzorgt. Tenzij het college in de afspraken met de instelling of anderszins hiervan nadrukkelijk afwijkt.

Artikel 4.1.3 Berekening eigen bijdrage maatwerkvoorziening

1. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening is nooit meer dan de maximale eigen bijdrage die mogelijk is op grond van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

2. De kostprijs van de voorziening die wordt gebruikt voor de berekening van de eigen bijdrage is gelijk aan de goedkoopste ingekochte voorziening.

3. Het college stelt Nadere regels vast ten aanzien van de wijze van berekening en inning van de eigen bijdrage voor opvang.

Artikel 4.1.4 Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb ten behoeve van berekening hoogte eigen bijdrage

1. De kostprijs van een eenmalig pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb dat is verstrekt.

2. De kostprijs van een periodiek verstrekt pgb is per periode gelijk aan de hoogte van het pgb dat over deze periode is verstrekt.

Artikel 4.1.5 Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening in natura ten behoeve van berekening hoogte eigen bijdrage

1. De kostprijs van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening in natura, anders dan voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen, wordt als volgt vastgesteld:

a. als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt gehuurd, wordt de kostprijs per periode vastgesteld en is gelijk aan de huur die de gemeente voor de voorziening over die periode verschuldigd is aan de verhuurder van de voorziening;

b. als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt ingekocht, wordt de kostprijs vastgesteld op de vergoeding die de gemeente hiervoor verschuldigd is aan de door de gemeente gecontracteerde leverancier van de voorziening.

2. De kostprijs van dienstverlening, opvang of beschermd wonen in natura wordt per periode vastgesteld en is gelijk aan de vergoeding die de gemeente voor de dienstverlening, opvang of beschermd wonen over die periode verschuldigd is.

Artikel 4.1.6 Afwijkende vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening ten behoeve van berekening hoogte eigen bijdrage

In afwijking van hetgeen gesteld is in artikel 4.1.4 en artikel 4.1.5 wordt de kostprijs van de voorziening die onder de titel Arbeidsmatige activering of Thuisbegeleiding wordt aangeboden, vastgesteld op nihil.

Paragraaf 4.2 Blijk van waardering mantelzorgers

Artikel 4.2.1 Activiteit voor mantelzorgers

1. Het college geeft de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten vorm in overleg met het Stedelijk Steunpunt Mantelzorg.

2. Via het Stedelijk Steunpunt Mantelzorg Utrecht worden betrokken organisaties in staat gesteld om activiteiten voor mantelzorgers uit te voeren als waardering voor hun inzet.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit, klachten en betrekken inwoners

Artikel 5.1 Kwaliteitseisen

1. Instellingen borgen de volgende kwaliteit tijdens de door hen geleverde dienstverlening:

a. Veiligheid van cliënten en personeel. Het gaat hierbij om veilige gebouwen, veilig aanbod en veilig voelen. Kwaliteit van zorg. Het gaat hierbij om de inzet van effectieve methodieken; het inzetten van personeel dat in kennis, houding en vaardigheden deskundig is; het afstemmen van de ondersteuning op de behoeften van de klant en, indien meerdere aanbieders betrokken zijn bij het leveren van ondersteuning, het afstemmen van het geheel aan ondersteuning vanuit klantperspectief.

b. Cliëntgerichtheid: de ondersteuning wordt opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd in samenspraak met de cliënt en zijn mantelzorger of vertegenwoordiger.

c. Doeltreffendheid: de ondersteuning biedt zicht op resultaten.

d. Doelmatigheid: De ondersteuner evalueert regelmatig zijn inzet in relatie tot het resultaat en stelt dit in het gesprek met de cliënt en zijn mantelzorger of vertegenwoordiger aan de orde. Deze uitkomst wordt betrokken bij de innovatie van de wijze waarop de ondersteuning wordt aangeboden.

2. De aanbieders moeten deze kwaliteitsborging vastleggen in een toetsbaar plan passend bij de aard van de ondersteuning. Op verzoek van de gemeenten overlegt de instelling dit plan.

3. Als een aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, is de hoofdaanbieder er verantwoordelijk voor dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

4. De aanbieder draagt er zorg voor dat de door hem ingeschakelde medewerkers voldoen aan de voor de functie vereiste kennis, houding, vaardigheden en wettelijke vereisen.

5. De aanbieder meet minimaal elke twee jaar de klanttevredenheid en betrekt deze resultaten bij de kwaliteitsborging.

6. De aanbieder heeft een procedure voor het indienen van klachten en informeert klanten hierover proactief.

7. Op verzoek van de gemeente geeft de aanbieder een overzicht van het aantal ingediende klachten.

8. De aanbieder betrekt cliënten en waar relevant mantelzorgers, bij het organiseren van de ondersteuning en is gehouden aan de Wmcz (Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen).

9. Het college onderzoekt periodiek en steekproefsgewijs de kwaliteit van de door de aanbieder geboden ondersteuning

10. Het college wijst een toezichthouder aan welke toeziet op de naleving van de in deze verordening gestelde kwaliteitseisen. De toezichthouder is gerechtigd om namens het college handhavend op te treden en maatregelen te treffen.

11. Het college kan ervaringsdeskundigen betrekken bij de invulling van de ondersteuning.

12. Het college kan nadere regels opstellen voor nadere invulling van dit artikel en de wijze waarop de invulling van de kwaliteitseisen wordt gewogen.

Artikel 5.2 Budget voor aanbieders van dienstverlening

1. Indien de dienstverlening wordt uitgevoerd door een derde partij, dan stelt het college een redelijk budget ter beschikbaar voor de te leveren ondersteuning. Dit ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening.

2. Bij de vaststelling van het budget voor het leveren van een dienst houdt het college tenminste rekening met de kosten verbonden aan:

a. de kosten van de beroepskracht

b. redelijke overheadkosten;

c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

d. reis en opleidingskosten;

e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

g. de afspraken die voortkomen uit het voldoen aan de Code Verantwoordelijk Marktgedrag.

3. Het college bepaalt voordat het inkoopproces van de dienst van start gaat of

a. Het college een minimum prijs neerlegt die voldoet aan hetgeen gesteld is in lid 2 van dit artikel

b. een vast prijs hanteert die voldoet aan hetgeen gesteld is in lid 2 van dit artikel

c. de aanbieder vrij laat een prijs neer te leggen die voldoet aan hetgeen gesteld is in lid 2 van dit artikel

4. Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een aanbieder van dienstverlening korten als een niet of onvoldoende geleverde prestatie daar aanleiding toe geeft of vanwege het overschrijden van de normen zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT).

5. Het college kan Nadere regels opstellen voor de invulling van dit artikel en de wijze waarop deze worden gewogen.

Artikel 5.3 Melding incidenten, calamiteiten en geweld

1. Onverlet de verplichting op grond van artikel 3.4 van de wet tot het melden van calamiteiten en geweld bij de toezichthoudende ambtenaar, is de aanbieder verplicht incidenten te registreren..

2. Op verzoek van de gemeente overhandigt de aanbieder de onder lid 12 genoemde registratie binnen 48 uur.

3. De aanbieder van dienstverlening verstrekt periodiek, doch ten minste één maal per jaar, een overzicht van de meldingen met betrekking tot incidenten, calamiteiten en geweld aan de cliëntenraad van de aanbieder.

4. Het college kan beleidsregels stellen met betrekking tot de wijze waarop met meldingen van incidenten, calamiteiten en geweld wordt omgegaan.

Artikel 5.4 Betrekken ingezetenen bij de uitvoering van de wet

1. Het college stelt, volgens de Utrechtse “Participatie Standaard”, inwoners, cliënten en de bij het Maatschappelijk Netwerk Utrecht betrokken cliëntenorganisatie(s) bij het Wmo beleid in staat gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen.

2. Het college betrekt bij het bepalen van de vorm waarin inwoners worden betrokken de cliëntenorganisatie(s).

3. De cliëntorganisatie(s) bestaat uit leden met een breed netwerk in de stad, die in staat zijn de belangen van de ingezetenen in relatie tot de opdracht in de wet in voldoende mate te behartigen.

4. De cliëntorganisatie(s), bedoeld in het eerste lid:

a. wordt door het college betrokken bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;

b. is bevoegd om uit eigen beweging het college te voorzien van advies ten aanzien van verordeningen en beleidsvoorstellen;

c. is bevoegd om onderwerpen voor het overleg aan te dragen.

5. Het college draagt er zorg voor dat de cliëntorganisatie(s) tijdig over informatie kunnen beschikken die noodzakelijk is om hun adviesrol naar behoren en binnen een redelijke termijn uit te oefenen.

6. Het college kan de cliëntorganisatie(s) ondersteunen bij de uitoefening van haar taken.

7. Het college kan in overleg met de cliëntorganisatie(s) ingezetenen op een andere wijze betrekken.

8. Het college kan beleidsregels stellen met betrekking tot het functioneren van de cliënt organisatie(s).

9. Het college zal de wijze waarop zij cliëntparticipatie organiseert verder ontwikkelen in samenwerking met in elk geval de bij het Maatschappelijk Netwerk Utrecht betrokken cliëntenraden, adviesraden en belangenorganisaties.

Hoofdstuk 6 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet

Artikel 6.1 Controles

1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordigers in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die verbonden zijn aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening, Ook als deze verzilverd wordt via een pgb, En over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

2. Teneinde oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen, controleert het college de doelmatigheid en rechtmatigheid van de verstrekte voorziening en de besteding van het pgb. Dit kan in de vorm van een steekproef.

3. Het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie en accountantscontrole, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht en de geleverde prestaties.

4. Het college is gerechtigd tot materiële controle en tot fraudeonderzoek, waaronder de besteding van het pgb, bij organisaties, leveranciers en budgethouders. Het college kan beleidsregels stellen met betrekking tot de wijze waarop deze onderzoeken vorm worden gegeven.

5. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

Artikel 6.2 Terugvordering

1. Als het college uitvoering geeft aan artikel 2.4.1 van de wet, stelt het college de geldswaarde vast op de kostprijs, bedoeld in artikel 4.2.2, van de ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening.

2. Zodra de cliënt aan zijn betalingsverplichting ten aanzien van de terugvordering heeft voldaan, meldt het college dit bij het Centraal Administratiekantoor, zodat deze de grondslag van de verschuldigde eigen bijdrage kan corrigeren.

3. Zodra de cliënt is overleden, boekt het college de vordering af, tenzij de vordering tevens is gericht op degene die zijn medewerking heeft verleend aan het opzettelijk misbruik en die persoon nog in leven is.

4. Als het recht op een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 7 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 7.1 Intrekking oude verordening

De Verordening voorzieningen Wmo Utrecht 2016 wordt ingetrokken per 1 januari 2018

Artikel 7.2 Overgangsbepalingen

1. Aanvragen voor ondersteuning die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening Wmo 2016 gemeente Utrecht.

2. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening wordt beslist met inachtneming van de verordening waarop het besluit is gebaseerd.

3. Het college heeft de bevoegdheid een besluit te herzien met toepassing van deze verordening:

a. op de gronden vermeld in deze verordening;

b. indien uit een door het college uitgevoerd heronderzoek blijkt dat er met toepassing van deze verordening een afwijkend besluit zou zijn genomen;

c. indien de cliënt ondersteuning ontvangt in natura en wenst over te stappen naar een andere aanbieder of naar een pgb;

d. indien de cliënt ondersteuning ontvangt in de vorm van een pgb en wenst over te stappen naar ondersteuning in natura.

Artikel 7.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 7.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Utrecht 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad, gehouden op 2 november 2017,

De griffier, De burgemeester,

mr. M. van Hall mr. J.H.C. van Zanen

Toelichting op de artikelen

Toelichting bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Utrecht 2018

Inleiding

In de wet is vastgelegd dat de gemeente een verordening dient vast te stellen met daarin de kaders voor de uitvoering van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid rond maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In dit artikel worden een aantal veelgebruikte termen omschreven die voorkomen in de verordening. Daar zij ook termen bij die in Wmo zelf zijn gedefinieerd. Daarbij is de definitie in de wet leidend.

Niet alle weergegeven definities komen terug in de artikelen van de verordening. Er is voor gekozen ook een aantal termen te omschrijven die van belang zijn in de uitvoering. Het doel s duidelijkheid te verschaffen over wat met verschillende termen wordt bedoeld.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

In dit artikel wordt beschreven wie aanspraak kan maken op deze verordening. Hoewel de wet de reikwijdte ook omschrijft, is er voor de leesbaarheid voor gekozen dit ook op te nemen in de verordening. Op die manier ontstaat een juridische grondslag in de verordening om te kunnen bepalen wie een beroep kan doen op de Wmo in de gemeente Utrecht.

In het derde lid wordt specifiek aangegeven dat ook niet-ingezetenen van Utrecht een verzoek kunnen doen voor op opvang en beschermd wonen vanwege de centrumfunctie die de gemeente Utrecht heeft voor dit onderdeel.

Hoofdstuk 2 Maatschappelijke ondersteuning

Paragraaf 2.1 Procedure melding, onderzoek, aanvraag

In deze paragraaf wordt de procedure beschreven die wordt toegepast bij een verzoek van een burger om ondersteuning in het kader van de Wmo.

Artikel 2.1.1 Melding en onderzoek

De te volgen procedure bij het doen van een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning is beschreven in de wet. Omwille van de duidelijkheid is het ook in de verordening opgenomen. Hiermee ontstaat ook een juridische basis in de verordening waarop zowel de burger als de gemeenten zich kunnen beroepen.

Het college krijgt met dit artikel de bevoegdheid de voorgeschreven procedure nader in te vullen. Deze bevoegdheid is tevens een verplichting aan het college helderheid te verschaffen aan de burger over de wijze waarop deze een verzoek tot ondersteuning kan indienen.

Met ‘het college’ zoals benoemd in dit artikel wordt bedoeld de (medewerkers van) de buurtteamorganisatie of gemeentelijke afdeling die belast zijn met de uitvoering van de procedure. Het college geeft hiertoe mandaat aan de betreffende organisatie of afdeling.

Artikel 2.1.2 Verslag

Het verslag is een verplicht onderdeel van de procedure. Het ondersteuningsplan kan een deel zijn van dit verslag. Het verslag beschrijft vooral de gevolgde procedure, de uitkomst van het onderzoek en de afwegingen die zijn gemaakt. Het ondersteuningsplan beschrijft de gekozen oplossingsrichtingen, doelstellingen en de aanpak.

De burger die aanspraak maakt op ondersteuning heeft recht op een verslag. Het verslag wordt vertrekt aan de burger, tenzij de burger hier geen prijs op stelt.

Het college heeft de bevoegdheid regels op te stellen over de wijze waarop het verslag tot stand komen en waar het verslag aan moet voldoen.

Artikel 2.1.3 Aanvraag

Indien uit het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, moet deze worden aangevraagd. De wijze waarop dat gebeurt, kan door het college worden bepaald. Hier is voor gekozen om bureaucratie zo veel mogelijk te voorkomen. Een standaardprocedure past niet altijd bij de uitvoeringspraktijk. Een bepaalde mate van flexibiliteit is daarbij noodzakelijk.

Paragraaf 2.2 Vormen van maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2.2.1 Inzet voorzieningen

In het kader van deze verordening kan ondersteuning worden geboden in de vorm van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening. Algemene voorzieningen zijn ondersteuningsvormen die zonder voorafgaande toets toegankelijke zijn, een verwijzing is hiervoor niet nodig.

Het college heeft de bevoegdheid om voorwaarden te stellen aan het gebruik van deze voorzieningen. Het gaat hier nadrukkelijk niet over regels over het recht op voorzieningen, maar over gebruiksvoorwaarden wanneer de voorziening is toegekend. Denk hierbij aan bijvoorbeeld bruikleenvoorwaarden.

In lid 3 wordt aangegeven dat er een rangorde is bij de inzet van voorzieningen. In het beleidsplan Wmo is deze aangegeven: Eerst het zelforganiserend vermogen benutten, dan pas algemene voorzieningen inzetten. Wanneer algemene voorzieningen niet voldoen of niet aanwezig zijn kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.

Artikel 2.2.2 Reikwijdte van de maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel wordt een nadrukkelijke rol gegeven aan de gemeenteraad als het gaat het bepalen van een aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie. De gemeenteraad heeft dit bepaald in het beleidsplan Wmo. Het college krijgt hiermee de opdracht ondersteuning te bieden die bijdraagt aan het bereiken van dat door de gemeenteraad vastgestelde niveau.

Uitgangspunt is dat de wet bepaalt dat de ondersteuning die de gemeente biedt een afdoende bijdrage levert. Dit is ook in de verordening overgenomen. Deze bepaling impliceert dat de ondersteuning door het college niet volledig compenserend hoeft te zijn, maar wel een zodanig niveau heeft dat de burger werkelijk in staat wordt gesteld om te participeren. Enige vorm van eigen inzet door de burger mag hierbij dus worden verwacht.

Artikel 2.2.3 Tegemoetkoming zorgkosten

In de wet is geregeld dat het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Deze bevoegdheid moet in de verordening worden geregeld. De wijze waarop deze tegemoetkoming wordt ingericht en uitgevoerd kan het college via een Nadere regel vorm geven.

Paragraaf 2.3 Criteria voor verstrekking van een maatwerkvoorziening

Artikel 2.3.1 Algemene criteria voor maatwerkvoorziening

In dit artikel worden de algemene voorwaarden bepaald om in aanmerking te kunnen komen voor een maatwerkvoorziening.

In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen een belemmering en een beperking.

Een beperking is een aandoening op grond van de ICF. Echter niet alle beperkingen leiden tot een belemmering in de zelfredzaamheid of participatie. Pas al het college heeft vastgesteld dat een beperking leidt tot een belemmering in de zelfredzaamheid of participatie kan er sprake zijn van de noodzaak tot ondersteuning.

Tevens wordt hier bepaald dat wordt gekozen voor inzet van de goedkoopste adequate voorziening. Dit betekent dat uit alle voorzieningen die als adequaat worden beoordeeld de goedkoopste wordt verstrekt. Daarbij wordt rekening gehouden met de te verwachten gebruiksduur. Zo kan een duurdere voorziening op lange termijn goedkoper zijn indien vooraf duidelijk is dat de voorziening langdurig zal worden gebruikt. Dit artikel geeft ook ruimte voor hergebruik van voorzieningen, mits de voorziening doelmatig is. Bij hergebruik gaat doelmatig ook over de staat van de voorziening.

Het college heeft de mogelijkheid om procedureregels te stellen. Aanvullend op de aanvraag (artikel 2.1.3) gaat het hier bijvoorbeeld om de procedure waarmee wordt bepaald welke voorziening het meest doelmatig is en aan welke (technische of inhoudelijke) eisen deze moet voldoen.

Artikel 2.3.2 - 2.3.6 Weigeringsgronden en aanvullende criteria

In dit artikel wordt ingegaan op specifieke omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het bepalen van de noodzaak tot ondersteuning via specifieke maatwerkvoorzieningen.

Hoofdstuk 3 Ondersteuning in de vorm van een PGB

Artikel 3.1 Het aanvragen van een PGB

Een PGB is geen voorzieningen, maar de verzilveringvorm van een toegekende maatwerkvoorziening. De burger zal gemotiveerd moeten aangeven waarom een PGB meer passend is dan een maatwerkvoorziening in natura. In dit artikel worden de voorwaarden bepaald waaronder de maatwerkvoorziening kan worden verzilverd in de vorm van een PGB.

Tevens zijn in dit artikel bepalingen opgenomen die tot doel hebben de kwaliteit van de zorg te borgen en te borgen dat de besteding van het PGB werkelijk ten goede komt aan de ondersteuning van de kwetsbare persoon.

Artikel 3.2 Hoogte van het PGB

In dit artikel wordt beschreven hoe de hoogte van het PGB wordt bepaald. Binnen de toepassing van dit artikel moet individueel maatwerk worden geleverd. Het college heeft dan ook de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken wanneer daar in een individuele situatie aanleiding toe is.

De normbedragen voor een pgb worden vastgelegd in een afzonderlijk financieel besluit. Deze wordt door het college vastgesteld. Er is gekozen voor een afzonderlijk financieel besluit omwille van overzichtelijkheid en de noodzakelijke flexibiliteit. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor een bedrag en/of percentage op korte termijn aangepast moet worden.

Het financieel besluit geldt slechts als richtinggevend kader. Of de daarin bepaalde bedragen toereikend dan wel te ruim zijn hangt immers af van individuele omstandigheden. Indien wordt afgeweken van het besluit, wordt dit in een individuele situatie gemotiveerd.

Artikel 3.3 Besteding en verantwoording van het PGB

De wet bepaalt dat het PGB wordt aangeboden in de vorm van trekkingsrecht dat wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit artikel biedt de juridische basis om de burger te committeren aan de voorwaarden die hiervoor gelden.

Hoofdstuk 4 Bijdragen voor gebruik van voorzieningen

De wet biedt binnen kaders de mogelijkheid een bijdrage te vragen voor het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De wet bepaalt dat de bijdrage voor een algemene voorziening onafhankelijk is van het inkomen, terwijl de bijdrage voor een maatwerkvoorziening juist afhankelijk is van het inkomen.

Artikel 4.1.1 Bijdrage algemene voorzieningen

De verordening biedt de mogelijkheid aan het college om een bijdrage te vragen voor het gebruik van een algemene voorziening. In het beleidsplan Wmo is bepaald dat algemene voorzieningen in principe kosteloos toegankelijk zijn. Er kunnen omstandigheden zijn waarbij een bijdrage ondanks dat uitgangspunt gerechtvaardigd is. Denk hierbij aan kosten die ook zouden zijn gemaakt wanneer geen ondersteuning nodig was geweest, bijvoorbeeld een onkostenvergoeding voor koffie en thee, een maaltijd, een slaapplaats of vervoer. Het betreft hier geen limitatieve opsomming.

Artikel 4.1.2 Inkomensafhankelijke eigen bijdrage maatwerkvoorziening

Dit artikel bepaalt dat voor een maatwerkvoorziening een inkomensafhankelijke eigen bijdrage is verschuldigd. De wet bepaalt dat het opleggen van een eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening in de verordening moet zijn vastgelegd. De inning van deze eigen bijdrage loopt via het CAK.

Het tweede lid regelt het opleggen van een eigen bijdrage aan de ouders van een minderjarige waarvoor de woning wordt aangepast. De wet geeft de gemeente de mogelijkheid dit te doen, mist het in de verordening is bepaald. De woningaanpassing is de enige maatwerkvoorziening voor een minderjarige waarvoor een eigen bijdrage mag worden gevraagd. De reden hiervan is dat een woningaanpassing altijd wordt toegekend aan de eigenaar/huurder van de woning en niet aan de minderjarige zelf.

Het derde lid bepaalt dat geen inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt gevraagd voor collectief (openbaar) vervoer. Dit betreft de Regiotaxi Utrecht. Deze wordt aangeboden in de vorm van een gesubsidieerde maatwerkvoorziening. De hoogte van de subsidie is bepaald op een niveau die het mogelijk maakt om deze voorziening tegen regulier openbaar vervoer tarief aan te bieden aan de persoon aan wie deze maatwerkvoorziening is verstrekt. Om die reden wordt daar bovenop geen (extra) eigen bijdrage gevraagd. Om de mogelijkheid open te houden deze voorziening in de toekomst als een algemene voorziening aan te bieden is “…voor zover deze als maatwerkvoorziening wordt verstrekt”, toegevoegd.

In het vierde lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die geboden wordt in artikel 3.8, lid 2.a van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Hierin is bepaald dat de gemeente de mogelijkheid heeft met naam genoemde parameters die het CAK gebruikt voor het bepalen van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage, te wijzigen. Hiervan is gebruik gemaakt door het heffingspercentage dat standaard op 15% staat te verlagen naar 8%.

Het vijfde lid bepaalt dat het college de mogelijkheid heeft om de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang op een andere wijze vast te stellen en te innen dan door het CAK. De wet geeft hiervoor de ruimte. De reden hiervan is dat het proces van het CAK een vaste woon- of verblijfplaats vereist. Bij deze doelgroepen is dit echter niet altijd het geval of is het niet wenselijk dit adres te gebruiken.

Artikel 4.1.3 Berekening eigen bijdrage maatwerkvoorziening

Dit artikel regelt dat bij het opleggen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen anders dan opvang, wordt aangesloten bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dit is wettelijk verplicht indien een gemeente kiest voor het opleggen van deze eigen bijdrage. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is de wettelijke grondslag op basis waarvan het CAK haar taak uitvoert.

Artikel 4.1.4 – 4.1.6 Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening ten behoeve van berekening hoogte eigen bijdrage

De hoogte van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage is mede gebaseerd op de kostprijs van de verstrekte voorziening. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepaalt namelijk dat de eigen bijdrage nooit meer kan bedragen dan de kostprijs. Daarom is het noodzakelijk de kostprijs van een maatwerkvoorziening vast te stellen. Deze artikelen regelen de wijze waarop de kostprijs wordt vastgesteld. Tevens wordt geregeld dat voor enkele specifieke voorzieningen de kostprijs op nul wordt gesteld.

Paragraaf 4.2 Blijk van waardering mantelzorgers

Artikel 4.2.1 Activiteit voor mantelzorgers

De wet bepaalt dat in de verordening wordt bepaald hoe jaarlijks een blijk van waardering aan mantelzorgers wordt vormgegeven. Uitgangspunt is dat dit zo flexibel mogelijk kan worden ingevuld op een manier die aansluit bij de behoeften van mantelzorgers. Daarom is er voor gekozen het aanbod niet letterlijk vast te leggen in de verordening, maar dit vorm te laten geven door het college in overleg met het Stedelijk Steunpunt Mantelzorg. Organisaties die veel met mantelzorgers te maken hebben, worden via het Steunpunt Mantelzorg Utrecht in staat gesteld om activiteiten (evenementen) voor mantelzorgers uit te voeren als waardering voor hun inzet. Deze organisaties kunnen daarvoor subsidie ontvangen.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit, klachten en betrekken inwoners

Artikel 5.1 Kwaliteitseisen

De wet bepaalt dat in de verordening het basis kwaliteitsniveau van de ondersteuning wordt vastgelegd. Dit artikel legt hiervoor de basis en geeft het college de bevoegdheid nadere eisen te stellen indien de uitvoeringspraktijk hierom vraagt.

Artikel 5.2 Budget voor aanbieders van dienstverlening

De wet bepaalt dat in de verordening moet zijn vastgelegd hoe het tarief voor maatwerkvoorzieningen wordt bepaald. In dit artikel wordt conform de wettelijke vereisten de variabelen benoemd die betrokken moeten worden bij het bepalen van een redelijk budget. Het college kan Nadere regels stellen voor de uitwerking van dit artikel indien de uitvoeringspraktijk hierom vraagt.

Artikel 5.3 Melding incidenten, calamiteiten en geweld

De wet bepaalt dat in de verordening moet zijn vastgelegd hoe wordt omgegaan met incidenten, calamiteiten en geweld bij het bieden van ondersteuning. Dit artikel legt hiervoor de basis en geeft het college de bevoegdheid nadere eisen te stellen indien de uitvoeringspraktijk hierom vraagt.

Artikel 5.4 Betrokkenheid bij de uitvoering van de wet

De wet bepaalt dat in de verordening moet zijn vastgelegd hoe burgers worden betrokken bij de uitvoering van de wet. Er is voor gekozen enige ruimte te bieden in de formulering. De reden hiervan is dat rekening moet worden gehouden met de huidige positie van bestaande adviesraden. Tegelijkertijd moet er ruimte zijn voor vernieuwing. In dit artikel worden hiertoe bevoegdheden gegeven aan het college. Dit is passend aangezien het hier gaat om de betrokkenheid van burgers bij de uitvoering van beleid.

Hoofdstuk 6 Bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet

Artikel 6.1 Controles

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om periodiek burgers en zorgaanbieders te controleren op respectievelijk het recht op de maatwerkvoorziening en naleving van contractuele afspraken. Deze bevoegdheid strekt zich ook uit tot de controle van de besteding van het PGB.

Bij een pgb wordt het toegekende budget overgemaakt aan de SVB. Deze instelling verzorgt de betaling aan de cliënt of zorgverlener. Indien uit onderzoek blijkt dat er concrete en sterke aanwijzingen zijn dat het pgb oneigenlijk of onjuist gebruikt wordt, kan de gemeente de SVB verzoeken de betaling (tijdelijk) stop te zetten. Dit is geregeld via artikel 2 lid e van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. Gemeenten kunnen hiervan alleen gebruik maken als dit geregeld is in de verordening Wmo.

Artikel 6.2 Terugvordering

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid tot terugvordering van onterechte verstrekkingen.

Hoofdstuk 7 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 7.1 Intrekking oude verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening, vervalt de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Utrecht 2016.

Artikel 7.2 Overgangsbepalingen

Dit artikel regelt hoe wordt omgegaan met aanvragen en verstrekkingen die zijn ingediend dan wel verstrekt voordat deze verordening van kracht werd.

Artikel 7.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018. En geeft regels voor besluiten afgegeven op grond van eerdere verordening.

Artikel 7.4 Citeertitel

Dit artikel geeft de titel van deze verordening aan.