Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 23 augustus 2016, nr. 818A26AA, tot openstelling van de regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties uit de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht (Openstellingsbesluit POP3 kennisoverdracht 2016 provincie Utrecht)

Geldend van 01-09-2016 t/m heden

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 23 augustus 2016, nr. 818A26AA, tot openstelling van de regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties uit de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht (Openstellingsbesluit POP3 kennisoverdracht 2016 provincie Utrecht)

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op de artikelen 1.3 en paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht;

Overwegende:

  • dat kennisoverdracht- en voorlichtingsacties over innovaties in de landbouw essentieel zijn voor een verdere verduurzaming en versterking van de sector;

  • dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) en het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP) te behalen, waaronder het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving;

  • dat in de afgelopen jaren veel kennis is ontwikkeld over de effecten van landbouw op het milieu, de gevolgen van klimaatverandering en het nut van verstandig omgaan met grondstoffen, maar deze kennis nog niet in de volle breedte wordt toegepast, stellen wij een subsidieregeling open met als doel deze kennis te verpreiden. De onderwerpen die we van belang achtten zijn:

    • Beperken van bodemdaling in veenweidegebieden;

    • Verminderen van emissie nutriënten;

    • Verminderen van emissie gewasbeschermingsmiddelen;

    • Verminderen of voorkomen van zoetwatertekorten;

    • Klimaatadaptatie;

    • Klimaatmitigatie/energieneutrale melkveehouderij.

Besluiten:

  • I.

    Open te stellen: De regeling trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties 2016 provincie Utrecht als bedoeld in paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht – verder te noemen de Verordening subsidies POP3 – voor de periode van 1 september 2016 tot en met 28 oktober 2016.

  • II.

    Het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 200.000,– uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en € 200.000,– uit Agenda Vitaal Platteland (AVP).

  • III.

    De volgende regels vast te stellen:

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties aan een groep van landbouwondernemers die bijdragen aan een of meer van de volgende thema’s:

  • a.

    verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.

    een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van van de emissie van van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • c.

    klimaatadaptatie;

  • d.

    klimaatmitigatie.

Artikel 2 Hoogte subsidie

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1.5 van de Verordening subsidies POP3 dient op moment van de subsidieverlening de subsidie per project minimaal € 50.000,– te bedragen en en indien meer dan € 200.000,– wordt aangevraagd, bedraagt de subsidie maximaal € 200.000,–.

Artikel 3 Selectiecriteria

  • 1. Voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1:15 en artikel 2.1.7 van de Verordening worden de volgende criteria toegepast voor de onder artikel 1 bedoelde subsidiabele activiteiten:

    • a.

      Mate van de effectiviteit van de activiteit, hetgeen blijkt uit een beschrijving van vier factoren, waaraan scores zullen worden toegekend:

      • i.

        de inpasbaarheid van de kennis op bedrijfsniveau:

        • 1e.

          bij onvoldoende inpasbaarheid: 1 punt;

        • 2e.

          bij voldoende inpasbaarheid: 2 punten;

        • 3e.

          bij goede inpasbaarheid: 3 punten;

        • 4e.

          bij zeer goede inpasbaarheid: 4 punten.

      • ii.

        de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het doel van de openstelling:

        • 1e.

          bij onvoldoende bijdrage: 1 punt;

        • 2e.

          bij voldoende bijdrage: 2 punten;

        • 3e.

          bij een goede bijdrage: 3 punten;

        • 4e.

          bij een zeer goede bijdrage: 4 punten.

      • iii.

        het bereik van de activiteit:

        • 1e.

          bij onvoldoende bereik: 1 punt;

        • 2e.

          bij voldoende bereik: 2 punten;

        • 3e.

          bij goed bereik: 3 punten;

        • 4e.

          bij zeer goed bereik: 4 punten.

      • iv.

        de mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd:

        • 1e.

          bij onvoldoende borging: 1 punt;

        • 2e.

          bij voldoende borging: 2 punten;

        • 3e.

          bij goede borging: 3 punten;

        • 4e.

          bij zeer goede borging: 4 punten.

      • v.

        De scores op de in i t/m iv genoemde factoren worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door vier.

      • vi.

        De score heeft een gewicht van 3.

    • b.

      Mate van innovativiteit, hetgeen blijkt uit de toepassing van nieuwe kennis op landbouwbedrijven:

      • i.

        Hiervoor worden als volgt de punten toegekend:

        • 1e.

          kennis wordt al toegepast op een meerderheid van soortgelijke bedrijven in de provincie: 1 punt;

        • 2e.

          kennis wordt toegepast op een relatief groot aantal soortgelijke bedrijven in de provincie: 2 punten;

        • 3e.

          kennis wordt toegepast op een relatief klein aantal soortgelijke bedrijven in de provincie: 3 punten;

        • 4e.

          kennis wordt nog niet of vrijwel niet toegepast op soortgelijke bedrijven in de provincie: 4 punten.

      • ii.

        de score heeft een gewicht van 1.

    • c.

      Kosteneffectiviteit, hetgeen blijkt uit de kostprijs per deelnemer:

      • i.

        Hiervoor wordt als volgt de punten toegekend:

        • 1e.

          bij een meer dan gemiddelde kostprijs: 1 punt;

        • 2e.

          bij een gemiddelde kostprijs: 2 punten;

        • 3e.

          bij een kostprijs die lager is dan gemiddeld: 3 punten;

        • 4e.

          bij een kostprijs die aanzienlijk lager is dan gemiddeld: 4 punten;

      • ii.

        De score heeft een gewicht van 2.

    • d.

      Haalbaarheid, de mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt, hetgeen blijkt uit de volgende drie factoren, waaraan scores zullen worden toegekend:

      • i.

        de kwaliteit van de aanbieder van de kennis:

        • 1e.

          bij goed gekwalificeerde aanbieder: 2 punten;

        • 2e.

          bij een zeer goed gekwalificeerde aanbieder: 3 punten;

        • 3e.

          bij een zeer uitmuntend gekwalificeerde aanbieder: 4 punten;

      • ii.

        de kwaliteit van het projectplan:

        • 1e.

          bij een onvoldoende uitgewerkt en realistisch plan: 1 punt;

        • 2e.

          bij een voldoende uitgewerkt en realistisch plan: 2 punten;

        • 3e.

          bij een goed uitgewerkt en realistisch plan: 3 punten;

        • 4e.

          bij zeer goed uitgewerkt en realistisch plan: 4 punten;

      • iii.

        de aansluiting van de aangeboden kennis bij de behoefte en ontwikkelingen in de praktijk:

        • 1e.

          bij een onvoldoende aansluiting: 1 punt;

        • 2e.

          bij een voldoende aansluiting: 2 punten;

        • 3e.

          bij een goede aansluiting: 3 punten;

        • 4e.

          bij een zeer goede aansluiting: 4 punten.

      • iv.

        De scores op de in i t/m iii genoemde factoren worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door drie.

      • v.

        De score heeft een gewicht van 2.

  • 2. Het maximum aantal punten is 32.

  • 3. Indien een aanvraag minder dan 18 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

  • 4. Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd.

  • 5. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 6. Indien de aanvragen als bedoeld in het vijfde lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 7. Indien de aanvragen als bedoeld in het zesde lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

  • 8. Indien de aanvragen als bedoeld in het zevende lid een gelijk aantal punten hebben behaald op alle criteria bedoeld in het eerste lid, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting.

  • 9. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een toetsingscommissie zoals bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening subsidies POP3.

Artikel 4 Bevoorschotting

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.23 van de Verordening subsidies POP3 wordt maximaal 1 keer per jaar een voorshot verleend op basis van realisatie.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.25 van de Verordening subsidies POP3 worden geen voorschotten verleend vooruitlopend op de realisatie.

Artikel 5 Verplichtingen aanvrager

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1.3 van de Verordening subsidies POP3 bevat de aanvraag om subsidie een curicula vitae van het personeel dat wordt ingezet voor de te subsidiëren activiteiten.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.17 van de Verordening subsidies POP3 bevat het voortgangsverslag het aantal deelnemers, het aantal gegeven workshops en trainingen en het aantal contacturen tijdens een coaching of het aantal demonstraties.

Artikel 6 Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit POP3 kennisoverdracht 2016 provincie Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 23 augustus 2016.

Gedeputeerde staten van Utrecht

Voorzitter

Secretaris

Toelichting

Inleiding

Uit de sterkte en- zwakteanalyse van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) blijkt dat de Nederlandse agrosector – het geheel van toelevering, verwerking en distributie van agrarische goederen – zich heeft ontwikkeld tot een speler van wereldformaat, getuige de sterke exportpositie. Deze exportpositie kon mede ontstaan door sterk geïntegreerde agrarische ketens, een goed samenspel tussen onderwijs, onderzoek en voorlichting én een intensieve productiewijze. De keerzijde is dat dit gepaard gaat met een verlies aan biodiversiteit, een toenemende druk op het milieu en een groeiende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. De grootschalige en intensieve productiewijze van de Nederlandse landbouw leidt tot ongewenste externe effecten op milieu, landschap en samenleving. Sinds de jaren negentig is welliswaar duidelijk sprake van een verlaging van de milieudruk. Toch zal het halen van verschillende milieudoelstellingen de komende jaren nog vragen om vele inspanningen.

De strategie van POP3 richt zich daarom op een realistische, ambitieuze groene groeistrategie. Deze strategie combineert het streven naar economische groei en versterking van de concurrentiepositie met het verbeteren van het milieu. Kennisoverdracht en innovatie zijn hierbij essentieel en tevens een prioriteit vanuit het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) van de Europese Unie, waar het POP3 onderdeel van uit maakt.

De regeling1 voor de POP3 maatregelTrainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties’ draagt hier aan bij. De maatregel richt zich op kennisoverdracht aan grote groepen (c.q. het peloton) van ondernemers in de agrosector met als doel toepassing van gevalideerde kennis en innovaties in de praktijk. Deze maatregel positioneert zich vooral aan het eind van de innovatiecyclus, waar innovaties op grote schaal in de praktijk moeten worden geïmplementeerd. Ondersteuning van voorlichting en andere kennisoverdrachtacties is nodig omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft de grootschalige implementatie van de noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd. Met het stimuleren van innovatie en kennisoverdracht wordt ook beoogd bij te dragen aan andere prioriteiten en aandachtsgebieden van het GLB op het gebied van het verbeteren van de concurrentiekracht, ecosystemen en milieu.

Het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP)2 en POP3 sluiten goed op elkaar aan. De landbouw is één van de sectoren waar AVP zich op richt. Het strategische doel van AVP is het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, schaalvergroting afgestemd op de kwaliteit van het landschap, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving en het versterken van de relatie tussen platteland en stad.Dit doel komt voort uit onze landbouwvisie.

Hiertoe zijn we op zoek naar projecten waarbij innovatieve maatregelen tot verduurzaming op bedrijfsniveau leiden. De activiteiten binnen het project kunnen bestaan uit trainingsprogramma’s met workshops of individuele coachingstrajecten van ondernemers waarin ook maatwerkadviezen worden geboden. Ook demonstratie activiteiten op het boerenerf behoren tot de mogelijkeid om invulling te geven aan kennisdeling. Een combinatie van deze activiteiten binnen één projectaanvraag behoort ook tot de mogelijkheden.

We willen de milieubelasting vanuit de landbouw verminderen en werken aan een duurzaam bodem- en watersysteem. Daarnaast stellen we ons tot doel om de kennis te verspreiden over maatregelen die bijdragen aan klimaatdoelen.

Voor deze openstelling beperken we ons daarom tot de volgende vier thema’s uit artikel Artikel 2.1.1 van de Verordening subsidies POP3:

  • a.

    Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.

    Een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • c.

    Klimaatadaptatie;

  • d.

    Klimaatmitigatie.

Ad a)

Bij het creëren van een hoge meerwaarde kan het hier gaan om nieuwe concepten in het kader van multifunctionele landbouw en stadslandbouw of bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe teelten.

Ad b)

De bodem is essentieel om op de langere termijn vruchtbaarheid te garanderen en speelt ook een rol bij het vasthouden van water en bij de emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen richting oppervlakte en grondwater. Een duurzaam bodembeheer draagt ook bij aan vermindering van broeikasgassen zoals CO2 en lachgas. Het sluiten van de kringloop op bedrijfsniveau is essentieel. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan efficiëntere beweiding of bemesting die leidt tot het verminderen van de het mineralen belasting op het oppervlakte water. Het sluiten van de kringloop leidt tot productie met minder verliezen die het milieu belasten. Dit leidt tot vermindering van emissies van ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen en voor de specifieke situatie in de veenweiden met bodemdaling een vermindering van de veenmineralisatie.

Ad c) en Ad d)

Klimaatadaptatie moet leiden tot vormen van landgebruik die inspelen op de klimaatverandering en bijdragen aan het voorkomen van zoetwatertekorten. Hierbij kan gedacht worden aan de teelten van nieuwe gewassen en extensievere vormen van landgebruik die ook bijdragen aan de kwaliteit van natuur en landschap.

Bij klimaatmitigatie gaat het om activiteiten die gericht zijn op het verminderen van de gevolgen van de klimaatverandering. Mogelijke activiteiten zijn verbetering waterbeheer, zoals flexibel peilbeheer en onderwaterdrainage en het verhogen van het waterbergend vermogen.

Een belangrijk gebied waar deze problematiek speelt zijn de veenweidengebieden met hun oude en unieke cultuurlandschappen. De grondgebonden landbouw is een belangrijke drager van dit cultuurlandschap, maar tegelijkertijd een oorzaak van (ongelijkmatig verlopende) bodemdaling. Om het veengebied op de lange termijn een rendabel perspectief te bieden is een duurzaam ontwikkelingsperspectief voor de landbouw en overige grondgebruikers nodig. Zo dalen in veengebieden de bodems van de landbouwgebieden door het lagere peil sneller dan de naastliggende natuurgebieden, waardoor die laatste relatief steeds hoger komen te liggen. Als gevolg van bodemdaling zal bij ongewijzigd beleid het in stand houden van de natuurwaarden steeds moeilijker en dus duurder worden. De bodem speelt ook een rol bij het vasthouden van water. Dat is tevens van belang om oxidatie van het veen te verminderen.

Toelichting op paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3

Met deze openstelling worden, naast de hoogte van het subsidieplafond en de periode van indiening aanvullende vereisten gesteld ten opzichte van paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van de de Verordening subsidies POP3. De aanvullende regels staan in de artikelen 1 tot en met 4 (zie artikelsgewijze toelichting) van dit openstellingsbesluit.

De basisregels uit paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van de de Verordening subsidies POP3 zijn:

Artikel 2.1.1 Subsidiabele activiteit

Een opsomming van alle mogelijke activiteiten (demonstraties en het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwondernemers) en de thema’s die deze activiteiten behandelen. Het gaat om:

  • a.

    verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.

    beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

  • c.

    maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • d.

    klimaatmitigatie;

  • e.

    klimaatadaptatie;

  • f.

    verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

  • g.

    behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

In artikel 1 van dit openstellingsbesluit is dit beperkt tot 5 thema’s.

Artikel 2.1.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert. Hoewel landbouwondernemingen tot de doelgroep behoren, dient de subsidie altijd door een organisatie te worden aangevraagd die de trainingen, workshops, coachingsactiviteiten en demonstraties aanbiedt aan de doelgroep.

Artikel 2.1.3 Aanvraag

  • 1.

    Het moet aangetoond kunnen worden dat de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren. Dit wordt aangetoond door het meesturen van CV’s waaruit de ervaring en genoten opleidingen kunnen worden afgeleid.

  • 2.

    Indien het voornemen is om voor deelname aan een kennisoverdrachtsactiviteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen, dan dient dit inzichtelijk gemaakt te worden bij de subsidieaanvraag. De bijdrage van de deelnemers kan worden gebruikt als dekking van de eigen bijdrage van 30%–40% door de aanvrager. Het is belangrijk om vooraf aan te geven of dit het geval is en daarover een administratie bij te houden.

Artikel 2.1.4 Subsidiabele kosten

Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten:

  • a.

    personeelskosten van bij de uitvoering van de activiteit betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

  • b.

    kosten en reiskosten van procesbegeleiders en adviseurs;

  • c.

    materiaalkosten;

  • d.

    huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

  • e.

    kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit.

  • f.

    kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit;

  • g.

    bijdrage in natura.

Artikel 2.1.5 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma’s of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 2.1.6 Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten voor activiteiten rond de thema’s a, b of e.

  • 2.

    De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten voor activiteiten rond de thema’s c, d, f of g.

Zie artikel 2.1.1 van de Verordening subsidies POP3 voor de lijst met thema’s.

Bij een combinatie van thema’s, geldt het percentage van het thema met het laagste subsidiepercentage.

Artikel 2.1.7 Selectiecriteria

Hier staan de verplichte categorieën selectiecriteria voor deze regeling. Een uitwerking daarvan is opgenomen in artikel 3 van dit openstellingsbesluit.

Artikel 2.1.8 Verplichting aanvrager

Indien een prijs moet worden betaald om de kennisoverdrachtsactiviteit te kunnen bezoeken is de subsidieontvanger verplicht om bij de berekening van de prijs die aan bezoekers in rekening wordt gebracht rekening te houden met de te ontvangen subsidie. Hiermee wordt voorkomen dat de financiele bijdrage van de deelnemers tot netto-inkomsten voor de aanvrager leidt en niet slechts als dekking voor de eigen bijdrage van 30%–40% door de aanvrager.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

In de inleiding zijn de 4 thema’s toegelicht die in het kader van deze openstelling relevant zijn. Het soort activiteit (Training, workshop, ondernemerscoaching en demonstratieactiviteit) is bedoeld om voorlichting dan wel een opleiding te verstrekken aan landbouwondernemers. Het kan ook gaan om onderlinge kennisovedracht.

Artikel 2 Hoogte van de subsidie

Naast de beperking, uitgedrukt in percentage (60% of 80%) van de subsidiable kosten geldt ook een beperking voor wat betreft minimum en maximum subsidiebedrag dat uitgekeerd kan worden. Het minimumbedrag is € 50.000,– aan subsidiabele kosten. Dit kan betekenen dat een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 50.000 toch kan worden geweigerd als na de beoordeling een deel van de kosten niet subsidiabel blijken te zijn.

Artikel 3 Selectie van projecten

Voor het bepalen van de rangorde van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk toetsingscommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. De selectiecriteria 1) en 4) zijn nader onderverdeeld in sub criteria. Aan elk selectiecriterium worden maximaal 4 punten toegekend. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. Het criterium ‘mate van effectiviteit’ krijgt een hogere wegingsfactor (3) ten opzichte van de andere 3 criteria. De maatregel beoogd door middel van kennisoverdracht daadwerkelijk effect te sorteren op onze milieu en klimaatdoelen. Bewezen innovatieve maatregelen willen we daardoor invoeren in de bedrijfsvoering van deelnemers. In totaal zijn maximaal 32 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de toetsingscommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (55% van 32 punten = minimaal 18 punten). Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

  • 1.

    Mate van de effectiviteit van de activiteit(maximaal 4 punten, de weging is 2)

    Voor elk van onderstaande subcriteria

    • i.

      de inpasbaarheid van de kennis op bedrijfsniveau:

      Onder inpasbaarheid verstaan we mate waarin de kennis in trainingen aansluit op de bedrijfsprocessen op een landbouwbedrijf.

    • ii.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het doel van de openstelling:

      De doelen zijn nader toegelicht in de inleiding.

    • iii.

      Het bereik van de activiteit:

      Bij bereik gaat het om de omvang van de beoogde doelgroep die potentieel kan mee doen en welke acties ondernomen worden om deze groep ook om deze ook te laten mee doen. Dit kan via mond-tot-mond reclame, e-mail, social media, vakbladen etc.

    • iv.

      de mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd:

      Onder borging verstaan we dat trainingen en demonstraties die zich bewezen hebben niet wegzakken maar standaard worden bij de deelnemers. Dit kan door evaluatie en gesprekken met deelnemers.

  • 2.

    Mate van innovativiteit, hetgeen blijkt uit de toepassing van nieuwe kennis op landbouwbedrijven (max 4 punten, weging 1)

    Bij innovatie gaat het om vernieuwende producten en diensten die tot een betere en effectievere manier van landbouw bedrijven leiden. Wanneer deze producten en diensten bewezen effectief zijn en breder worden toegepast noemen we ze minder innovatief.

  • 3.

    Kosteneffectiviteit, hetgeen blijkt uit de kostprijs per deelnemer (max 4 punten weging 2)

    Een maat voor de kosteneffectiviteit is wat gelijksoortige projecten in het verleden hebben gekost, waarbij als maat de kosten per deelnemer wordt gebruikt. Onderscheid kan gemaakt worden typen activiteit voor kennisverspreiding. Een workshop zal per deelnemer minder kosten dan een coachingstraject bijvoorbeeld.

  • 4.

    Haalbaarheid; de mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt. (max 4 punten, weging 3)

    • i.

      de kwaliteit van de aanbieder van de kennis:

      De kwaliteit van de aanbieder wordt hier afgeleid uit de curriculum vitae van de aanbieder, die bestaat uit opleiding en ervaring, met name in soortgelijke projecten.

    • ii.

      de kwaliteit van het projectplan:

      De kwaliteit van een projectplan wordt gescoord aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

    • iii.

      de aansluiting van de aangeboden kennis bij de behoefte en ontwikkelingen in de praktijk:

Artikel 4 Bevoorschotting

De aanvrager mag maximaal 1 keer per jaar een betalingsverzoek indienen (aanvraag voorschot op basis van realisatie). Omdat de aanvrager al verplicht is, op basis van artikel 1.17 van de Verordening subsidies POP3, 1 keer per jaar een voortgangsverslag in te dienen is het aan te bevelen om dit te combineren. Een aanvraag om een voorschot voorafgaand aan de realisatie is in ieder geval niet mogelijk. Met realisatie wordt bedoeld dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zijn en dit aangetoond kan worden met facturen en betaalbewijzen.

Artikel 5 Verplichtingen aanvrager

De aanvrager is verplicht een CV mee te sturen om aan te tonen dat de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren. Tevens geld de verplichting dat gedurende de looptijd van het project de aanvrager 1 keer per jaar verslag uitbrengt over de voortgang van de activiteiten.

Aanvraagprocedure

Aanvragen kunnen worden ingediend via een digitaal loket bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.NL). De link is terug te vinden in de samenvatting van deze regeling via https://www.provincie-utrecht.nl/loket/subsidie/

Aanvragen worden eerst beoordeeld op ontvankelijkheid en vervolgens voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie van deskundigen. De aanvragen worden door de adviescommissie gerangschikt op basis van de scores. Op basis van dit advies neemt het college van Gedeputeerde Staten een besluit. Alle aanvragers ontvangen binnen 22 weken na sluiting von de openstellingsperiode (op 28 oktober 2016) een beschikkingsbrief.


Noot
1

Paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3. Zie: https://www.provincie-utrecht.nl/loket/regelgeving-0/regeling/1130/verordening_subsidies_pop3/#regeling

Noot
2

Het Meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland 2016-2019 is op 7 december 2015 door provinciale staten van Utrecht vastgesteld.Voor meer informatie over AVP zie: https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/agenda-vitaal/