Regeling vervallen per 18-04-2024

Mandaatbesluit RUD Utrecht - gemeente Utrecht 2018

Geldend van 15-02-2018 t/m 17-04-2024

Intitulé

Mandaatbesluit RUD Utrecht - gemeente Utrecht 2018

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht houdende de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de directeur van de Regionale uitvoeringsdienst Utrecht (Mandaatbesluit RUD Utrecht - gemeente Utrecht).

Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht; Overwegende dat:

- dit mandaatbesluit van toepassing is op de door de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling RUD Utrecht verleende mandaten;

- het algemeen bestuur en de directeur van de RUD Utrecht hebben ingestemd met mandaatverlening door de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling RUD Utrecht aan de RUD Utrecht;

Gelet op:

- afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

- de Gemeentewet;

- de Provinciewet;

- artikel 2 lid 3, artikel 18 en artikel 19 lid 3 van de Gemeenschappelijke regeling RUD Utrecht;

Besluit: vast te stellen navolgend Mandaatbesluit RUD Utrecht - gemeente Utrecht 2018;

Artikel 1: Definities

De in artikel 1 van de gemeenschappelijke regeling RUD Utrecht opgenomen definities zijn van toepassing op dit besluit. Daarnaast wordt in dit besluit verstaan onder

1. directeur: de directeur van de Regionale uitvoeringsdienst Utrecht, bedoeld in artikel 27 van de regeling;

2. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

3. dienstverlenings- de overeenkomst als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de regeling; overeenkomst:

4. regeling: gemeenschappelijke regeling RUD Utrecht;

5. schriftelijk: ten behoeve van dit besluit wordt daaronder mede verstaan per e-mail en per fax

Artikel 2: Mandaat en ondermandaat

1. Het college verleent aan de directeur mandaat voor het nemen van besluiten en het verrichten van handelingen welke nodig zijn ter uitvoering van de dienstverleningsovereenkomst welke tussen de gemeente Utrecht en de RUD Utrecht gesloten is.

2. [Vervallen.]

3. Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, behelst niet de bevoegdheid tot besluiten tot de intrekking van een vergunning overeenkomstig artikel 5.19 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

4. Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, behelst niet de bevoegdheid tot beslissen op bezwaarschriften, bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

4a. Het mandaat bedoeld in het eerste lid, behelst niet de bevoegdheid tot het nemen van besluiten, anders dan

a. het besluit om een aanvraag niet in behandeling te nemen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht;

b. het afwijzen van een herhaalde aanvraag op grond van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht;

c. het aanwijzen van toezichthouders in de zin van artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht;

d. het machtigen van procesvertegenwoordigers;

e. het nemen van besluiten op grond van hoofdstuk 17 Wet milieubeheer inzake maatregelen bij een ongewoon voorval, voor zover er sprake is van een situatie dat terstond ingrijpen noodzakelijk is om onomkeerbare schade of gevaar aan het milieu te voorkomen;

f. het nemen van besluiten op grond van artikel 5:27 Algemene wet bestuursrecht welke zijn

benodigd ten behoeve van de toepassing van bestuursdwang, met uitzondering van het binnentreden van een woning;

g. het indienen van een aanvraag op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

h. het besluit tot het opleggen van een spoedeisende last onder bestuursdwang conform artikel 5:31 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 5.17 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel de schriftelijke bekrachtiging van de mondelinge aanzegging daartoe, voor zover er sprake is van een situatie dat terstond ingrijpen noodzakelijk is om onomkeerbare schade of gevaar aan het milieu te voorkomen;

i. besluiten op grond van artikel 30, 32 en 33 Wet bodembescherming met betrekking tot het treffen van maatregelen bij ongewone voorvallen alsmede het uitvoeren van die maatregelen, voor zover er sprake is van een situatie dat terstond ingrijpen noodzakelijk is om onomkeerbare schade of gevaar aan het milieu te voorkomen;

j. het voorbereiden en uitvoeren van besluiten op grond van de artikelen 43, 55b en 74 Wet bodembescherming met betrekking tot de inzet van het bevelsinstrumentarium;

k. het voorbereiden en uitvoeren van besluiten op grond van de artikelen 70, 71 en 72 Wet bodembescherming;

l. gegevens verstrekken dan wel opvragen ingevolge artikel 87a, eerste en derde lid Wet bodembescherming, artikel 92b Wet bodembescherming en ad hoc op verzoek van het ministerie over gegevens in het kader van de Wet bodembescherming.

5. De directeur kan de bevoegdheden, genoemd in het eerste lid, in ondermandaat opdragen aan personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn, tenzij dat ten aanzien van een concreet mandaat in de bijlage uitdrukkelijk is uitgesloten.

Artikel 3: Uitsluiting BRZO- en RIE 4-inrichtingen

Het mandaatbesluit geldt niet ten aanzien van bevoegdheden die betrekking hebben op vergunningverlening, toezicht en handhaving van de BRZO- en RIE 4-inrichtingen.

Artikel 4: Voorschriften

1. Bij de uitoefening van een mandaat wordt het daaromtrent gestelde bij of krachtens wettelijke regelingen, besluiten, verordeningen, circulaires, aanwijzingen, richtlijnen, beleidsregels van het Rijk en het college betrokken dan wel, indien dat in een van de genoemde regels is bepaald, in acht genomen, conform de algemene en specifieke instructies en financiële afspraken die gelden op grond van de regeling voor de uitoefening van de betreffende taak.

2. Een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat is verleend past de algemene dan wel specifieke instructies, bedoeld in artikel 10:6 Algemene wet bestuursrecht, van het college toe.

3. Het college zorgt ervoor dat de directeur over de informatie beschikt die noodzakelijk is conform het eerste lid. De directeur zorgt ervoor dat de personen aan wie hij ondermandaat verleent eveneens kunnen beschikken over de informatie, bedoeld in de eerste volzin.

4. Het college treedt bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de directeur over uitvoeringsaspecten indien dat beleid raakt aan de taken en bevoegdheden die de Regionale uitvoeringsdienst uitvoert.

5. De directeur treedt in overleg met het college indien hij het noodzakelijk acht af te wijken van de kaders of beleid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5: Informatieplicht

1. De directeur informeert het college periodiek over ingekomen aanvragen en verzoekschriften en over de resultaten van de controles van de Regionale uitvoeringsdienst, die betrekking hebben op gemandateerde bevoegdheden, bedoeld in artikel 2.

2. Het college maakt binnen tien dagen na ontvangst van informatie, bedoeld in het eerste lid, kenbaar of nader overleg gewenst is.

3. Onverminderd het eerste lid informeert een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat is verleend het college schriftelijk bij de toepassing van de procedures, bedoeld in afdeling 3.4, artikel 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht.

4. Onverminderd het eerste en derde lid heeft een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat is verleend een voorafgaande informatieplicht en een signaleringsplicht jegens het college indien de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid voor het college gelet op de inhoud van het besluit, de geadresseerde of de politieke gevoelens in de gemeenteraad of de

samenleving naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen zal hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de gemeente aansprakelijk wordt gesteld of anderszins in rechte wordt aangesproken. In de gevallen, bedoeld in de vorige volzin, verschaft de directeur de benodigde informatie en voert overleg met het college alvorens de bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, uit te oefenen.

5. De directeur en het college overleggen regelmatig over de planning, de aantallen en de kwaliteit van de bij of krachtens dit besluit in mandaat te nemen dan wel genomen besluiten.

6. Periodiek wordt door de directeur in samenspraak met de colleges en gedeputeerde staten de mandaatverlening en de informatieverstrekking geëvalueerd waarover aan het dagelijkse bestuur wordt gerapporteerd.

Artikel 6: Volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen worden met mandaat gelijk gesteld de verlening van:

1. volmacht om in naam van het college privaatrechtelijke handelingen te verrichten, en

2. machtiging om in naam van het college handelingen te verrichten die een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 7: Verslaglegging

De directeur draagt zorg voor periodieke verslaglegging van de door hem in mandaat genomen besluiten via de reguliere planningscyclus en control cyclus, een en ander in overleg met de mandaatgevers. De verslaglegging wordt ter kennisneming het ter zake bevoegd bestuursorgaan wordt gezonden.

Artikel 8: Ondertekening

1. De bevoegdheid om in mandaat beslissingen te nemen impliceert de bevoegdheid tot ondertekening namens de mandaatgever.

2. De stukken in mandaat genomen worden door de RUD Utrecht als volgt ondertekend: Namens burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,

(naam)

Directeur RUD Utrecht

3. Ingeval van uitoefening van ondermandaat worden uitgaande stukken overeenkomstig het hiervoor bepaalde ondertekend, met dien verstande dat de naam, de functieaanduiding en de handtekening van de gemandateerde medewerker in de plaats van de naam, de functieaanduiding en de handtekening van de eerst gemandateerde, wordt geplaatst.

Artikel 9: Intrekking

Het Mandaatbesluit RUD Utrecht gemeente Utrecht wordt ingetrokken.

Artikel 10: Bekendmaking en inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op de dag waarop het in het Gemeenteblad is bekendgemaakt.

Artikel 11: Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: “Mandaatbesluit RUD Utrecht gemeente Utrecht 2018”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders gehouden op 13 februari 2018,

Namens burgemeester en wethouders,

De secretaris, De burgemeester