Regeling vervallen per 01-01-2024

Besluit van Provinciale staten van Utrecht van 27 juni 2011, PS2011RGW02, houdende vaststelling regels inzake advisering aan de provincie bij aanvragen om tegemoetkoming in planschade (Planschadeverordening provincie Utrecht 2011).

Geldend van 08-09-2011 t/m 31-12-2023

Intitulé

Besluit van Provinciale staten van Utrecht van 27 juni 2011, PS2011RGW02, houdende vaststelling regels inzake advisering aan de provincie bij aanvragen om tegemoetkoming in planschade (Planschadeverordening provincie Utrecht 2011).

Besluit van Provinciale staten van Utrecht van 27 juni 2011, PS2011RGW02, houdende vaststelling regels inzake advisering aan de provincie bij aanvragen om tegemoetkoming in planschade (Planschadeverordening provincie Utrecht 2011)

Planschadeverordening provincie Utrecht 2011

Provinciale Staten van Utrecht;

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 17 mei 2011, afdeling PRO, nummer 808FDCED;

Overwegende dat Provinciale Staten op grond van het bepaalde in artikel 6.7 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 6.1.3.3 van het Besluit ruimtelijke ordening ten behoeve van de behandeling en beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade zoals bedoeld in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een verordening dienen vast te stellen waarin regels worden gegeven over de aanwijzing van een adviseur en de wijze waarop deze tot een advies komt;

Gelet op afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening;

Besluiten de volgende verordening vast te stellen:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet ruimtelijke ordening;

  • b.

    besluit: Besluit ruimtelijke ordening ex artikel 6.7 van de wet;

  • c.

    aanvrager: degene die een aanvraag indient om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de wet;

  • d.

    adviseur: een persoon of commissie, die geen deel uitmaakt van of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, en die belast is met de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, van het besluit;

  • e.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de wet;

  • f.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 2. Aanwijzing adviseur

  • 1 Als de aanvraag kennelijk ongegrond is, dan wel op grond van artikel 6.1.3.1 van het besluit niet in behandeling wordt genomen, kan aanwijzing van de adviseur achterwege blijven. In alle andere gevallen wordt een adviseur aangewezen.

  • 2 Binnen twaalf weken na het verstrijken van de in artikel 6.1.3.1 van het besluit genoemde termijnen geven Gedeputeerde Staten als volgt uitvoering aan artikel 6.1.3.2 van het besluit:

    • a.

      Gedeputeerde Staten wijzen een persoon als adviseur aan die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade;

    • b.

      indien Gedeputeerde Staten na advies te hebben ingewonnen van de onder a. bedoelde adviseur, van oordeel zijn dat de aanvraag betrekking heeft op planschade in de vorm van inkomensderving en er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte bestaat aan extra deskundigheid, wijzen Gedeputeerde Staten tevens een persoon als adviseur aan die deskundig is op het gebied van accountancy of op het gebied van financieel-economische bedrijfsvoering;

    • c.

      indien Gedeputeerde Staten na advies te hebben ingewonnen van de onder a. bedoelde adviseur, van oordeel zijn dat de aanvraag betrekking heeft op planschade in de vorm van waardevermindering van een onroerende zaak en er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte bestaat aan extra deskundigheid, wijzen Gedeputeerde Staten tevens een persoon als adviseur aan die deskundig is op het gebied van de waardering van onroerende zaken en die expertise heeft ten aanzien van de waardevermindering van onroerende zaken als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 3 Indien zij dat nodig achten, verlangen Gedeputeerde Staten dat de persoon die zij voornemens zijn als adviseur aan te wijzen tevoren aantoont dat hij op grond van opleiding en ervaring deskundig is ten aanzien van de in het eerste lid genoemde aspecten waarop hij de aanvraag moet beoordelen.

  • 4 Niet als adviseur kan worden aangewezen hij die is aangesteld door, ondergeschikt is aan of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het provinciebestuur of daarvan deel uitmaakt of op enigerlei andere wijze betrokken is bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 5 Indien Gedeputeerde Staten meerdere personen als adviseur hebben aangewezen, vormen deze samen een commissie als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c., van het besluit.

  • 6 Van de in het vijfde lid bedoelde commissie is de in artikel 2, eerste lid onder a, bedoelde adviseur voorzitter.

  • 7 De commissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 3. Wraking adviseur

  • 1 Alvorens tot aanwijzing van een adviseur als bedoeld in artikel 2 over te gaan, stellen Gedeputeerde Staten de aanvrager, de betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, schriftelijk in kennis van de voorgenomen aanwijzing.

  • 2 Binnen twee weken na de in het eerste lid bedoelde in kennisstelling kan de aanvrager, een betrokken bestuursorgaan of een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij Gedeputeerde Staten indienen.

  • 3 Gedeputeerde Staten beslissen binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 4. Werkwijze adviseur

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen aan de adviseur de aanvraag en alle op de aanvraag betrekking hebbende stukken ter beschikking.

  • 2 Gedeputeerde Staten stellen aan de adviseur ambtelijke ondersteuning ter beschikking ten behoeve van de uitvoering van de adviesopdracht.

  • 3 De adviseur hoort de aanvrager, Gedeputeerde Staten, andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, over de aanvraag.

  • 4 De adviseur bepaalt datum, tijd en plaats van de hoorzitting en de wijze waarop deze zal plaatsvinden.

  • 5 De adviseur bepaalt de datum en het tijdstip waarop hij de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 6 De adviseur maakt met de aanvrager een afspraak ten behoeve van de taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak.

  • 7 De adviseur draagt er zorg voor dat van de hoorzitting en van de plaatsopneming een verslag wordt gemaakt. Het verslag maakt deel uit van het uit te brengen advies.

  • 8 Binnen zestien weken na de aanwijzing van de adviseur zendt deze een concept van het advies aan:

    • i

      Gedeputeerde Staten;

    • ii

      de aanvrager;

    • iii

      een betrokken bestuursorgaan; en

    • iv

      een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet.

  • 9 De adviseur kan de in het achtste lid genoemde termijn onder opgaaf van redenen met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 10 De aanvrager, een betrokken bestuursorgaan en een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, kunnen binnen vier weken na de toezending van het concept van het advies hierop schriftelijk reageren.

  • 11 Indien binnen de in het tiende lid genoemde termijn:

    • a.

      een reactie is ingediend, brengt de adviseur binnen vier weken na het verstrijken van die termijn een advies uit aan Gedeputeerde Staten, waarbij de ontvangen reacties zijn betrokken;

    • b.

      geen reactie is ingediend, brengt de adviseur binnen twee weken na het verstrijken van die termijn een advies uit aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dag van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Planschadeverordening provincie Utrecht 2011.

Ondertekening

R. C. ROBBERTSEN, voorzitter L. C. A. W. GRAAFHUIS, griffier Uitgegeven 7 september 2011 Gedeputeerde Staten van Utrecht, Namens hen H. Goedhart, secretaris
 

Toelichting op de planschadeverordening Algemene toelichting In de Wro en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen die de procedure voor de besluitvorming op aanvragen voor een tegemoetkoming in de schade uniformeren en standaardiseren. De Wro en het Bro verplichten Provinciale Staten om een verordening vast te stellen waarin regels worden gegeven over de wijze waarop de onafhankelijke adviseur wordt aangewezen, als ook over de wijze waarop deze tot een advies komt (artikel 6.1.3.3 Bro). De Planschadeverordening Provincie Utrecht 2011 voorziet hierin. Een planologische maatregel (bijv. een bestemmingsplan) kan schade veroorzaken. Op grond van afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan een aanvrager die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel een tegemoetkoming in de schade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. In alle gevallen wordt de aanvraag om een tegemoetkoming in de schade ingediend bij Burgemeester en Wethouders. Zij delen de aanvrager zo spoedig mogelijk mee door welk bestuursorgaan op de aanvraag zal worden beslist (artikel 6.1.2.1 Bro). Als er sprake is van een gemeentelijke planologische maatregel, dan beslissen Burgemeester en Wethouders van die gemeente over een toekenning van een dergelijke tegemoetkoming. Als er sprake is van een provinciale planologische maatregel (bijv. een inpassingsplan), dan beslissen Gedeputeerde Staten over de toekenning van een dergelijke tegemoetkoming (artikel 6.1.1.1 Bro). Wanneer Gedeputeerde Staten het beslissende bestuursorgaan zijn, dan dragen Burgemeester en Wethouders er zorg voor dat de aanvraag onverwijld wordt doorgezonden naar Gedeputeerde Staten (artikel 6.6, vierde lid, Wro). Artikelsgewijze toelichting Artikel 1. Begripsbepalingen De begrippen sluiten aan bij de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 2. Aanwijzing adviseur Artikel 6.1.3.3, tweede lid, onder a tot en met c, van het Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld, over de gevallen waarin een commissie als adviseur wordt ingeschakeld en over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. In artikel 2 worden deze onderwerpen geregeld. In het eerste lid van artikel 2 is geregeld in welke gevallen de aanwijzing van een adviseur achterwege kan blijven. Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft Gedeputeerde Staten de bevoegdheid een aanvraag binnen vier weken na ontvangst, dan wel binnen acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) om een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling te laten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid, Awb in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, moet deze beslissing worden meegedeeld binnen acht weken nadat de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Verder volgt rechtstreeks uit artikel 6.4 Wro in samenhang met artikel 6.6, vierde lid, Wro dat voor het in behandeling nemen van de aanvraag een recht verschuldigd is. Het recht bedraagt  € 300,-. Indien het bedrag niet binnen vier weken na de dag van verzending van deze mededeling aan de aanvrager op de rekening is bijgeschreven, dienen Gedeputeerde Staten de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest. Wanneer de gevallen als genoemd in het eerste lid van artikel 2 niet aan de orde zijn en Gedeputeerde Staten besluiten om de aanvraag in behandeling te nemen, hebben Gedeputeerde Staten voor de formele aanwijzing van de adviseur nog een termijn van twaalf weken. Deze termijn geldt ook in de situatie dat meerdere personen als adviseur worden aangewezen. Gedeputeerde Staten schakelen een persoon of een commissie in als adviseur over de op de aanvraag te nemen beschikking. Een persoon kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. Een adviesbureau dat gespecialiseerd is in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur. Hoewel voor elke aanvraag om planschadevergoeding de aanwijzing van een adviseur noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur aan te wijzen (vaste (rechts)persoon/vaste commissie). In het tweede lid onder a is bepaald dat een eerste persoon als adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/ of derde persoon als adviseur worden aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak beschikt. Het is aan Gedeputeerde Staten om na advies te hebben ingewonnen bij deze eerst aangewezen adviseur, te beoordelen of deze zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde persoon als adviseur bij de opdracht te betrekken. Gedeputeerde Staten zullen dan vervolgens ook de tweede en/of derde persoon moeten aanwijzen. Bij de aanwijzing van twee of meer personen is er sprake van een commissie. In artikel 6.1.3.4 Bro staan de onderwerpen genoemd die de adviseur in elk geval in zijn onderzoek dient te betrekken. Verder bepaalt artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro dat de adviseur zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van Gedeputeerde Staten vereist. Om de deskundigheid van de adviseur te waarborgen is in het derde lid bepaald dat Gedeputeerde Staten alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaan, kunnen verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in het eerste lid genoemde aspecten waarop hij de aanvraag dient te beoordelen. In het vierde lid is bepaald dat een persoon niet als adviseur kan worden aangewezen wanneer deze is aangesteld door, ondergeschikt is aan of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het provinciebestuur of daarvan deel uitmaakt of op enigerlei andere wijze betrokken is bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Met dit laatste wordt in het bijzonder gedacht aan een adviseur die bij de voorbereiding van de in het geding zijnde planologische maatregel een risicoanalyse met het oog op planschade heeft opgesteld. In de leden 5, 6 en 7 wordt de taakverdeling van de commissie geregeld. Wanneer Gedeputeerde Staten een commissie als adviseur hebben ingesteld, is de persoon die als eerste adviseur is aangewezen hiervan de voorzitter. Voorts is bepaald dat de commissie uit haar midden een rapporteur aanwijst. Artikel 3. Wraking adviseur In artikel 6.1.3.3, tweede lid, onder d, Bro wordt bepaald dat de wijze waarop de bij de aanvraag betrokkenen vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel deze na aanwijzing kunnen wraken, in de verordening geregeld moet worden. In deze verordening is gekozen voor een regeling waarbij betrokkenen vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend. Gedeputeerde Staten dienen de aanvrager, de betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro, schriftelijk op de hoogte te brengen van het voornemen een adviseur aan te wijzen. Met de belanghebbenden ex artikel 6.4a Wro worden bedoeld diegenen die met de overheid een overeenkomst hebben gesloten waarin een regeling van verhaal van planschade is opgenomen. De voorgenomen aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. Indien Gedeputeerde Staten het voornemen hebben om meerdere personen als adviseur aan te wijzen, worden deze voorgenomen aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekendgemaakt.  Indien de aanvrager, een betrokken bestuursorganen of een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro, zich niet kunnen verenigen met de voorgenomen aanwijzing van één of meerdere personen als adviseur, kunnen zij binnen twee weken hiertegen bedenkingen indienen bij Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten dienen de bedenkingen te betrekken bij hun besluit tot aanwijzing. Artikel 4. Werkwijze adviseur Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, de betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a tweede en derde lid, van de Wro, worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd. In het eerste en tweede lid is bepaald dat Gedeputeerde Staten alle op de aanvraag betrekking hebbende stukken aan de adviseur ter beschikking stellen en dat zij bijstand verlenen aan de adviseur. Het derde tot en met het zesde lid bevatten regels over de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of de taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, van het Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen. Het conceptadvies dient binnen zestien weken na verzending van de opdracht te worden toegezonden aan Gedeputeerde Staten, de aanvrager, de andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid,Wro. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (negende lid). Artikel 6.1.3.3, tweede lid, onder e, van het Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, de betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de opstelling van het advies worden betrokken. In dit kader bepaalt het tiende lid dat Gedeputeerde Staten, de aanvrager, andere bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het conceptadvies te reageren. Het elfde lid bepaalt de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan Gedeputeerde Staten. Artikel 5. Inwerkingtreding en Artikel 6. Citeertitel Deze artikelen spreken voor zich en behoeven daarom geen toelichting.