Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 11 april 2017, nr. 81AB37E1, tot publicatie van de Beleidsregel bestuurlijke boetes Wet lokaal spoor 2015 (nr. 81AA4C1C)

Geldend van 25-04-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-12-2015

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 11 april 2017, nr. 81AB37E1, tot publicatie van de Beleidsregel bestuurlijke boetes Wet lokaal spoor 2015 (nr. 81AA4C1C)

GEDEPUTEERDE STATEN VAN UTRECHT,

GELET OP:

  • Artikel 44 Wet lokaal spoor;

  • Besluit d.d. 27 oktober 2015 (nr. 8163068F) tot vaststelling van de provinciale strategie Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) Omgevingsrecht 2016–2019, waaronder (als bijlage 4) de Beleidsregel bestuurlijke boetes Wet lokaal spoor 2015;

BESLUITEN (MET TERUGWERKENDE KRACHT TOT 1 DECEMBER 2015) TE PUBLICEREN ONDERSTAAND BESLUIT D.D. 27 OKTOBER 2015 INZAKE DE BELEIDSREGEL BESTUURLIJKE BOETES WET LOKAAL SPOOR 2015:

Artikel 1

Deze beleidsregel is van toepassing op alle overtredingen die als beboetbaar feit zijn aangemerkt bij of krachtens artikel 44, eerste lid, van de Wet lokaal spoor.

Artikel 2

  • 1. Bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete ter zake van overtreding van een norm die zich (mede) richt tot een natuurlijke persoon, niet zijnde een onderneming, worden de normbedragen gehanteerd die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel.

  • 2. De boete kan hoger of lager dan het normbedrag worden vastgesteld indien de zwaarte van de overtreding daartoe aanleiding geeft. Daarbij geldt dat de hoogte van het door de overtreding veroorzaakte veiligheidsrisico en de mate waarin het doelmatige gebruik van het spoor is belemmerd als boeteverhogende dan wel boeteverlagende omstandigheden gelden.

Artikel 3

  • 1. Bij de vaststelling van de hoogte van een bestuurlijke boete ter zake van een overtreding van een norm die zich richt tot een onderneming, worden de normbedragen gehanteerd zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze beleidsregel.

  • 2. Het normbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vermenigvuldigd met de bij de omzetcategorie van de onderneming horende factor.

  • 3. De categorie-indeling, bedoeld in het vorige lid, luidt als volgt:

    Categorie I

    ondernemingen met een omzet van minder dan € 100.000

    Factor 0,25

    Categorie II

    Ondernemingen met een omzet van ten minste € 100.000 maar minder dan € 200.000

    Factor 0,5

    Categorie III

    Ondernemingen met een omzet van ten minste € 200.000 maar minder dan € 500.000

    Factor 1

    Categorie IV

    Ondernemingen met een omzet van ten minste € 500.000 maar minder dan € 1.000.000

    Factor 2

    Categorie V

    Ondernemingen met een omzet van meer dan € 1.000.000

    Factor 3

  • 4. De omzet in de zin van dit artikel is de omzet in het kalenderjaar voorafgaand aan de datum van overtreding.

  • 5. De boete kan hoger of lager dan het normbedrag na vermenigvuldiging met de factor genoemd in lid 3 worden vastgesteld indien de zwaarte van de overtreding daartoe aanleiding geeft. Daarbij geldt dat de hoogte van het door de overtreding veroorzaakte veiligheidsrisico en de mate waarin het doelmatige gebruik van het spoor is belemmerd als boeteverhogende dan wel boeteverlagende omstandigheden gelden.

Artikel 5

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel bestuurlijke boetes Wet lokaal spoor 2015.

Artikel 6

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in het Provinciaal blad, met terugwerkende kracht tot 1 december 2015.

Ondertekening

Utrecht, 11 april 2017,

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter,

Secretaris,

Bijlage 1

behorende bij artikel 2 Beleidsregel bestuurlijke boetes Wet lokaal spoor 2015, met boetebedragen ter zake van overtredingen als bedoeld in artikel 44 van de Wet lokaal spoor begaan door een natuurlijke persoon, niet zijnde een onderneming

Overtredingen van onderstaand artikel van de Wet lokaal spoor

boetenormbedrag

12, eerste lid

€ 1.000

14, eerste lid

€ 3.500

40, eerste lid

€ 2.500

Overtredingen van regels die zijn vastgesteld krachtens artikel 25, eerste lid, van de Wet lokaal spoor

boetenormbedrag

Maximumsnelheid als bedoeld in artikel 6 Besluit lokaal spoor

<10 km te hard: € 250

≥10 km te hard: € 500

Voorrangsregels als bedoeld in artikel 7 Besluit lokaal spoor

€ 1.500

Bijlage 2

behorende bij artikel 3 Beleidsregel bestuurlijke boetes Wet lokaal spoor 2015, met boetenormbedragen ter zake van overtredingen als bedoeld in artikel 44 van de Wet lokaal spoor begaan door een onderneming

Overtredingen van onderstaand artikel van de Wet lokaal spoor

boetenormbedrag

9, eerste lid

€ 75.000

10, eerste lid

€ 75.000

12, eerste lid

€ 50.000

14, eerste lid

€ 10.000

22, eerste lid

€ 10.000

23, vierde lid

€ 25.000

24, derde lid

€ 5.000

26, derde lid

€ 50.000

27, vierde lid

€ 50.000

31, eerste lid

€ 10.000

32, eerste lid

€ 75.000

32, zesde lid

€ 50.000

33, eerste lid

€ 75.000

35, eerste lid

€ 50.000

35, derde lid

€ 50.000

37, eerste lid

€ 25.000

37, tweede lid

€ 25.000

38, derde lid

€ 10.000

39

€ 50.000

40, eerste lid

€ 10.000

49, tweede lid

€ 75.000

Overtredingen van regels die zijn vastgesteld krachtens artikel 25, eerste lid van de Wet lokaal spoor

boetenormbedrag

Maximumsnelheid als bedoeld in artikel 6 Besluit lokaal spoor

<10 km te hard: € 10.000

≥10 km te hard: € 50.000

Voorrangsregels als bedoeld in artikel 7 Besluit lokaal spoor

€ 30.000

TOELICHTING

Inleiding

Met dit besluit wordt invulling gegeven aan de bevoegdheid van artikel 44 Wet lokaal spoor, tot het opleggen van een boete in de in het eerste lid van dat artikel bedoelde gevallen. Artikel 44, tweede lid, geeft de maximale boetebedragen voor natuurlijke personen, niet zijnde een onderneming, en voor ondernemingen.

Toezicht en handhaving

Het toezicht op de naleving van de Wet lokaal spoor is belegd bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). Handhaving is de verantwoordelijkheid van de decentrale overheden die bevoegd gezag zijn met betrekking tot het lokale spoor.

Hoogte normbedragen

Bij het, met deze beleidsregel, vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes spelen de volgende factoren:

  • algemene beginselen, voortvloeiend uit jurisprudentie;

  • de maximale boetes, zoals vastgesteld in artikel 44, tweede lid, van de Wet lokaal spoor;

  • de verplichting om de hoogte van de boete af te stemmen op de omzet van de onderneming, indien de overtreder een ondernemer is, zoals neergelegd in artikel 44, derde lid, van de Spoorwegwet;

  • de mate waarin de overtreding de veiligheid op en rond het lokale spoor in gevaar brengt;

  • de mate waarin de overtreding het doelmatige gebruik van het lokale spoor belemmert.

Uit jurisprudentie en literatuur vloeit voort dat de hoogte van een bestuurlijke boete in redelijke verhouding moet staan tot het beoogde doel in termen van preventie (afschrikwekkende werking). De hoogte moet derhalve toereikend zijn om volgende overtredingen door dezelfde overtreder te voorkomen (speciale preventie), alsmede om potentiële overtreders te weerhouden van nieuwe, soortgelijke overtredingen (generale preventie). Artikel 44, tweede lid, van de Wet lokaal spoor bepaalt welke boetes ten hoogste mogen worden opgelegd. Aan een natuurlijke persoon, niet zijnde een onderneming, mag ten hoogste een boete van € 5.700,– worden opgelegd. Aan een onderneming mag ten hoogste een boete van € 225.000,– worden opgelegd.

Daarnaast schrijft het derde lid van artikel 44 van de Wet lokaal spoor voor dat, wanneer het een onderneming betreft, de hoogte van de boete moet zijn afgestemd op de omzet van de onderneming.

Met deze beleidsregel is een categorie-indeling naar omzet van de onderneming vastgesteld. Bij de keuze van de boetebedragen is onderscheid gemaakt naar de ernst van de overtreding. De wettelijke maxima betekenen dat de boetes, die in de praktijk kunnen worden opgelegd, de bedragen van € 5.700,– respectievelijk € 225.000,– nooit kunnen overschrijden. Rekening houdend met deze bepalingen zijn de bijlagen 1 en 2 bij de beleidsregel opgesteld.

Omdat alle in deze beleidsregel genoemde boetebedragen hoger zijn dan het bedrag, genoemd in artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht (€ 340,–), wordt van de overtreding steeds een rapport of proces-verbaal opgemaakt en wordt de overtreder steeds in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

Normadressaat en hoogte van de boete

Aan de hand van de normadressaat wordt bepaald welke bijlage bij deze beleidsregel van toepassing is. Is de overtreding begaan door een natuurlijke persoon, niet zijnde een onderneming, dan is bijlage 1 bij de beleidsregel van toepassing. Hierbij is voor wat betreft de hoogte van de boetes uitgegaan van de mate van risico voor de lokale spoorveiligheid en/of de ernst van de inbreuk op het doelmatige gebruik van het lokale spoor. Afhankelijk van de zwaarte van deze twee variabelen kan het normbedrag naar boven of beneden worden bijgesteld.

Ondernemingen

Is de overtreding begaan door een onderneming, dan is bijlage 2 bij de beleidsregel van toepassing. Ook met betrekking tot ondernemingen wordt gewerkt met een normbedrag. Om te kunnen vaststellen wat de hoogte van het normbedrag is, moet eerst gebruik worden gemaakt van de tabel in artikel 3, derde lid, van de beleidsregel, waarin wordt bepaald in welke gevallen het boetenormbedrag met welke factor moet worden vermenigvuldigd. Indien de omzet van een onderneming niet bekend is, kan die worden opgevraagd bij de onderneming. Indien de onderneming de gegevens niet binnen de genoemde termijn levert, wordt op grond van artikel 44, vierde lid, van de Wet lokaal spoor de maximale boete van € 225.000,– opgelegd. Afgezien van deze boete, geldt ook voor ondernemingen dat het normbedrag naar boven of beneden kan worden bijgesteld, afhankelijk van de mate van risico voor de lokale spoorveiligheid en/of de ernst van de inbreuk op het doelmatige gebruik van het lokale spoor

Verwijtbaarheid

In artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een bestuursorgaan geen bestuurlijke boete mag opleggen voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Uit jurisprudentie blijkt dat bij het ontbreken van enige, al dan niet geobjectiveerde schuld, geen bestuurlijke boete mag worden opgelegd. En in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid, behoort van boeteoplegging te worden afgezien.