Regeling vervallen per 11-01-2008

Algemene subsidieverordening 2002

Geldend van 11-01-2008 t/m 10-01-2008

Intitulé

Algemene subsidieverordening 2002

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

AlgemeneSubsidieverordening2002

(raadsbesluitvan4juli2002)

De raad der gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 21 juni 2002

Besluit:

vast te stellen de volgende:

Algemene Subsidieverordening 2002

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

aanvrager: een (rechts-)persoon die door middel van het indienen van een schriftelijke aanvraag een verzoek heeft ingediend subsidie te verkrijgen;

begunstigde: een (rechts-)persoon waaraan, al dan niet onder voorbehoud, voorwaarden en beperkingen, een subsidie is verleend;

garantie: een verbintenis als bedoeld in artikel 4.1 sub d van deze verordening;

gelieerde rechtspersoon: onder gelieerde rechtspersonen worden in ieder geval verstaan:

  • a.

    rechtspersonen waaraan de aanvrager/begunstigde in het verleden om niet een bedrag van meer dan EUR 1.000,00 ter beschikking heeft gesteld en waarover deze op enig moment weer de beschikking kan krijgen en/of

  • b.

    rechtspersonen ten aanzien waarvan de aanvrager/begunstigde een beslissende invloed heeft op de besteding van middelen dan wel invloed heeft op de benoeming van een of meer bestuursleden en/of

  • c.

    rechtspersonen die statutaire bepalingen kennen op grond waarvan bij liquidatie gelden aan de aanvrager/begunstigde kunnen toevloeien en/of

  • d.

    rechtspersonen ten aanzien waarvan statutair is bepaald dat deze (mede) ten doel hebben de aanvrager/begunstigde financieel te ondersteunen.

jaar: een kalenderjaar, tenzij in deze verordening of op basis van deze verordening genomen besluiten is bepaald dat een boekjaar wordt bedoeld, waarbij een boekjaar samenvalt met het kalenderjaar.

project: een activiteit die gericht is op het bereiken van een concreet omschreven doel binnen een vooraf vastgestelde tijdsperiode;

subsidie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4:21

van de Algemene wet bestuursrecht;

subsidieplafond: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4:22 van de Algemene wet bestuursrecht en de nadere concretisering die aan dit begrip is gegeven in artikel 2.4 van deze verordening;

wet: de Algemene wet bestuursrecht (St.bl. 1992, 315, zoals nadien gewijzigd).

Toelichting:

In dit artikel wordt een aantal veelvuldig in deze verordening gebruikte begrippen gedefinieerd. In de verordening wordt voor de belanghebbende(n) bij subsidies het begrippenpaar "aanvrager" en "begunstigde" gebruikt. De belanghebbende wordt tot aan het moment van subsidieverlening als aanvrager aangeduid en daarna als begunstigde. In de Algemene subsidieverordening 1996 werd het begrip "instelling" gehanteerd, welk begrip een beperking zou kunnen suggereren die betrekking zou hebben op de hoedanigheid van de belanghebbende. Ten aanzien van het begrip "subsidie" wordt verwezen naar de Algemene wet bestuursrecht. In artikel 4:21 van de wet wordt onder een subsidie ook verstaan een geldelijke aanspraak. Hierdoor vallen ook garanties onder dit begrip. Een geldelijke aanspraak brengt met zich mee dat voor het bestaan van een subsidierelatie feitelijk geldverkeer geen noodzakelijke voorwaarde is. Bij een garantie ontstaat er een aanspraak op geldelijke middelen, ook al is deze aanspraak afhankelijk gesteld van het vervuld worden van een bepaalde voorwaarde (i.c. in gebreke blijven van de debiteur). In de Algemene subsidieverordening 1996 is (in artikel 5.2) niet altijd geheel duidelijk wat onder een gelieerde instelling wordt verstaan. In de begripsbepalingen van deze nieuwe verordening is ernaar gestreefd een duidelijke definitie te introduceren van een gelieerde rechtspersoon.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op alle subsidies die door of namens bestuursorganen van de gemeente Utrecht worden verstrekt, tenzij op grond van een wettelijk voorschrift een afzonderlijke verordening dient te worden vastgesteld, dan wel indien een subsidie rechtstreeks op grond van een wettelijk voorschrift wordt verstrekt.

  • 2.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de beleidsvelden zoals op genomen in de gemeentebegroting.

Toelichting:

In dit artikel is het streven neergelegd om een eenduidig juridisch regime te creëren voor alle subsidies die door de gemeente Utrecht worden verstrekt. Niet alleen is dit vanuit gemeentelijke optiek van belang, ook voor aanvragers en begunstigden zijn er evidente voordelen verbonden aan een eenduidig subsidieregime. In de eerste plaats is de kenbaarheid van het gemeentelijk subsidiebeleid beter indien dit zoveel mogelijk in één verordening is geregeld. Daarnaast zijn er belanghebbenden die verschillende subsidies van de gemeente ontvangen uit verschillende budgetten. Voor hen zijn er voordelen aan verbonden dat deze zoveel mogelijk onder een eenduidig juridisch regime worden gebracht en dat aanvraagen vaststellingsprocedures zoveel mogelijk worden geharmoniseerd. In het artikel is sprake van subsidieverstrekking door bestuursorganen van de gemeente Utrecht. Dit betekent dat niet alleen het college van burgemeester en wethouders maar ook commissies die subsidie zouden verstrekken en ambtenaren die op basis van een mandaat bevoegdheden uitoefenen de verordening dienen toe te passen.

De verordening is niet van toepassing indien subsidies rechtstreeks worden verstrekt op basis van een voorschrift van een hogere wetgever (zie bijvoorbeeld artikel 4:23, derde lid onder b. van de Algemene wet bestuursrecht); wel indien een wettelijk voorschrift bepaalt dat een gemeentelijk bestuursorgaan een regeling dient vast te stellen voor de verstrekking van bepaalde subsidies. De Algemene subsidieverordening zal ook in die gevallen zoveel mogelijk als kader kunnen fungeren.

Artikel 4: 23 van de wet schrijft voor dat slechts subsidie wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.

Het is toegestaan om in de subsidieverordening met een globale omschrijving van de activiteiten te volstaan, mits deze op een lager niveau in beleidsregels of plannen worden uitgewerkt in concrete activiteiten of doelstellingen.

Artikel 1.3 Competentie tot uitvoering van deze verordening

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het nemen van alle besluiten ter uitvoering van deze verordening en oefent ter zake van de in deze verordening geregelde subsidies de in titel 4.2 van de wet aan het

'bestuursorgaan' toegekende bevoegdheden uit.

Toelichting:

In het kader van deze verordening worden diverse besluiten genomen: het betreft niet alleen het verlenen of (gedeeltelijk) weigeren van subsidies maar ook besluiten als het toestaan van reserves.

Het verlenen of weigeren e.d. van subsidies en garanties behoren -indien geen subsidieverordening geldttot de autonome bevoegdheden van de gemeenteraad.

De verordening geeft kaderstelling voor de uitoefening van deze bestuursbevoegdheden. Daarnaast wordt via het systeem van subsidieplafonds en begrotingsvoorbehouden de koppeling gelegd met het budgetrecht van en de beleidsinhoudelijke sturing door de gemeenteraad.

Voor de volledigheid zij hier opgemerkt dat het college van burgemeester en wethouders originair bevoegd is tot de uitvoering van deze verordening. Op grond van de Gemeentewet kan deze bevoegdheid worden overgedragen aan een commissie ex artikel 82 van de Gemeentewet. Ook kan het college bevoegdheden mandateren aan een of meer van zijn leden en/of aan een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld het hoofd van een gemeentelijke dienst.

Hoofdstuk 2 Algemene vereisten en voorwaarden voor de verstrekking en verkrijging van subsidie

Artikel 2.1 Algemene eisen ten aanzien van de aanvrager en de activiteiten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen dient een aanvrager:

    • a.

      activiteiten te (gaan) verrichten:

  • 1.

    die passen binnen gemeentelijke doelstellingen ten aanzien van beleidsvelden zoals deze blijken uit de gemeentebegroting;

  • 2.

    die in overwegende mate ten dienste staan van Utrechtse ingezetenen en

  • 3.

    die niet in substantiële mate politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke vorming beogen of feitelijk betreffen;

    • b.

      een rechtspersoon te zijn met volledige rechtsbevoegdheid die niet het oogmerk heeft winst te maken;

    • c.

      de behoefte aan de activiteiten aannemelijk te maken;

    • d.

      aan te tonen dat de verwachting gerechtvaardigd is dat, met inbegrip van de aangevraagde subsidie, de financiële middelen beschikbaar zijn om de activiteiten te kunnen realiseren;

    • e.

      waar mogelijk zijn activiteiten af te stemmen op die van soortgelijke instellingen en met dergelijke instellingen samen te werken; het college kan ter zake voorschriften in een beschikking tot verlening van subsidie stellen;

    • f.

      te voldoen aan de overigens in deze verordening en in de beschikking tot subsidieverlening gestelde voorschriften en

    • g.

      geen activiteiten te verrichten die in strijd zijn met de wet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid sub b subsidie verlenen aan rechtspersonen die het maken van winst nastreven mits de subsidie wordt verstrekt op de grondslag van gekwantificeerde prestatie-eenheden, of -in geval van stimulering bedrijven- aan een begunstigde een subsidie verstrekt wordt op basis van kosten.

De artikelen 2.6 en 2.7 alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.7 blijven in die gevallen buiten toepassing."

Genoemde bepalingen zijn eveneens niet van toepassing op (overige) subsidies in het kader van restauratie van monumenten, particuliere woningverbetering en stimulering bedrijven

Toelichting (bij dit in de 1e herziening gewijzigd lid):

Bij de subsidiecategorie "stimulering bedrijven" is de rubriek gekwantificeerde prestatie-eenheden niet goed hanteerbaar maar moet gewerkt worden met subsidies op grond van kosten. Ook hier mag de omstandigheid dat aanvragers winst beogen geen belemmering zijn voor subsidiëring.

Gezien de aard van deze subsidiëring is het onwenselijk om beperkingen ten aanzien van andere inkomstenbronnen, eigen vermogen e.d. te stellen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid sub b kunnen burgemeester en wethouders aan natuurlijke personen een waarderingssubsidie verlenen als bedoeld in artikel 3.1 tweede lid.

  • 4.

    het bepaalde in het eerste lid sub b is niet van toepassing op:

_ aanvragen tot EUR 2.500,00 binnen de subsidiesoort "Bewonersorganisaties";

_ de subsidiesoorten "Beeldende kunst" en "Audiovisuele producties";

_ subsidies in het kader van stimulering bedrijven;

_ verhuiskostensubsidies en

_ subsidies in het kader van de restauratie van monumenten.

Toelichting (in de oorspronkelijke versie):

De raad stelt subsidiebudgetten primair vast met het oog op de daarmee te bereiken doelstellingen. Dit artikel stelt algemene eisen aan aanvragers en begunstigden die (met gemeentelijke subsidie) deze doelstellingen (via hun activiteiten) moeten realiseren.

Artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht gaat er van uit dat subsidie, behalve in uitzonderingsgevallen, wordt verstrekt op basis van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verleend. In de praktijk is een letterlijke toepassing van deze bepaling niet mogelijk: het vooraf in een gemeentelijke verordening vastleggen voor welke activiteiten subsidie kan worden verleend zou ertoe leiden dat er nog weinig flexibiliteit in het subsidiebeleid over zou blijven terwijl met betrekking tot aanvragen die voor honorering waarvoor vanuit beleidsinhoudelijke achtergronden de wens bestaat deze te honoreren maar die niet exact in een verordening zijn genoemd de weg van een wijziging van de verordening zou moeten worden gekozen. Aan het vereiste dat kenbaar moet zijn voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt wordt ook op een adequate wijze voldaan met een verwijzing naar de gemeentebegroting: bij de verschillende producten zijn de gemeentelijke doelstellingen geformuleerd terwijl steeds meer wordt aangeduid in welke gevallen deze kunnen worden gerealiseerd door derden met een gemeentelijke subsidie.

In het algemeen kan aan bedrijven geen subsidie worden verstrekt; een vast uitgangspunt van het subsidiebeleid is dat er geen subsidie wordt verstrekt aan aanvragers die een winstoogmerk hebben. Een subsidie zou dan immers een bijdrage kunnen worden aan de winst van een commercieel bedrijf. Dit is niet verenigbaar met het uitgangspunt dat publieke middelen uitsluitend voor publieke doeleinden mogen worden aangewend. Hiervan kan worden afgeweken indien de subsidie een bijdrage is voor het realiseren van een concrete prestatie waarmee een publiek belang gediend is. Om die reden geldt dan als eis dat de subsidie moet worden verleend op basis van gekwantificeerde prestatieeenheden. Een voorbeeld is een arbeidskostensubsidie voor een werknemer die bij een commercieel bedrijf een werkervaringsplaats krijgt. In deze gevallen is het ook niet noodzakelijk dat andere potentiële inkomstenbronnen en het eigen vermogen worden getoetst.

Een ander belangrijk uitgangspunt is dat subsidie alleen kan worden verstrekt aan rechtspersonen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat een vermenging plaatsvindt van subsidiemiddelen met de privé middelen van natuurlijke personen. Hierbij kunnen namelijk gemakkelijk problemen ontstaan bij de verantwoording. Een uitzondering wordt gemaakt voor subsidies die als blijk van waardering worden verstrekt aan natuurlijke personen. Hieronder vallen bijvoorbeeld prijzen die de gemeente in geldelijke vorm beschikbaar stelt voor bijvoorbeeld culturele of sportieve prestaties.

Toelichting bij de 1e herziening (toevoeging lid 4 aan artikel 2.1):

Bij de eerste twee genoemde uitzonderingen schiet het onverkort doorvoeren van de eis van rechtspersoonlijkheid zijn doel voorbij. Het vasthouden daaraan heeft dan het ongewenst neveneffect dat voor initiatieven een te hoge drempel wordt opgeworpen. Subsidies in het kader van stimulering bedrijven, verhuiskostensubsidies en subsidies in het kader van de restauratie van monumenten zijn subsidies die naar hun aard ook aan individuele personen verleend moeten kunnen worden.

Via beleidsregels kan nadere sturing worden gegeven op een correcte besteding en verantwoording van subsidiegelden.

Artikel 2.2 VERVALLEN

Artikel 2.3 Verklaringen omtrent het gedrag

  • 1.

    Een begunstigde draagt er zorg voor dat personeelsleden. vrijwilligers en anderen die uit hoofde van hun functie in contact komen met minderjarigen of wilsonbekwame personen aan hem een verklaring omtrent het gedrag overleggen.

  • 2.

    De verklaring dient aan het bestuur van de rechtspersoon die als begunstigde in een beschikking is aangemerkt te worden overgelegd voordat betrokkene zijn of haar werkzaamheden aanvangt.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing indien de verplichting tot het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag reeds op basis van een ander wettelijk voorschrift bestaat, of indien het vasthouden aan deze eis naar het oordeel van het college onevenredig bezwarend is.

Toelichting (bij de 1e herziening waarin lid 3 van dit artikel is gewijzigd):

Het stringent vast houden aan de eis van verklaring omtrent het gedrag ten aanzien van vrijwilligers voert in bepaalde situaties te ver. Te denken valt aan: inschakelen van ouders bij peuterspeelzaalwerk, kaartverkoop bij filminstellingen rondleidingen in musea, vrijwilligerswerk op scholen etc. Daarom is aan deze bepaling een uitzondering toegevoegd. Omdat bij een opsomming van uitzonderingen altijd wel weer situaties vergeten worden, is gekozen voor een algemene door het college toe te passen afwijkingsbevoegdheid.

Artikel 2.4 Subsidieplafonds

1.Het college kan per subsidiesoort een subsidieplafond in de zin van artikel 4:22 en 4:25 van de wet vaststellen voor een te bepalen tijdvak."

Toelichting (bij de 1e herziening waarbij dit lid is gewijzigd):

De thans geldende verordening merkt als subsidieplafond aan: het bedrag dat voor subsidieverlening beschikbaar is op de begrotingspost waaruit de subsidie dient te worden bekostigd. In de komende programmabegroting hebben de begrotingsposten niet meer de gedetailleerdheid die nodig is om uitvoering te geven aan deze bepaling. Daarom is in de nieuwe bepaling geregeld dat de subsidieplafonds per separaat collegebesluit worden vastgesteld. De subsidieplafonds moeten ingevolge artikel 4:27 van de Algemene wet bestuursrecht bekend worden gemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks beleidsregels vast met beleidsprioriteiten en criteria voor de wijze van verdeling van de onder de subsidieplafonds vallende bedragen. Deze beleidsregels worden uiterlijk gelijk met het subsidieplafond bekend gemaakt.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan in een beleidsregel het subsidieplafond verlagen en/of bepalen dat ten laste van het op een begrotingspost voor subsidieverstrekking beschikbare budget in tranches subsidie kan worden verleend."

Toelichting:

Op grond van artikel 4:25 van de wet wordt subsidie geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Op grond van artikel 4:25 van de wet kan een subsidieplafond slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld. In die grondslag voorziet deze bepaling die rechtstreeks van toepassing is op alle subsidies die op basis van deze verordening (kunnen) worden verleend.

Een subsidieplafond kan er in de praktijk toe leiden dat aanvragers die wel aan de inhoudelijke criteria voldoen toch een afwijzende beschikking krijgen omdat er geen middelen (meer) beschikbaar zijn. Hierbij geldt het principe dat aanvragen worden gehonoreerd in de volgorde waarin zij zijn ontvangen. Deze verdeelmethode kan gewenst zijn in gevallen waarin ernaar gestreefd wordt subsidiemiddelen zo snel mogelijk in te zetten ter bereiking van een beleidsdoel, de subsidies een homogeen karakter hebben (b.v. prijssubsidie op een product als een compostvat) en er verder geen bijzondere kwalitatieve eisen gelden ten aanzien van de aanvrager. In de gemeentelijke praktijk zal het echter vaker voorkomen dat er behoefte aan bestaat om aanvragen tegen

elkaar af te wegen en een keuze te maken voor de aanvraag die het meest op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen aansluit. Ingevolge artikel 4: 26 van de wet wordt bij de bekendmaking van het subsidieplafond de wijze van verdeling vermeld.

Het gaat hierbij om regeling hoe de beschikbare gelden over de in beginsel voor honorering in aanmerking komende aanvragen wordt verdeeld. Daarbij kunnen inhoudelijke verdelingsregels beschreven worden, en ook procedurele.

Er is voor gekozen om de verdeelcriteria in beleidsregels op te nemen.

Omdat deze worden gepubliceerd kunnen aanvragers de kans op verstrekking van subsidie vergroten door hun activiteiten zo goed mogelijk op deze beleidsdoelstellingen en verdeelcriteria af te stemmen.

Het derde lid voorziet erin het voor subsidieverstrekking beschikbare budget bijvoorbeeld om de begroting te beheersenniet geheel aan te wenden of het in tranches te besteden. Van deze mogelijkheid kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt teneinde een budget evenwichtig over een begrotingsjaar te besteden en/of het budget evenwichtig over de stad te verdelen. In de praktijk kan hieraan behoefte bestaan indien de wens bestaat bij de subsidieverstrekking een wijkgerichte benadering te volgen.

Artikel 2.5 Begrotingsvoorbehoud

Ten aanzien van verleende subsidies die zullen worden bekostigd ten laste van een begroting die nog niet door de gemeenteraad is vastgesteld of ten laste van middelen die nog door middel van een wijziging van de begroting door de raad beschikbaar dienen te worden gesteld geldt het voorbehoud dat zij zijn verleend onder de ontbindende voorwaarde dat de begroting c.q. de begrotingswijziging die voor hun bekostiging noodzakelijk is, door de raad wordt vastgesteld.

Toelichting:

Indien een subsidie wordt verleend voor een periode waarvoor nog een begroting dient te worden vastgesteld, dient zich het probleem aan dat de gemeente een financiële verplichting op zich neemt voordat de gemeenteraad daarvoor de budgetten ter beschikking heeft gesteld. Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan het budgetrecht van de gemeenteraad.

Artikel 4:34 van de wet biedt de mogelijkheid subsidies ten laste van een nog niet vastgestelde en goedgekeurde begroting te verlenen onder de voorwaarde dat (bij die begroting) voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Dit voorbehoud wordt hier generiek gemaakt. Wil van deze mogelijkheid gebruik kunnen worden gemaakt dan is het evenwel noodzakelijk dat daarop binnen vier weken na vaststelling van de begroting een uitdrukkelijk beroep moet worden gedaan. De wetgever heeft deze regeling van het begrotingsvoorbehoud opgenomen ter vergroting van de rechtszekerheid van de subsidieverstrekker en de begunstigde.

In de gemeentelijke meerjarenbegroting dient er natuurlijk wel voor te worden gezorgd dat de structurele dekking aanwezig, ook al wordt er een begrotingsvoorbehoud gemaakt.

Artikel 2.6 Andere inkomstenbronnen

  • 1.

    Bij de verlening van een subsidie wordt er rekening mee gehouden of en in hoeverre een aanvrager op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor zijn activiteiten benodigde geldmiddelen.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen met betrekking tot de hoogte en de wijze van vaststelling en inning van contributies, deelnemersbijdragen en eigen bijdragen

Toelichting:

Deze bepaling is bedoeld om bij het beoordelen van een aanvraag ook mogelijke andere inkomstenbronnen van de begunstigde te kunnen betrekken, zoals subsidiemogelijkheden bij het Rijk of de provincie, contributies van leden, e.d.

Artikel 2.7 Eigen vermogen

  • 1.

    Indien uit de bij de aanvraag gevoegde gegevens of anderszins blijkt dat het eigen vermogen van een aanvrager meer bedraagt dan 15 % van de geraamde exploitatielasten gedurende het eerstvolgende jaar, dan wordt het bedrag aan te verlenen subsidie dienovereenkomstig verlaagd.

  • 2.

    Indien uit de bij een rekening gevoegde balans blijkt dat het eigen vermogen van een begunstigde meer bedraagt dan 15% van de exploitatielasten gedurende het verstreken jaar, brengt het college bij de subsidievaststelling het meerdere op het subsidie in mindering.

  • 3.

    Het eerste en het tweede lid blijven buiten toepassing indien het eigen vermogen van een aanvrager onderscheidenlijk begunstigde minder bedraagt dan EUR 10.000,00.

  • 4.

    Tot het eigen vermogen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt eveneens gerekend het eigen vermogen van gelieerde rechtspersonen, alsmede voorzieningen en bestemmingsreserves van de aanvrager c.q. begunstigde en van gelieerde rechtspersonen waarvan de noodzaak niet is aangetoond.

  • 5.

    Slechts met voorafgaande toestemming, die door of namens het college kan worden verleend, is het toegestaan een voorziening of bestemmingsreserve te vormen. Voorzieningen en bestemmingsreserves waarvoor toestemming is verleend worden niet betrokken bij de in het eerste en tweede lid bedoelde vermogenstoets.

  • 6.

    Een verzoek als bedoeld in het vijfde lid dient uiterlijk op 31 december van het betreffende boekjaar te worden ingediend bij het college. Het college neemt hierop binnen zes weken een beslissing.

Toelichting:

Subsidie (de etymologie van het woord geeft het aan) is bedoeld voor het bekostigen van activiteiten van begunstigden die daarvoor zelf niet over voldoende financiële middelen beschikken. In dit artikel is hiervoor een norm gesteld. Hierbij is ook rekening gehouden met een uitgangspunt van budgetof outputfinanciering: indien een begunstigde zijn activiteiten realiseert tegen minder kosten dan waarvan -op basis van een realistische ramingbij de subsidieverlening is uit gegaan, dan kan zij het overschot behouden. Dit is een prikkel tot doelmatig werken. In het al dan niet besteden daarvan is zij vrij, zij het dat de besteding altijd moet passen binnen de doelstellingen waarvoor subsidie is verleend of dat niet-besteding niet mag leiden tot een excessieve vermogensopbouw. In dit artikel wordt een grens gesteld aan het eigen vermogen en dus ook aan de accumulatie van overschotten. Een eigen vermogen van 15% van de jaarlasten moet voldoende zijn om inkomstenen kostenfluctuaties op te vangen.

Waar een hogere financiële buffer gewenst is, bijvoorbeeld ten behoeve van een (vervangings-)investering of substantiële risico's kan toestemming worden verleend voor het vormen van een bestemmingsreserve of een of meer voorzieningen. In verband daarmee is in het zesde lid aangegeven dat voor het reserveren van een deel van het vermogen, op een tijdstip voordat de jaarstukken worden opgemaakt, toestemming moet worden gevraagd van het college.

Artikel 2.8 De inhoud van een beschikking tot het verlenen van subsidie

  • 1.

    De beschikking tot subsidieverlening houdt tenminste een omschrijving in van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, de subsidiegrondslag als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid casu quo artikel 3.1, tweede lid, die wordt toegepast, de periode c.q. het project waarvoor subsidie wordt verleend alsmede het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

  • 2.

    Indien de beschikking betrekking heeft op meerdere jaren, worden daarin voor elk van de jaren de maximaal beschikbare bedragen aangegeven dan wel de wijze waarop deze bedragen worden bepaald.

Toelichting:

In artikel 4:30 van de wet is vermeld dat een beschikking tot subsidieverlening een omschrijving dient te bevatten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend. Voor een effectief subsidiebeleid waarvoor het duidelijk regelen van de rechten en verplichtingen van de gemeente en de begunstigde een noodzaak is kan hiermee niet worden volstaan.

De omschrijving die wordt bedoeld in het eerste lid zal sterk afhankelijk zijn van de aard van de subsidie. Daarnaast kan een rol spelen de mate van vrijheid die de gemeente aan een begunstigde wil laten om zijn activiteiten in te vullen. In geen geval mag nonchalant worden omgegaan met het in de beschikking omschrijven van de activiteiten. Een consequentie van een te globale omschrijving is namelijk dat naderhand verschil van mening kan ontstaan ten aanzien van de vraag of de activiteiten wel of niet zijn verricht zoals de gemeente heeft bedoeld. De beschikking om subsidie te verlenen geeft een rechtsbetrekking aan. Subsidie (zie de definitie in artikel 1) is immers een aanspraak op financiële middelen. De beschikking tot verlening moet daarom altijd een bedrag aangeven (de hoogte van de aanspraak). Als in plaats van een bedrag een berekeningsmethode wordt aangegeven, moet daarnaast de maximumaanspraak worden aangegeven.

In deze verordening worden geen eisen gesteld aan een beschikking waarbij een subsidieverzoek wordt afgewezen. De Algemene wet bestuursrecht

schrijft namelijk voor dat elke beschikking dient te berusten op een deugdelijke motivering die moet worden meegedeeld aan de aanvrager.

Artikel 2.9 Uitvoeringsovereenkomst

In een beschikking tot verlening van subsidie wordt zoveel mogelijk de voorwaarde opgenomen dat de begunstigde verplicht is medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet. Hierin wordt in elk geval geregeld dat de begunstigde verplicht is de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit te voeren in overeenstemming met de eveneens in de overeenkomst op te nemen kwalitatieve eisen.

Toelichting:

De doelstelling van de subsidietitel in de Algemene wet bestuursrecht is het zo goed mogelijk regelen van de wederzijdse rechten en verplichtingen van de subsidiebegunstigde en het bestuursorgaan dat subsidie verstrekt. De wet voorziet in artikel 4:36 in de mogelijkheid om een begunstigde te verplichten om een uitvoeringsovereenkomst af te sluiten. Hierin kan de verplichting worden opgenomen om de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt uit te voeren. Om de effectiviteit en de doelmatigheid van het subsidiebeleid te bevorderen is er in dit artikel voor gekozen om zoveel mogelijk gebruik te

maken van de mogelijkheid die artikel 4:36 van de wet biedt. Een uitvoeringsovereenkomst in elk geval worden afgesloten bij subsidies van grotere omvang, die worden verleend op basis van gekwantificeerde prestatieeenheden of een activiteitenplan (zie art. 3.2).

Behalve de voorwaarde dat de activiteiten moeten worden uitgevoerd kunnen ook (kwalitatieve) voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop de activiteiten moeten worden uitgevoerd of ten aanzien van het te behalen resultaat.

Hoofdstuk 3 Subsidietermijnen en -grondslagen

Artikel 3.1 Subsidietermijnen

  • 1.

    Subsidie kan op verzoek van een aanvrager worden verstrekt:

    • a.

      voor een project;

    • b.

      voor een periode van een jaar;

    • c.

      voor een periode van meerdere jaren met een maximum van ten hoogste vier jaren.

  • 2.

    Subsidie kan, ook zonder voorafgaand verzoek, aan een begunstigde worden verstrekt als blijk van waardering voor een bepaalde activiteit of als tijdelijke stimulans voor diens activiteiten gedurende een periode van ten hoogste een jaar.

Toelichting:

In de Algemene subsidieverordening 1996 wordt een onderscheid gemaakt tussen incidentele en structurele subsidies. In de praktijk blijkt dit onderscheid niet eenduidig te worden uitgelegd. Daarom wordt in het eerste lid nu een onderscheid gemaakt tussen eenjarige en meerjarige subsidies, naast projectsubsidies. Projectsubsidies zijn niet gebonden aan een of meer kalenderjaren maar kunnen zich wel over meerdere kalenderjaren uitstrekken.

Subsidies kunnen niet alleen worden onderscheiden naar de termijn of het project waarvoor zij kunnen worden verleend maar ook naar grondslag. De grondslagen voor de subsidieverstrekking, en een daartussen te hanteren voorkeursvolgorde, zijn geregeld in het volgende artikel.

Aan waarderingssubsidies wordt in deze verordening een andere betekenis toegekend dan in de Algemene subsidieverordening 1996. In artikel 3.5 werd een waarderingssubsidie gedefinieerd als een stimuleringsbijdrage in een tekort van een activiteit, ongeacht de feitelijke kosten daarvan. Daarmee is de waarderingssubsidie weliswaar niet te beschouwen als een volledige bekostiging maar onder de Algemene subsidieverordening 1996 is het instrument waarderingssubsidie gebruikt in een zo ruime mate dat het een min of meer structurele gedeeltelijke bekostigingsvorm is geworden.

De definitie die nu in het tweede lid is opgenomen positioneert de waarderingssubsidie als een geldelijke bijdrage voor een begunstigde vanwege een bijzondere prestatie op bijvoorbeeld sportief of artistiek gebied waarbij het element van de sympathiebetuiging bij de toekenning een belangrijke rol speelt. Een verschil, dat de waarderingssubsidie eveneens van de andere subsidies onderscheidt, is dat de waarderingssubsidie ook zonder een voorafgaande aanvraag kan worden verleend.

Een aantal subsidies, dat onder de vigeur van de Algemene subsidieverordening 1996 als waarderingssubsidie is verstrekt, zal in de toekomst onder een van de andere grondslagen moeten worden gebracht.

Artikel 3.2 Subsidiegrondslag

  • 1.

    Bij de verlening van subsidie wordt uitdrukkelijk bepaald op basis van welke van de volgende, in de volgorde van afnemende voorkeur genoemde, grondslagen de subsidie wordt verstrekt:

    • a.

      gekwantificeerde prestatieeenheden die in een beschikking tot subsidieverlening worden gedefinieerd;

    • b.

      een activiteitenplan;

    • c.

      kosten.

  • 2.

    In de beschikking tot subsidieverlening worden zoveel mogelijk gekwantificeerde prestatieeenheden gehanteerd als basis voor de bepaling van het bedrag waarop de subsidie wordt bepaald.

  • 3.

    Indien het niet mogelijk blijkt te zijn om gekwantificeerde prestatieeenheden te hanteren als grondslag voor de bepaling van het bedrag van de subsidie, wordt de subsidie verleend op basis van een activiteitenplan.

  • 4.

    Indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders subsidieverlening op basis van gekwantificeerde prestatieeenheden niet mogelijk is en het niet mogelijk blijkt dat een aanvrager een activiteitenplan opstelt en indient, kan een subsidie worden verleend op basis van te maken c.q. gemaakte kosten.

  • 5.

    De hoogte van een subsidie kan niet worden gerelateerd aan de financiële resultaten die een aanvrager boekt gedurende een exploitatiejaar of met een bepaalde activiteit.

Toelichting:

Subsidie wordt volgens artikel 4:21 van de wet verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van een aanvrager/begunstigde. Hierbij worden altijd bepaalde resultaten beoogd die een bijdrage moeten leveren aan het bereiken van een beleidsdoel dat (mede) door de gemeente wordt behartigd. Het betreft immers gemeentelijke geldmiddelen. Bij subsidieverstrekking gelden de uitgangspunten dat de door de gemeente ter beschikking gestelde gelden op een effectieve en efficiënte wijze moeten worden aangewend. Omdat de uiteindelijke aanwending niet plaatsvindt door de gemeente maar door een begunstigde is het in vrijwel alle gevallen gewenst bij de subsidieverstrekking voorwaarden te stellen ten aanzien van de aanwending van de beschikbaar gestelde middelen. Artikel 4:36 van de wet biedt hiervoor de basis.

Het stellen van voorschriften is een uitvloeisel van een sturingsvraagstuk waarbij een evenwicht moet worden gevonden en bewaard tussen enerzijds een verantwoorde aanwending van gemeentelijke geldmiddelen en anderzijds het zoveel mogelijk intact laten van de verantwoordelijkheid van en het bieden van voldoende ruimte aan de begunstigde bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten.

De belangrijkste keuze die hierbij dient te worden gemaakt betreft het aangrijpingspunt van de sturing door de gemeente. Welhaast traditioneel betrof subsidiering het aanvullen van een ongedekt tekort op een exploitatiebegroting of het vergoeden van bepaalde kostencomponenten. Het nadeel van dergelijke vormen van subsidieverstrekking is dat zij niet prikkelen tot doelmatig werken en dat de aard van de voorwaarden en van de controle die aan dergelijke subsidievormen zijn verbonden onvermijdelijk leiden tot veel invloed op de bedrijfsvoering van de begunstigde. Met de invoering van de Algemene subsidieverordening 1996 is een impuls gegeven aan het verplaatsen van het aangrijpingspunt van de sturing naar de "achterzijde" van het bedrijfsproces van de begunstigde. In de meest zuivere vorm van subsidiering op basis van kwantificeerbare prestaties worden de prestaties die de begunstigde zal voortbrengen in meetbare en controleerbare eenheden uitgedrukt en wordt er per eenheid een vast subsidiebedrag bepaald. De afrekening vindt uiteindelijk plaats op basis van het daadwerkelijk aantal verrichte prestaties vermenigvuldigd met het vooraf vastgestelde subsidiebedrag per eenheid.

Indien een begunstigde er in slaagt een lagere kostprijs te realiseren dan kan volgens artikel 2.6 het (efficiency-)voordeel naar eigen inzicht maar passend binnen de doelstellingen van de subsidieverstrekking worden aangewend of

(tot een genormeerd maximum) worden gereserveerd. Andersom draagt een begunstigde een risico indien de kostprijs om welke reden dan ook hoger uitvalt. Dit betreft voor de begunstigde beheersbare risico's maar ook risico's die niet of nauwelijks beïnvloedbaar zijn zoals inflatie). Vanwege deze risico's wordt in artikel 2.6 de mogelijkheid geopend om een gelimiteerd eigen vermogen aan te houden waarmee deze kunnen worden afgedekt.

Het voordeel van het hanteren van kwantificeerbare prestatieeenheden als subsidiegrondslag is dat hiervan een directe prikkel uitgaat tot doelmatig werken omdat de voordelen daarvan aan de begunstigde toevallen. Een voorwaarde voor het kunnen toepassen ervan is dat de activiteiten van de begunstigde in kwantificeerbare eenheden moeten kunnen worden uitgedrukt. Waar dit niet het geval is kan een alternatief worden gevonden in het benoemen van de activiteiten van de begunstigde. Het aangrijpingspunt van de sturing verschuift dan van de eindproducten naar de processen waarmee die producten worden gerealiseerd. Het nadeel is dat minder eenduidig toetsbaar is of subsidiemiddelen effectief en efficiënt worden aangewend. Ook is er een toegenomen invloed van de gemeente op de bedrijfsprocessen van de begunstigde en wordt de eigen verantwoordelijkheid van de begunstigde minder benadrukt. Vanwege deze nadelen kan subsidieverstrekking op basis van een activiteitenplan alleen plaatsvinden als er niet kan worden gesubsidieerd op basis van gekwantificeerde prestatieeenheden.

Indien het ook niet mogelijk is dat de begunstigde een activiteitenplan opstelt, kan tenslotte nog worden gesubsidieerd op basis van een of meer kostensoorten.

De keuze van de subsidiegrondslag zal, rekening houdend met de in dit artikel vastgelegde uitgangspunten, zoveel mogelijk per categorie van subsidies worden gemaakt. Hierbij ligt het voor de hand de grondslag op te nemen in de beleidsregel die als ondergrond voor de subsidieverstrekking dient.

Waar nog geen beleidsregel is vastgesteld kan de grondslag ook in de begrotingspost (van de productbegroting) worden opgenomen. In beschikkingen tot verlening van subsidie kan hiernaar worden verwezen.

Artikel 3.3 Subsidie doelstellingen

  • 1.

    In een beschikking tot subsidieverlening worden, naast de subsidiegrondslag, tevens, indien het geen waarderingssubsidie betreft, de kwalitatieve criteria vermeld waaraan de activiteiten van de aanvrager, waarvoor subsidie wordt verleend, dienen te voldoen.

  • 2.

    De mate waarin aan de kwalitatieve criteria is of wordt voldaan wordt niet betrokken bij de vaststelling van de hoogte van het subsidie maar wordt betrokken bij de beoordeling van een eventuele subsidieaanvraag voor een nieuwe periode of een nieuw project.

Toelichting:

Het sturen en toetsen van de gesubsidieerde activiteiten op alleen kwantitatieve gegevens is te beperkt. Bovendien kan het sturen op alleen kwantitatieve gegevens leiden tot ongewenste neveneffecten. Daarom bestaat er behoefte aan het betrekken van kwalitatieve elementen in de voorwaarden waaraan te subsidiëren activiteiten dienen te voldoen. Het formuleren van kwalitatieve prestatiekenmerken is maatwerk per geval. De toetsing of aan deze kwalitatieve eisen wordt voldaan vindt niet plaats met het oog op de vaststelling en afrekening van subsidies maar speelt wel een rol bij de besluitvorming over het al of niet voortzetten van een subsidierelatie.

3.4 Nadere bepalingen met betrekking tot de subsidiegrondslagen

3.4.1 Subsidie op grondslag van prestatieeenheden

  • 1.

    Bij subsidiëring op grondslag van prestatieeenheden wordt de hoogte van de subsidie bepaald door het product van het aantal prestatieeenheden en het subsidie bedrag per prestatieeenheid in een beschikking tot subsidieverlening wordt vastgesteld.

  • 2.

    In de beschikking tot subsidie verlening bepaalt het college de prestatieeenheden die voor subsidiëring in aanmerking komen alsmede het bedrag van de subsidie per prestatieeenheid.

  • 3.

    De begunstigde kan, indien zij de prestatieeenheden heeft verricht tegen minder kosten dan aangegeven in de beschikking tot verlening, niet bestede subsidiegelden naar eigen inzicht aanwenden ter verwezenlijking van zijn doelstellingen dan wel deze middelen reserveren.

  • 4.

    Het college kan in een beschikking tot subsidieverlening de voorwaarde opnemen dat een begunstigde eventueel niet bestede subsidiegelden besteedt voor bepaalde activiteiten.

3.4.2 Subsidie op grondslag van een activiteitenplan

  • 1.

    Bij subsidiëring op grondslag van een activiteitenplan, wordt de hoogte van de subsidie bepaald aan de hand van de in een door het college goedgekeurd activiteitenplan opgenomen activiteiten, waarbij de begunstigde vrij is in de wijze waarop de subsidie wordt besteed, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening en in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2.

    In de beschikking tot subsidieverlening bepaalt het college welke activiteiten tenminste moeten worden gerealiseerd.

3.4.3 Subsidie op grondslag van kosten

  • 1.

    De hoogte van een subsidie op basis van kosten wordt bepaald aan de hand van een door het college bij de subsidieverlening goedgekeurde exploitatiebegroting van de subsidiabele activiteiten.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college, indien de aard van de subsidiëring dat verlangt, de hoogte van de subsidie bepa- len op basis van:

_ een raming van kosten van te realiseren voorzieningen,

_ een goed te keuren kostenbegroting of berekening van winst, stagna- tieschade of huur.

3.In de beschikking tot subsidieverlening bepaalt het college per kosten- soort de maximale hoogte van de subsidie alsmede de wijze waarop de subsidie zal worden vastgesteld.

Toelichting (bij de oorspronkelijke versie):

Zie de toelichting bij artikel 3.2. Subsidieverstrekking op basis van uitsluitend een kostenraming in een exploitatiebegroting is gedateerd. Het leidt tot een tamelijk gedetailleerde bemoeienis met de bedrijfsvoering van de begunstigde en maakt een inbreuk op diens verantwoordelijkheid. Subsidieverstrekking op deze grondslag dient alleen plaats te vinden als het echt niet anders (dus op basis van prestatieeenheden of op basis van een activiteitenplan) kan. Overigens omvat de toetsing van de aanvraag ook de eisen die in hoofdstuk 2 zijn gesteld, zoals mogelijke eigen inkomsten, beschikbaar eigen vermogen etc.

Toelichting (bij de 1e herziening waarbij dit artikel is gewijzigd):

In het eerste lid is het woord "vastgesteld" vervangen door: bepaald. Het gat hier immers om de hoogte van te verlenen subsidie. Vaststellen van subsidie is een specifiek juridisch begrip in het subsidieproces (zie ook lid 3.4.3, derde lid van de Algemene subsidieverordening).

Bij subsidiëring voor particuliere woningverbetering en voor restauratie monumenten is referentiepunt de "raming van kosten van te realiseren voorzieningen" en niet "de goedgekeurde exploitatiebegroting van de subsidiabele activiteiten". Bij subsidieverstrekking stimulering bedrijven is dat -in gevallen van tegemoetkoming in kosten of schaden- de goed te keuren kostenbegroting of berekening van winst, stagnatieschade of huur.

Hoofdstuk 4 Gemeentegaranties

Artikel 4.1 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

geldnemer: een rechtspersoon naar burgerlijk recht ten behoeve waarvan de gemeente een borgstelling heeft verstrekt ten aanzien van de betaling van rente en aflossing indien deze in gebreke is;

geldverstrekker: een bancaire instelling die aan een geldnemer een lening heeft verstrekt waarvan de gemeente de betaling van rente en aflossing waarborgt;

aanvrager(s): een geldnemer die de gemeente verzoekt om borg te staan voor de betaling van rente en aflossing die de geldnemer aan geldverstrekker verschuldigd is;

garantie: een borgstelling waarbij de gemeente Utrecht zich tegenover een geldverstrekker verbindt een of meer vorderingen van een geldverstrekker op een debiteur te voldoen indien de debiteur in gebreke is.

Artikel 4.2 Reikwijdte van het gemeentelijk garantiebeleid

  • 1.

    Een garantie wordt slechts verstrekt voor zover is gebleken dat het verstrekken van de garantie een noodzakelijke interventie van de gemeente is ten behoeve van het realiseren van de financiering van een activiteit of een object die c.q. dat (mede) dienstbaar is aan het realiseren van een actuele gemeentelijke beleidsdoelstelling.

  • 2.

    Geen garantie wordt verstrekt op een reeds verstrekte lening of ingeval de aanvrager reeds een overeenkomst heeft gesloten met een geldverstrekker tot het verkrijgen van een geldlening.

  • 3.

    Geen garantie wordt verstrekt ten behoeve van een aanvrager die blijkens de statutaire doelstellingen werkzaam is op een beleidsterrein dat niet overwegend tot de bestuurszorg van de gemeente wordt gerekend.

  • 4.

    Een garantie wordt verder slechts verstrekt indien en voor zover:

    • a.

      de aanvrager of een aan de aanvrager gelieerde rechtspersoon geen commerciële activiteiten ontplooit en geen winstoogmerk heeft;

    • b.

      er geen instelling of andere overheidsorganisatie is die tot taak heeft ten behoeve van de aanvrager of ten behoeve van de financiering van de activiteit c.q. het object zekerheden te verschaffen;

    • c.

      uit verklaringen van tenminste twee van elkaar onafhankelijke bancaire instellingen blijkt dat zij niet bereid zijn zonder gemeentelijke garantie een geldlening te verstrekken, ook niet op basis van een onderpand dat de geldnemer als zekerheid zou kunnen verstrekken;

    • d.

      een geldnemer in staat is geheel of gedeeltelijk zekerheid te verschaffen op basis van een onderpand dat daartoe kan dienen; indien een aanvrager de beschikking heeft over een onroerende zaak dient deze eerst als onderpand te worden verstrekt; voor zover de waarde van een onderpand blijkens een taxatie niet toereikend is, kan voor het deficit een garantie van de gemeente worden aangevraagd;

    • e.

      de geldnemer structureel in staat is de verschuldigde rente en aflossing te dragen en goed wordt bestuurd;

    • f.

      het risico, in verhouding tot de draagkracht van het voor het beleidsproduct beschikbare budget aanvaardbaar is.

Artikel 4.3 Strekking van gemeentelijke garanties

  • 1.

    Indien de gemeente Utrecht een borgstelling verstrekt, strekt deze alleen tot zekerstelling aan de geldverstrekker van de betaling van rente en aflossing indien een geldnemer in gebreke is gebleven.

  • 2.

    In een borgstelling wordt geen afstand gedaan van de voorrechten die wettelijk aan een borg toekomen.

  • 3.

    In een borgstelling kunnen geen bedingen worden opgenomen die de aansprakelijkheid van de gemeente verhogen of uitbreiden boven of naast de betaling van rente en aflossing.

  • 4.

    Indien de gemeente krachtens een borgstelling een betaling heeft verricht in de plaats van een in gebreke gebleven geldnemer, is de regresvordering in een eventueel faillissement van de geldnemer bevoorrecht op eventuele andere vorderingen die een geldverstrekker op de geldnemer heeft.

Artikel 4.4 Verplichting tot gegevensverstrekking

Een geldnemer en een geldverstrekker zijn te allen tijde verplicht om aan het gemeentelijke bestuursorgaan dat de garantie heeft verstrekt desverlangd alle gevraagde gegevens te verstrekken die het bestuursorgaan noodzakelijk acht voor het houden van toezicht op de naleving van de aan de garantie verbonden voorschriften en voor de beoordeling van het actuele risico dat voor de gemeente uit de verstrekte garantie voortvloeit.

Toelichting:

Voor een goed toezicht op de naleving van de aan een garantie verbonden voorschriften is het noodzakelijk om te kunnen beschikken over de nodige gegevens. Evenzeer is het nodig dat de gemeente kan beschikken over de nodige andere gegevens (te denken valt aan gegevens over de bedrijfsvoering en activiteiten van de debiteur) om te kunnen beoordelen hoe het risico dat de gemeente op zich neemt zich ontwikkelt. Deze informatie is nodig voor de beantwoording van de vraag of de beleidsproducten en de eventuele voorzieningen die de gemeente aanhoudt zich op het juiste peil bevinden.

Artikel 4.5 Intrekking verstrekte garanties

Een verleende garantie kan worden ingetrokken:

  • 1.

    op de gronden genoemd in artikel 4:48, eerste lid sub b tot en met d van de wet;

  • 2.

    indien de overeenkomst van geldlening, waarop de garantie betrekking heeft, niet binnen drie maanden na verzending van het betreffende besluit tot stand komt en de hoofdsom volgens het overeengekomen stortingsen aflossingsschema aan de geldnemer ter beschikking wordt gesteld;

  • 3.

    indien door toedoen of nalaten van de geldnemer het risico dat voor de gemeente uit de verstrekte garantie voortvloeit significant wordt gewijzigd.

Toelichting:

In artikel 4:48 van de wet is bepaald onder welke omstandigheden een verleende subsidie kan worden ingetrokken. Deze regeling wordt hier waar mogelijk van toepassing verklaard op verleende garanties. Daarnaast zijn enkele intrekkinggronden toegevoegd die specifiek zijn toegesneden op garanties. Het betreft het niet binnen drie maanden tot stand komen van de onderliggende overeenkomst of het niet storten en opnemen van de hoofdsom conform het stortingsen aflossingsschema.

Een intrekkinggrond die -noodzakelijkeen ruimere formulering heeft betreft de mogelijkheid een verleende garantie in te trekken indien door toedoen of nalaten van de geldnemer het risico dat de gemeente loopt significant wordt gewijzigd. Hierbij kan worden gedacht aan het gaan uitvoeren van activiteiten die grotere financiële risico's met zich meebrengen, het niet treffen van maatregelen om vermogensverlies te voorkomen zoals het afsluiten van verzekeringen en wanbeheer.

Hoofdstuk 5 Subsidieprocessen (aanvraagen vaststellingsprocedures)

Artikel 5.1 Toepasselijkheid afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht

Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing op per boekjaar te verstrekken subsidies als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid sub b. en c., voor zover daarvan in deze titel niet wordt afgeweken.

Toelichting:

Op het proces van verlenen tot en met het vaststellen en afrekenen van subsidie zijn de bepalingen van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Deze titel biedt een uitgewerkte en afgeronde wettelijke basis

voor subsidieprocessen. Daarnaast bevat de subsidietitel in afdeling 4.2.8 een zogenaamde facultatieve standaardregeling ten aanzien van subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen. Aan het van toepassing verklaren van de facultatieve standaardregeling is het voordeel verbonden dat eenduidigheid ontstaat met andere subsidieverstrekkers die daarvan gebruik maken. Dit kan van belang zijn voor begunstigden die van meerdere bestuursorganen subsidie ontvangen. Ook wordt aansluiting gezocht bij voortgaande ontwikkelingen in de jurisprudentie hetgeen een bijdrage betekent aan de rechtszekerheid.

Artikel 4.2 bevat weliswaar een afgeronde regeling van de juridische aspecten van subsidieverstrekking; er blijft op gemeentelijk niveau natuurlijk behoefte aan maatwerk oftewel aan bepalingen die specifiek richting geven aan het subsidiebeleid op gemeentelijk niveau. De wet biedt op vele punten de mogelijkheid om in de verordening afwijkingen op te nemen. Waar gewenst wordt hiervan gebruik gemaakt. Hierbij is er overigens naar gestreefd om het aantal afwijkingen zoveel mogelijk te beperken opdat de aansluiting bij titel

4.2 van de Awb zo veel mogelijk behouden blijft

De gemeentelijke verordening geeft daarmee geen afgerond beeld van alle op subsidiering toepasselijke voorschriften. Daarom is de tekst van titel 4.2 van

de Awb bij de verordening gevoegd. Waar dat gewenst is wordt in de toelichting bij de artikelen verwezen naar relevante bepalingen in titel 4.2 en/of wordt de gemaakte keuze daarvan af te wijken toegelicht.

Artikel 5.2 Tijdstip indiening aanvragen tot verlening van subsidies en garanties

  • 1.

    Aanvragen van per boekjaar te verstrekken subsidies als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid sub b. en c. worden ingediend voor 1 juli van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd onderscheidenlijk het eerste jaar van de meerjarige periode waarvoor de subsidie wordt verzocht.

  • 2.

    Een aanvraag om projectsubsidie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid sub a. dient tenminste zeventien weken voor het begin van de te subsidiëren activiteit te worden ingediend. Het college kan in bijzondere gevallen een kortere termijn toestaan.

  • 3.

    Een aanvraag om gemeentegarantie als bedoeld in artikel 4.1 dient tenminste drie maanden voor het tijdstip waarop een geldlening wordt opgenomen te worden ingediend. Het college kan in bijzondere gevallen een kortere termijn toestaan.

Artikel 5.3 Bij een aanvraag tot verlening van een subsidie over te leggen gegevens

  • 1.

    Bij de aanvraag van een projectsubsidie of een per boekjaar te verstrekken subsidie als bedoeld in artikel 3.1 sub a., b. of c dient te worden overgelegd:

    • a.

      een activiteitenplan, waarin activiteiten, prestaties en effecten, tenzij aantoonbaar onmogelijk, of naar de mening van burgemeester en wethouders onwenselijk, in meetbare en toetsbare grootheden zijn uitgedrukt

    • b.

      een begroting voor het realiseren van het activiteitenplan/werkplan, waarin per activiteitensoort de baten en lasten zijn opgenomen.

    • c.

      indien de begunstigde meerdere activiteiten uitvoert, dienen de in de begroting opgenomen baten en lasten te worden toegerekend aan deze activiteiten. De niet direct aan deze activiteiten toe te rekenen baten en lasten dienen op een transparante wijze te worden toegerekend.

  • 2.

    Bij een eerste aanvraag legt de aanvrager tevens over:

    • a.

      de statuten;

    • a.

      een uittreksel uit het verenigingenc.q. stichtingenregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken;

    • b.

      de jaarrekening over het voorafgaande jaar en de balans per

31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend en een beschrijving van de financiële positie van de begunstigde en van de met de begunstigde gelieerde rechtspersonen zoals deze bestaat op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend.

  • c.

    een opgave van de met de begunstigde gelieerde rechtspersonen alsmede van de aard van de betrekkingen met deze rechtspersonen.

    • 3.

      Het college kan met betrekking tot de in te dienen bescheiden aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

    • 4.

      Het college kan bepalen dat ook andere dan in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden, die het voor het beoordelen van de aanvraag van belang acht, worden overgelegd. Deze gegevens en bescheiden kunnen worden vermeld in krachtens het vierde lid voorgeschreven modellen.

Toelichting:

De datum voor het indienen van aanvragen houdt (tenzij het projectsubsidies betreft) verband met de besluitvorming ten aanzien daarvan die moet passen binnen de gemeentelijke beleidsen beheerscyclus. De nadere gegevens waar in het vierde lid op gedoeld wordt kunnen bijvoorbeeld in het activiteitenplan op te nemen kengetallen zijn.

Dit artikel geeft globaal aan welke gegevens met een aanvraag moeten worden ingediend. Het college kan, afhankelijk van de aanvraag, op grond van het derde en vierde lid e.e.a. detailleren en/of uitbreiden. In de praktijk zal

veelal sprake zijn van overleg met de aanvragers voor wat betreft de in te dienen stukken en de indeling daarvan. In artikel 5.1 is een aantal administratieve verplichtingen opgenomen die ook van invloed zijn op de bij een aanvraag in te dienen stukken. Het derde lid dient ter verkrijging van een afgerond beeld van de financiële rechten en verplichtingen van een begunstigde. Daarom moeten niet buiten beschouwing blijven zaken zoals dochterinstellingen, steunstichtingen, het bij voorbaat bestemmen van een eventueel saldo in geval van liquidatie en bij een of meer derden ondergebracht geld.

Artikel 5.4 Bij een aanvraag om verlening van een gemeentegarantie over te leggen gegevens

  • 1.

    Bij een aanvraag tot het verlenen van een gemeentegarantie als bedoeld in Hoofdstuk 4 wordt overgelegd:

    • a.

      de in artikel 5.3 genoemde bescheiden en gegevens;

    • b.

      een onderbouwing van de financieringsbehoefte;

    • c.

      een drietal offertes van geldverstrekkers indien de hoofdsom van de af te sluiten lening meer zal bedragen dan EUR 50.000,00 of een offerte van een geldverstrekker indien de hoofdsom van de af te sluiten lening niet meer dan EUR 50.000,00 zal bedragen. Indien de aanvrager er niet in slaagt voldoende offertes van geldverstrekkers over te leggen kan in plaats van een offerte ook de schriftelijke verklaring van een of meer geldverstrekkers worden overgelegd waaruit blijkt dat deze(n) niet bereid is c.q. zijn een lening aan de aanvrager te verstrekken.

  • 2.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op het beleidsveld sport dient deze vergezeld te gaan van een verklaring van de Stichting Waarborgfonds sport dat deze instelling bereid is de helft van het risico dat aan de lening is verbonden te dragen.

Toelichting:

Bij een aanvraag tot het verstrekken van een gemeentegarantie zijn deels dezelfde gegevens relevant als bij de beoordeling van een subsidieaanvraag.

Bij een garantie dienen echter ook de financieringsbehoefte van de geldnemer en de offerte(s) van de geldverstrekkers te worden beoordeeld.

Artikel 5.5 Besliscriteria geldelijke subsidies

De subsidieverlening kan naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de wet genoemde gevallen worden geweigerd indien:

  • 1.

    gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet mede gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar mede ten goede komen aan de ingezetenen van de gemeente;

    • b.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd in onvoldoende mate bijdragen aan de doeleinden waarvoor subsidiegelden beschikbaar worden gesteld;

    • c.

      de gelden niet of in onvoldoende mate zullen worden besteed aan de activiteiten waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • d.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met wettelijke bepalingen, het algemeen belang of de openbare orde;

    • e.

      de aanvrager zonder subsidieverstrekking over voldoende middelen, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

    • f.

      de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

    • g.

      de financiële continuïteit of de continuïteit van de bedrijfsvoering van de aanvrager niet is gegarandeerd.

  • 2.

    de aanvrager niet heeft voldaan aan een of meer verplichtingen betrekking hebbend op een subsidieverlening over een vorige subsidieperiode.

  • 3.

    Een subsidie aan een rechtspersoon of aan een natuurlijke persoon kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteit- beoordelingen door het openbaar bestuur. Onder intrekking wordt in dit verband tevens begrepen de vaststelling op een lager bedrag dan bij de verlening is bepaald, alsmede de wijziging van de subsidieverstrekking ten nadele van de subsidieontvanger.

Toelichting (bij de oorspronkelijke versie):

Dit artikel is niet van toepassing op gemeentelijke garanties maar uitsluitend op geldelijke subsidies. De besliscriteria voor de besluitvorming over de verlening of weigering van garanties zijn opgenomen in artikel 4.2.

De weigeringsgronden zijn essentieel om het proces waarbij de voor subsidieverstrekking beschikbare middelen ter beschikking worden gesteld te kunnen sturen. De weigeringsgronden dienen ertoe bij te dragen dat subsidiemiddelen voor de juiste activiteiten worden verstrekt aan aanvragers waarvan kan worden verwacht dat zij deze kunnen realiseren.

Uit artikel 4:25, tweede lid van de wet vloeit reeds voort dat subsidie geweigerd wordt voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. In dit artikel wordt dan ook naar deze weigeringgrond verwezen.

Bij de beslissing omtrent subsidieverlening spelen niet alleen deze weigeringsgronden een rol maar kan ook, met inachtneming van artikel 3:4 van de wet, een belangenafweging plaatsvinden.

Toelichting (bij de 1e herziening waarbij aan artikel 5.5 een derde lid werd toegevoegd):

Op 1 juni 2003 is de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen Openbaar Bestuur (BIBOB) en het daarbij behorende Besluit BIBOB in werking getreden. Deze wet maakt het mogelijk ongewilde facilitering van door de overheid van criminele organisaties tegen te gaan. De wet BIBOB maakt het mogelijk om subsidies te weigeren of in te trekken, als er sprake van een ernstig gevaar dat subsidie wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten of om geld verkregen uit strafbare feiten wit te wassen. Om te bepalen of er sprake is van een dergelijk ernstig gevaar, kunnen bestuursorganen bij het landelijke bureau BIBOB, dat is ondergebracht bij het ministerie van Justitie, een advies vragen over de mate van gevaar dat een betrokkene strafbare feiten zal plegen of geld zal gaan witwassen. Het bureau BIBOB heeft de mogelijkheid hierbij ook gesloten bronnen te raadplegen, zoals de belastingdienst en justi- tiële bronnen, die bestuursorganen zelf niet kunnen raadplegen. De verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke beslissing blijft bij het bestuursorgaan liggen. Om van deze mogelijkheden gebruik te kunnen maken dienen deze in de subsidieregeling expliciet van toepassing verklaard te worden.

Artikel 5.6 Beslistermijnen

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag om een eenjarige of meerjarige subsidie op een zodanig tijdstip dat het zijn besluit bekend kan maken uiterlijk op 30 november voorafgaand aan het (eerste) jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, mits uiterlijk 1 juli een complete subsidieaan- vraag is ingediend.

  • 2.

    Het college beslist op een aanvraag om een projectsubsidie of een gemeentegarantie binnen zeventien weken na de ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Het college kan een beslissing op een aanvraag om een projectsubsidie of een gemeentegarantie voor de duur van maximaal dertien weken verdagen.

  • 4.

    Het college deelt een besluit tot verdaging schriftelijk mee aan de begunstigde, onder vermelding van de reden, en geeft daarbij aan de termijn waarbinnen de beslissing tegemoet kan worden gezien.

Toelichting:

Het niet in deze verordening opnemen van beslistermijnen zou betekenen dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zou zijn. Ingevolge die wet geldt een "redelijke termijn" die na acht weken verstreken is, zij het dat verdaging (ook met een "redelijke termijn") mogelijk is. Binnen het kader van de gemeentelijke beleidsen beheerscyclus is dit onvoldoende om te komen tot binnen de begroting passende besluiten m.b.t. structurele en projectsubsidies. Ook m.b.t. het beslissen op aanvragen om projectsubsidies en gemeentegaranties moet worden voorkomen dat, door het verstrijken van de Awb-termijn, de zgn. fictieve weigering ontstaat (met het recht voor aanvragers om daartegen een bezwaarschrift in te dienen).

Artikel 5.7 Tijdstip indiening aanvragen tot vaststelling van subsidies

  • 1.

    Aanvragen tot vaststelling van per boekjaar verstrekte subsidies als bedoeld in artikel 3.1 sub b. en c worden ingediend voor 1 mei van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor de subsidie is verleend onderscheidenlijk het laatste jaar van de meerjarige periode waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2.

    Een aanvraag tot vaststelling van een projectsubsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid sub a. dient binnen drie maanden na afloop van de gesubsidieerde activiteit te worden ingediend.

Artikel 5.8 Bij een aanvraag om vaststelling van een subsidie over te leggen gegevens

  • 1.

    Een begunstigde waaraan een subsidie voor een of meer boekjaren is verleend legt in drievoud aan het college over een (jaar)verslag waarin, naast een verslag van de verrichte activiteiten, een financiële verantwoording c.q. jaarrekening is opgenomen inclusief een balans met toelichting.

  • 2.

    In het (jaar)verslag dient, naast een verantwoording van de activiteiten en prestatieeenheden, verslag te worden gedaan van de gevolgde werkwijze.

  • 3.

    Een begunstigde waaraan een projectsubsidie is verleend, legt aan het college over een verslag waarin, naast een verslag van de verrichte activiteiten, een financiële verantwoording is opgenomen.

  • 4.

    De jaarrekening c.q. financiële verantwoording moet op dezelfde wijze zijn ingericht als de aanvraag tot subsidieverlening, tenzij het college anders bepaalt.

  • 5.

    Indien een subsidie van niet meer dan EUR 2.500,00 is verleend, is een begunstigde niet verplicht bij het verzoek om vaststelling van subsidie een verslag over te leggen van de verrichte activiteiten.

  • 6.

    Het college kan met betrekking tot de in te dienen stukken aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

  • 7.

    Het college kan bepalen dat, naast de in de voorafgaande leden bedoelde bescheiden, ook andere gegevens en bescheiden, die nodig zijn voor de vaststelling van de subsidie worden overgelegd.

  • 8.

    Het college kan bij de subsidieverlening aanvullende voorschriften stellen met betrekking tot tussentijdse verslaglegging en/of verslaglegging binnen een bepaalde termijn na afloop van een activiteit.

Toelichting:

Dit artikel geeft aan over welke stukken het college tenminste moet beschikken in verband met de (definitieve) vaststelling van subsidies. Met toepassing van het vijfde en zesde lid kan het college een en ander zo nodig uitbreiden. Aangesloten wordt bij hetgeen binnen de gemeentelijke organisatie gangbaar is: integrale verslaglegging; het financiële verslag c.q. de jaarrekening maakt deel uit van het (jaar)verslag.

In het vijfde lid is de verantwoordingsplicht voor de ontvangers van kleine subsidies tot een minimum beperkt. Deze verantwoording kan bestaan uit slechts een recapitulatie van de gemaakte kosten. Steekproefsgewijs kan in de populatie van deze categorie gesubsidieerden een controle met meer diepgang worden verricht.

Artikel 5.9 Accountantsonderzoek

  • 1.

    De verslagen en verantwoordingen als bedoeld in artikel 5.8 dienen voorzien te zijn van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    In deze verklaring wordt een rapportage opgenomen omtrent de naleving van de subsidievoorwaarden door de begunstigde.

  • 3.

    Binnen de accountantscontrole valt in elk geval de toepassing van het bepaalde in hoofdstuk 2 en in de artikelen 6.1 tot en met 6.7.

  • 4.

    Het college geeft in een controleprotocol nader aan welke overige subsidievoorwaarden bovendien binnen de accountantscontrole vallen.

  • 5.

    Indien de te verlenen subsidie minder bedraagt dan EUR 25.000,00 is dit artikel niet van toepassing en bepaalt het college de controle die daarvoor in de plaats komt. Het college kan op advies van de gemeentelijke accountant ook andere instellingen voor een of meer jaren ontheffen van de in dit artikel geformuleerde verplichting om een verklaring van een accountant bij te voegen."

  • 6.

    Een begunstigde en een door hem ingeschakelde accountant dienen medewerking te verlenen aan een eventueel door een gemeentelijke accountant in te stellen review.

Toelichting (bij de oorspronkelijke versie):

Voorop wordt gesteld dat geen twijfel mag bestaan aan de deugdelijkheid van financiële verslagen c.a. Daarom geldt als regel dat deze vergezeld moeten gaan van een verklaring van een accountant. In geval een subsidie een grensbedrag niet te boven gaat kan daarvan worden afgeweken en bepaalt het college op welke andere wijze de controle gestalte krijgt. Hierbij kan worden gedacht aan controle door ambtenaren van de gemeentelijke dienst die bij de subsidieverstrekking betrokken is.

Toelichting (bij de 1e herziening waarin artikel 5.9, vijfde lid werd gewijzigd):

In deze bepaling is "de begrote kosten van de gesubsidieerde activiteiten" vervangen door "de te verlenen subsidie".

In deze bepaling is verder geschrapt: "tenzij een begunstigde uit eigen beweging gebruik maakt van de diensten van een accountant". Van deze bepaling kan namelijk een ongewenste stimulans uitgaan dat organisaties, die een klein subsidiebedrag aanvragen, geen gebruik meer maken van een accountant.

Tevens is toegevoegd de mogelijkheid om instellingen -die blijkens advies van de gemeentelijke accountant administratie en jaarrekening op orde hebben- voor een of meer jaren te ontheffen van de verplichting om een accountantsverklaring bij te voegen. De controle van deze instellingen kan dan worden uitgevoerd door de gemeentelijke Accountantsdienst.

Artikel 5.10 Beslistermijnen voor vaststelling

  • 1.

    Het college stelt een subsidie vast binnen zes maanden na de ontvangst van de in artikel 5.7 bedoelde verantwoordingen en jaarrekeningen. Het college kan zijn beslissing voor de duur van maximaal 6 maanden verdagen.

  • 2.

    Een besluit tot verdaging wordt schriftelijk meegedeeld aan de begunstigde, onder vermelding van de reden en de termijn waarbinnen de beslissing kan worden tegemoetgezien.

Toelichting:

Dit artikel geeft de maximale termijnen aan waarbinnen het college moet beslissen. Dit betekent niet dat daarvan in de praktijk ook steeds volledig gebruik zal worden gemaakt. Minder gecompliceerde zaken worden uiteraard ruim voor het verstrijken van de termijn afgedaan.

Artikel 5.11 Voorschotten en verrekeningen

  • 1.

    Het college kan voorschotten op het subsidie verlenen.

  • 2.

    Het college kan huurbedragen voor gemeentelijke accommodaties en overige vorderingen op een begunstigde rechtstreeks met voorschotten verrekenen.

  • 3.

    Voorschotten worden bij de vaststelling van de subsidie verrekend. Op eerste aanzeggingdoor of namens het college stort een begunstigde te veel ontvangen voorschotten terug in de gemeentekas.

  • 4.

    Indien uit het financiële verslag van een begunstigde blijkt dat meer aan voorschotten is verleend dan waarop de begunstigde ingevolge de vaststelling recht zal krijgen, kan het college, vooruitlopend op de subsidievaststelling

    • a.

      bepalen dat het verschil wordt teruggestort in de gemeentekas

    • b.

      het verschil in mindering brengen op te verstrekken voorschotten op andere subsidies.

  • 5.

    Het college verleent geen voorschotten op de subsidie zodra het kennis heeft genomen van het ontbinden van een begunstigde, conservatoir beslag op (een deel van) het vermogen van een begunstigde, een ten aanzien van een begunstigde verleende surséance van betaling dan wel uitgesproken faillissement.

Toelichting:

Bevoorschotting is gebruikelijk. Met dit artikel wordt dit gebaseerd op de verordening. Het is zinvol daarbij tevens vast te leggen hoe met de voorschotten wordt omgegaan bij de subsidievaststelling en wat er moet gebeuren als de vaststelling lager uitvalt dan de bevoorschotting. Bevoorschotting aan een begunstigde waarvan het voortbestaan onzeker wordt kan worden gestopt

(vijfde lid).

Bevoorschotting kan worden gestaakt indien er zich omstandigheden voordoen, die aanleiding kunnen geven tot intrekking of wijziging van de subsidie, bijvoorbeeld het niet voldoen aan subsidieverplichtingen. Artikel 4:56 van de wet regelt dat de verplichting tot betaling van voorschotten wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan aan de subsidieontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan intrekking of wijziging van subsidie op grond van artikel 4:48 of 4:49 van de wet.

Hoofdstuk 6. 0verige verplichtingen voor subsidiebegunstigden

Artikel 6.1 Administratie

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 4:69, eerste lid van de wet rekent een begunstigde die meerdere activiteiten uitvoert, alle baten en lasten toe aan de activiteiten waarmee zij in een oorzakelijk verband staan. De niet direct aan deze activiteiten toe te rekenen indirecte kosten dienen volgens een in een kostenverdeelstaat vast te leggen bestendige gedragslijn te worden verdeeld.

  • 2.

    De administratie dient op een overzichtelijke wijze te worden gevoerd en steeds toegankelijk te zijn ten behoeve van door gemeentelijke functionarissen uit te voeren controles.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen met betrekking tot de inrichting van de administratieve organisatie.

Toelichting:

Het stellen van eisen met betrekking tot de administratie van een begunstigde is met name van belang met het oog op de subsidievaststelling die mede is gebaseerd op aan deze administratie ontleende gegevens. Deze moet daarom inzichtelijk en controleerbaar zijn. Indien sprake is van meerdere activiteiten is een kostenverdeelstaat met een adequate toerekening van kosten verplicht.

Artikel 6.2 Toepasselijkheid artikel 4:71 van de

Algemene wet bestuursrecht

  • 1.

    Het in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde vereiste van toestemming is van toepassing op subsidies als bedoeld in artikel

  • 3.

    1, eerste lid sub b. en c. met dien verstande dat de in het eerste lid sub g. van dit artikel vereiste toestemming voor het vormen van fondsen en reserveringen slechts van toepassing is indien het totaal van de fondsen en reserveringen meer zal bedragen dan 15% van het subsidiebedrag op jaarbasis.

  • 2.

    De begunstigde zonder winstoogmerk behoeft de voorafgaande schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders voor het vervreemden of het bezwaren van roerende zaken, met een boekwaarde van meer dan EUR 25.000,00 indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

  • 3.

    Aan de toestemming wordt in het geval van vervreemding de voorwaarde verbonden dat de verkoop in het openbaar ten overstaan van een notaris, een deurwaarder of een gemeenteambtenaar plaatsvindt door middel van een inschrijving of een veiling. Tevens dient in de inschrijvingsof veilingvoorwaarden de gunning te worden voorbehouden.

  • 4.

    Het in het tweede lid bedoelde bedrag geldt tot 1 januari 2004, met ingang van deze datum wordt het jaarlijks aangepast aan de hand van de ontwikkeling van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek bekend gemaakte prijsindexcijfer voor de overheidsconsumptie over de meest recente periode van twaalf maanden. Het aangepaste bedrag wordt door of namens burgemeester en wethouders jaarlijks schriftelijk aan de begunstigden bekend gemaakt.

Toelichting:

In artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de toestemming van het bestuursorgaan vereist voor een aantal vermogensrechtelijke handelingen dat de begunstigde kan verrichten. Het doel van deze bepaling is onder andere te voorkomen dat subsidiegelden niet juist worden gebruikt en het voorkomen van financiële risico's.

Artikel 6.3 Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht

  • 1.

    De begunstigde beheert de tot zijn beschikking staande middelen zorgvuldig en treft maatregelen ter voorkoming van vermogensschade.

  • 2.

    De begunstigde is verplicht zijn roerende en onroerende zaken voldoende te verzekeren en verzekerd te houden op basis van herbouwof vervangingswaarde tegen in elk geval het risico van brandschade.

  • 3.

    De begunstigde is verplicht het bij hem in dienst zijnde personeel en de voor hem werkzame vrijwilligers gedurende de tijd dat dezen voor hem werkzaam zijn, voldoende te verzekeren tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid.

Toelichting:

In het algemeen wordt van een begunstigde zorgvuldigheid verlangd (het deugdelijk afsluiten van gebouwen e.d.). Een brandschadeverzekering en een verzekering tegen aansprakelijkheid zijn verplicht.

Artikel 6.4 Tegengaan vervreemdingen

  • 1.

    Het is een begunstigde, behoudens vooraf verkregen schriftelijke toestemming van het college, niet toegestaan om jaarlijks bedragen van in totaal meer dan EUR 1.000,00 om niet aan een of meer derden ter beschikking te stellen.

  • 2.

    Het college kan voorwaarden verbinden aan de in het eerste lid bedoelde toestemming.

Toelichting:

Bij een subsidie op grondslag van een activiteitenplan, prestatieeenheden of waardering heeft een begunstigde de vrijheid om zelf te bepalen hoe de subsidie wordt aangewend. Dit artikel beoogt te voorkomen dat subsidiegelden worden gebruikt voor oneigenlijke doelen of door een begunstigde elders worden ondergebracht, buiten het zicht van de gemeente.

Artikel 6.5 Levering van goederen en diensten aan derden

Een begunstigde die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht brengt daarvoor een vergoeding in rekening die tenminste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Het college kan ook andere gevallen aanwijzen waarin deze bepaling niet geldt.

Toelichting:

Dit artikel is bedoeld om getrapte subsidiëring te voorkomen. Een begunstigde mag, zonder toestemming van het college, de subsidie niet deels ten goede laten komen aan derden die niet tot de doelgroep behoren.

Een afzonderlijke bepaling geldt met betrekking tot barexploitatie omdat daarbij dikwijls sprake is van functioneren ten behoeve van de doelgroep en derden.

Artikel 6.6 Liquidatiesaldo

  • 1.

    De bestemming van een eventueel batig liquidatiesaldo bij ontbinding van een begunstigde behoeft de voorafgaande goedkeuring van het college. Het college houdt daarbij rekening met de herkomst en samenstelling van het liquidatiesaldo.

  • 2.

    Het college neemt een besluit binnen acht weken na ontvangst van het voorstel van de begunstigde.

  • 3.

    Indien het college het voorstel van de begunstigde afwijst, geeft het college tevens een aanwijzing met betrekking tot de gewenste bestemming.

  • 4.

    Indien de begunstigde binnen een door het college te bepalen termijn geen gevolg geeft aan de aanwijzing, kan het college bepalen dat gehele of gedeeltelijke storting in de gemeentekas plaats vindt.

  • 5.

    In de statuten van de begunstigde wordt rekening gehouden met het bepaalde in het eerste lid.

Toelichting:

De bedoeling van dit artikel is dat, indien met subsidie verkregen eigendommen aan de doelstelling worden onttrokken, een evenredig deel van het vermogen dat met de subsidie is opgebouwd terugvloeit naar de gemeente.

Het vijfde lid is bedoeld om te voorkomen dat een begunstigde in verband met het naleven van deze verplichtingen ten opzichte van de gemeente in strijd zou moeten handelen met zijn statuten.

Artikel 6.7 Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden

1.Een aanvrager die een subsidie heeft aangevraagd c.q. een begunstigde waaraan een subsidie is verleend doet zo spoedig mogelijk mededeling aan het college van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor

de beslissing op de aanvraag dan wel een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

  • 2.

    De begunstigde stelt het college in kennis van het voornemen tot statutenwijziging en de inhoud daarvan.

  • 3.

    Een voornemen tot opheffing of fusie brengt de begunstigde tenminste dertien weken voor het definitieve besluit wordt genomen ter kennis van het college.

Toelichting:

Op diverse plaatsen in deze verordening wordt aangegeven wat het college in verband met bepaalde omstandigheden moet/kan beslissen. Die omstandigheden zijn het college meestal bekend via gevraagd of ongevraagd door een begunstigde gegeven informatie. Het ligt voor de hand dat de bereidheid van een begunstigde om informatie te verstrekken afneemt naarmate de gevolgen daarvan minder gunstig zijn. Daarom wordt in dit artikel bepaald: informatieverstrekking is verplicht (zo spoedig mogelijk en schriftelijk) als het gaat om omstandigheden naar aanleiding waarvan het college moet/kan beslissen.

Artikel 6.8 Medewerking aan gemeentelijk onderzoek

Een subsidie ontvangende begunstigde werkt mee aan door of namens de gemeente ingesteld onderzoek dat is gericht op het verkrijgen van inlichtingen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid dan wel de controle op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van subsidies.

Toelichting:

Medewerking aan gemeentelijk onderzoek is in het algemeen niet verplicht. Met deze bepaling wordt aangegeven dat begunstigden niet de vrijheid hebben om zich aan die medewerking te onttrekken.

Hoofdstuk 7 Toezicht

Artikel 7.1 Informatieplicht

De begunstigde is verplicht aan de door het college aangewezen ambtenaren inzage te verlenen in de administratie alsmede aan hen alle inlichtingen te verstrekken die voor de subsidievaststelling van belang zijn.

Toelichting:

Dit artikel maakt het mogelijk om aan een begunstigde ook andere inlichtingen te vragen dan zij verplicht is te verlenen via de verslaglegging (artikel 5.8). De beperking is dat de informatie die gevraagd wordt van belang moet zijn met het oog op de subsidievaststelling.

Artikel 7.2 Gemeentelijke commissarissen

  • 1.

    Indien het gemeentebelang daartoe aanleiding geeft, kan het college van burgemeester en wethouders toezicht op de handelingen van een begunstigde laten uitoefenen door één of meer door hem benoemde gemeentelijke commissarissen die geen lid van het bestuur van de begunstigde zijn.

  • 2.

    Ten aanzien van een gemeentelijke commissaris gelden de volgende regels:

    • a.

      de commissaris houdt namens de gemeente toezicht op de handelingen van het bestuur van de begunstigde;

    • b.

      de commissaris is bevoegd tot bijwoning van alle bijeenkomsten van het bestuur, van de ledenvergaderingen of van welke andere vergaderingen of bijeenkomsten van de begunstigde dan ook en heeft het recht aan de besprekingen deel te nemen; de begunstigde draagt zorg dat hij tijdig tot alle vorengenoemde vergaderingen en bijeenkomsten wordt opgeroepen;

    • c.

      alle inlichtingen die hij voor een goede uitoefening van zijn taak behoeft worden hem door de begunstigde verstrekt, zowel in die vergaderingen en bijeenkomsten als daarbuiten; met name kan hij te allen tijde inzage verkrijgen in de notulen van vergaderingen en bijeenkomsten;

    • d.

      hij is gehouden om, wanneer hem blijkt dat de voorwaarden en bepalingen waaronder aan de begunstigde subsidie is verstrekt

niet worden nageleefd of dat zich overigens omstandigheden voordoen waardoor de belangen van de gemeente zijns inziens kunnen worden geschaad, daarvan onmiddellijk kennis te geven aan het college onder opgave van de feiten die hem daartoe aanleiding geven;

  • e.

    hij dient schriftelijk van bericht en raad op alle door het college daartoe aan hem gerichte stukken;

  • f.

    hij wordt te allen tijde toegelaten tot het onderzoek van de boeken van de begunstigde en de controle op zijn bescheiden; hij is bevoegd zich daarbij te laten bijstaan door een door het college aan te wijzen deskundige;

  • g.

    hij heeft toegang tot alle gebouwen en terreinen die onder het beheer van de begunstigde staan.

    • 3.

      Gemeentelijke commissarissen worden benoemd voor een tijdvak van maximaal vier jaar. Zij zijn na afloop van het tijdvak waarvoor zij zijn benoemd onmiddellijk herbenoembaar.

    • 4.

      Een commissaris die wordt benoemd ter vervulling van een tussentijds ontstane vacature treedt af op het tijdstip waarop de zittingsperiode zou eindigen van degene in wiens plaats hij is benoemd.

    • 5.

      Een lid van het gemeentebestuur dat tot commissaris is benoemd treedt af op het tijdstip waarop dat lidmaatschap eindigt.

Toelichting:

Dit artikel is overgenomen uit de nu geldende verordening. De omstandigheid dat de afgelopen jaren geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om gemeentelijke commissarissen te benoemen behoeft niet te betekenen dat daaraan in de toekomst ook geen behoefte zal bestaan.

Hoofdstuk 8 Overgangsen slotbepalingen

Artikel 8.1 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Algemene subsidieverordening

2002".

Artikel 8.2 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag die volgt op die van haar publicatie.

  • 2.

    Met ingang van hetzelfde tijdstip wordt ingetrokken de Algemene subsidieverordening 1996, vastgesteld bij raadsbesluit van 11 januari 1996

(Gemeenteblad van Utrecht 1996, nr. 2) met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die ten behoeve van het boekjaar 2002 zijn verstrekt.

Toelichting:

Door het tweede lid zal de nieuwe verordening materieel met ingang van het jaar 2003 van toepassing zijn. De inwerkingtreding in de loop van 2002 maakt het mogelijk de verordening toe te passen bij de verlening van subsidies voor het jaar 2003 en volgende jaren.

Artikel 8.3 Vervallen overige subsidieverordeningen

Met ingang van 1 januari 2003 vervallen alle overige verordeningen die voorzien in subsidieverstrekking door de gemeente Utrecht.

Toelichting:

In het verleden bestonden er naast de Algemene subsidieverordening nog diverse andere subsidieverordeningen voor specifieke activiteiten. Met de Algemene subsidieverordening 1996 is ernaar gestreefd een eenduidig subsidieregime te verkrijgen. Ten aanzien van bijzondere subsidieverordeningen bevatte de Algemene subsidieverordening een dubbelzinnige benadering: terwijl het de bedoeling was dat bijzondere verordeningen zouden verdwijnen werd de mogelijkheid open gehouden ze aan te passen of zelfs om nog opnieuw bijzondere verordeningen vast te stellen.

Met dit artikel wordt beoogd hierin definitief duidelijkheid te scheppen: De bijzondere subsidieverordeningen komen met ingang van 1 januari 2003 te vervallen.

In de tussen gelegen periode kan bezien worden of al dan niet tot vaststelling van beleidsregels of een aan de nieuwe algemene subsidieverordening aangepaste bijzondere verordening dient te worden overgegaan.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 4 juli

2002.

De secretaris, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits, loco-secretaris Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmaking is geschied op 17 juli 2002.

Deze verordening is in werking getreden op 18 juli 2002.