Regeling vervallen per 14-07-2017

Reclameverordening Utrecht 2004

Geldend van 01-10-2010 t/m 13-07-2017

Intitulé

Reclameverordening Utrecht 2004

Reclameverordening Utrecht 2004

(raadsbesluitvan1juli2004).

De raad van de gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 27 april 2004

Besluit

vast te stellen de volgende

RECLAMEVERORDENING Utrecht2004.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • 1.

    aankondiging: elke zichtbare aanduiding, opschrift, mededeling, uitbeelding, afbeelding of projectie, al dan niet bewegend, al dan niet verlicht of aangelicht;

  • 2.

    bouwwerk: hetgeen wordt bedoeld in de Utrechtse Bouwverordening;

  • 3.

    buitenreclame:de reclame in de openbare ruimte, voor zover deze vanaf een openbare land-, water- of spoorweg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is;

  • 4.

    gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • 5.

    pand: een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat door één of meer van voor naar achter doorlopende en van beneden tot boven opgaande bouwmuren is gescheiden van de rest van het gebouw en dat zelf niet meer is onderverdeeld door dergelijke bouwmuren;

  • 6.

    rechthebbende: eenieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • 7.

    reclame: elke naamsaanduiding, bewegwijzering of openbare aankondiging of aanprijzing, al dan niet (gedeeltelijk) bewegend, al dan niet verlicht, overgebracht door middel van een aanduiding, opschrift, mededeling, uitbeelding, afbeelding, monster of brochure, geluidsversterking of projectie. Uitgezonderd hiervan zijn functionele bouwdelen van gebouwen als boeiboorden, borstweringen of luifels die in bedrijfskleuren zijn uitgevoerd;

  • 8.

    reclamebord: een vrijstaande reclamedrager, waar door middel van bevestiging één of meer borden aan, in, op, of tegen zijn aangebracht of een vrij in de ruimte staand voorwerp uitsluitend of in hoofdzaak voor reclamedoeleinden ingericht of gebezigd;

  • 9.

    reclamedrager: een voorwerp dat kennelijk bestemd is om reclame op aan te brengen;

  • 10.

    voertuigen: alle rij- en voertuigen;

  • 11.

    weg: hetgeen wordt bedoeld met ‘weg’ in artikel 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2001

    • 12.

      bevoegd gezag:         bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • 13.

      omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

     

Artikel 2 Werkingsgebied reclameverordening.

Deze verordening geldt niet waar de provinciale Verordening Bescherming

Landschap en Natuur Utrecht van toepassing is.

Artikel 3 Reclameverbod

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een handeling te verrichten als is beschreven in artikel 2.2, eerste lid onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, daartoe aangewezen door burgemeester en wethouders;

    • b.

      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

      • c.

        reclames, niet zijnde reclames op een steigerdoek, van zeer tijdelijke (31 dagen) aard. Deze reclames zijn verboden indien niet aan de eisen van de artikelen 10 en 11 van deze verordening zijn voldaan;

      • d.

        reclames waarbij tevens een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is.

Artikel 4 Indieningsvereisten

Bij het indienen van de aanvraag moet de aanvrager bijvoegen:

-      een situatietekening (1:1000) en

-      foto's en/of fotomontages in kleur van de bestaande en de nieuwe situatie.

Artikel 5    Weigeringgronden

Het bevoegd gezag weigert de omgevingsvergunning:

a.     indien de reclame hinder of gevaar veroorzaakt;

b.     indien de reclame uit bewegende delen of bewegende beelden;

c.     indien de reclame bestaat uit of is voorzien van veranderlijk of bewegend licht en/of lichtkrant(en);

d.     indien de reclame niet voldoet aan de eisen van welstand of

e.     indien de reclame niet voldoet aan het overzicht beleidsregels steigerdoekreclame

Artikel 6 Voorschriften en beperkingen.

1.Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het

belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Diegene aan wie krachtens deze verordening een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften na te komen.

  • 3.

    Een vergunning of ontheffing kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 7 Intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing.

De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na vergunningverlening, moet worden aangenomen

dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen

26 weken na bekendmaking;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt;

  • f.

    indien is gebleken dat van de vergunning gedurende 1 jaar geen gebruik meer wordt gemaakt.

Artikel 8 Inzage vergunning

De vergunninghouder is verplicht om deze op eerste verzoek van een met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening belaste ambtenaar ter inzage af te geven.

Artikel 9 Vervallen

Artikel 10 Algemene criteria

  • 1.

    Reclame mag geen hinder of gevaar veroorzaken;

  • 2.

    Reclame met bewegende delen of bewegende beelden, reclame bestaande uit of voorzien van veranderlijk of bewegend licht en lichtkranten zijn niet toegestaan.

Artikel 11 Welstand

Alvorens het bevoegd gezag op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor reclame beslist, brengt de Commissie Welstand en Monumenten Utrecht een advies uit over de eisen van welstand van de aanvraag.

Artikel 12  Bijzondere bepaling

Het bevoegd gezag kan -na advisering door de commissie voor Welstand en Monumenten en de betreffende raadscommissie- afwijken van deze verordening. 

Hoofdstuk 2 Reclame op of aan bouwwerken

Artikel 13 Uitzonderingen

Naast het in artikel 3, tweede lid vermelde, geldt voor reclames op of aan bouwwerken het in het artikel 3, eerste lid bepaalde niet voor:

  • 1.

    reclame verder dan 0,5 meter achter de ramen van een bouwwerk;

  • 2.

    reclame op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door burgemeester en wethouders;

  • 3.

    reclame voor openbare verkoping, verkoop, verhuur of verpachting van een pand, voor zolang zij feitelijk betekenis hebben maar maximaal

26 weken, en niet groter zijn dan 0,8 m2;

  • 4.

    naamsaanduidingen, mits deze gezamenlijk geen groter oppervlak hebben dan 0,5 m2, geen van alle een grotere afmeting in één richting hebben dan 1,00 meter en geen van alle verder dan 0,1 meter uit de gevel steken;

  • 5.

    reclame, welke ter voldoening aan een wettelijke verplichting dan wel op grond van een wettelijk toegekende bevoegdheid worden aangebracht en, indien daarin geen maten zijn vastgesteld, deze

gezamenlijk geen groter oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter

Hoofdstuk 3 Buitenreclame niet aan bouwwerken

Artikel 14

Vervallen

Hoofdstuk 4 Reclame met voertuigen

Artikel 15

Vervallen

Hoofdstuk 5 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16

Vervallen

Artikel 17 Handhaving door toezichthouders en/of opsporingsambtenaren

  • 1.

    De opsporing van de in artikel 16 van deze verordening strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 18 Het binnentreden in woningen, andere gebouwen en terreinen

Het in verband met de handhaving van het bepaalde in deze verordening noodzakelijk geachte binnentreden van al dan niet afgesloten terreinen, ruimten en gebouwen, alsmede woningen, geschiedt met inachtneming van de Algemene wet op het binnentreden (Wet van 22 juni 1994, Stb. 572).

Artikel 19 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 15 juli 2004.

  • 2.

    Op dat tijdstip worden de artikelen 14, 79, 98, 99, en 106 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2001 ingetrokken.

Artikel 20 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen -hoe dan ook genaamd- verleend krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2001, voor zover het gebod of verbod, waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening, blijven tot 1 juli 2007 van kracht.

  • 2.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening

een aanvraag om vergunning of ontheffing op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2001 is ingediend en voor zover het gebod of verbod, waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, wordt de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

  • 3.

    Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift, gericht tegen een besluit op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2001,

    • -

      dat voor de inwerkingtreding van deze verordening is ingekomen, dan wel

    • -

      dat na de inwerkingtreding van deze verordening is ingekomen, doch binnen de wettelijke termijn voor bezwaar of beroep, wordt beslist met toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2001.

Artikel 21 Citeertitel.

Deze verordening kan worden aangehaald als: Reclameverordening Utrecht

2004.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op

1 juli 2004.

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmakingheeftplaatsgevondenop14juli2004.

Dezeverordeningisinwerkinggetredenop15juli2004.

BIJLAGEBEHORENDBIJGEMEENTEBLADVANUTRECHT2004, nr. 15

Toelichting Reclameverordening Utrecht 2004.

Artikel 1

Bouwwerk: Het komt neer op elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Gebouw: Deze definitie sluit aan bij de bouwregelgeving en wordt ook gehanteerd in de APV Utrecht 2001

Reclame: Reclame komt voor in allerlei vormen en er komen er nog regelmatig bij. De uitgebreid ogende definitie tracht alle vormen waarin reclame zich manifesteert te omvatten.

Voertuigen: Hieronder worden ook begrepen trams, bussen, treinen maar ook fietsen, kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

Weg: De APV 2001 omschrijft ‘Weg” aldus: Weg:

  • 1.

    alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende kunstwerken, bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

  • 2.

    de -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, begraafplaatsen, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

  • 3.

    de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

  • 4.

    andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages, galerijen, roltrappen, toiletgelegenheden, traversen en werven; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

Artikel 2

De Verordening van de provincie geeft aan wat er wel of niet mag in het buitengebied van de provincie. Onder meer is bepaald dat reclames - zonder vergunning - niet zijn toegestaan. Om te voorkomen dat overlap of witte vlekken ontstaan wordt een territoriale afbakening gehanteerd.

Artikel 3

  • a.

    In de gemeente zijn vrije plakplaatsen aanwezig bedoeld voor het uiten van een mening. Voor het gebruik daarvan is geen vergunning nodig. Ook verkeersaanduidingen met de naam van de eigenaar, zoals de ANWB, vallen hieronder.

  • b.

    Lijnvoering van busondernemingen aanduidingen van haltes en dergelijke zijn vergunningvrij.

    c.       Reclames van zeer tijdelijke (31 dagen) aard hebben een korter effect op de openbare ruimte. Hierdoor staat het eisen van een vergunning niet meer in verhouding tot de te beschermen belangen. Wel dienen tijdelijke reclames aan de eisen van deze verordening te blijven voldoen. Deze bepaling geld niet voor reclames op steigerdoeken. Voor nadere eisen heeft het College hiervoor het Overzicht beleidsregels steigerdoekreclame vastgesteld.

    d.       Reclames, waarbij een omgevingsvergunning voor het bouwen verplicht is, zijn uitgesloten van de vergunningplicht. De Woningwet en de Wet milieubeheer zorgen voor de bescherming van de belangen van deze verordening.

Artikel 4

Dit artikel is een uitwerking van de vereisten volgens artikel 7.4 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht.

Artikel 5

Met dit artikel kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning weigeren te verlenen. De weigeringgronden geven de te beschermen belangen van de verordening weer.

Artikel 6, tweede lid

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of voor toepassing van andere administratieve sancties.

In de in deze verordening opgenomen algemene strafbepaling wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor is ook het overtreden van aan een vergunning/ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.

Artikel 7

Uit deze omschrijving blijkt een bevoegdheid, geen plicht. Afhankelijk van de concrete situatie kan het middel worden toegepast.

Artikel 8

Voor de controle en handhaving is het praktisch dat de controlerend ambtenaar direct weet wat er wel of niet is toegestaan.

Artikel 9

Vervallen

Artikel 10: Eerste lid

De vrij open beperking houdt allerlei in, afhankelijk van plaats, tijd en omstandigheden. Te denken valt aan verkeersveiligheid, lichthinder bij buren, te veel afleidend.

Tweede lid

Gedeeltelijk wordt hier al invulling gegeven in het eerste lid. Dergelijke reclame wordt in het algemeen als te hinderlijk en te afleidend ervaren. Onder ‘bewegend’ wordt niet begrepen het periodiek verwisselen van de reclame in de reclameobjecten.

Artikel 11

De toetsing vindt plaats aan de hand van de Welstandnota die -op basis van de Woningwet- door iedere gemeente wordt vastgesteld.

Artikel 12

Hierin ligt de ruimte om voor bepaalde soorten van reclame, afmetingen, gebieden de verordening niet, of deels van toepassing te laten zijn of om extra regels vast te stellen. Het college laat zich hierover tevoren adviseren.

Artikel 13: Eerste lid

Reclame direct achter glazen puien/ramen bepaalt mede het straatbeeld en uiterlijk aanzien van de omgeving. Wanneer reclame zich verder weg achter de pui bevindt wordt deze invloed minder.

Derde lid

Deze bepaling voorkomt dat iedere naamsaanduiding vergunningplichtig is.

Artikel 14

Vervallen

Artikel 15

Vervallen

Artikel 16

Vervallen

Artikel 17: Eerste lid:

Dit artikel biedt aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid bepaalde ambtenaren een bijzondere (beperkte) opsporingsbevoegdheid te geven. Als voorbeelden van ambtenaren met een bijzondere opsporingsbevoegdheid kunnen worden genoemd reinigingscontroleurs en parkwachters.

Tweede lid:

Onder toezichthouder wordt in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht verstaan een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Artikel 126a APV maakt het mogelijk dat burgemeester en wethouders toezichthouders kunnen aanwijzen.