Besluit van het college van gedeputeerde staten van 18 april 2017, nr. 81AA9346, inhoudende de verlening van mandaat, machtiging en volmacht aan de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (Besluit mandaat, machtiging en volmacht OD NZKG 2017 provincie Utrecht)

Geldend van 13-05-2017 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van gedeputeerde staten van 18 april 2017, nr. 81AA9346, inhoudende de verlening van mandaat, machtiging en volmacht aan de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (Besluit mandaat, machtiging en volmacht OD NZKG 2017 provincie Utrecht)

Het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht;

Gelet op:

  • afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • titel 3 van Boek 3 van het Burgerlijk wetboek;

  • artikelen 2, 31 en 32 van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied;

  • de gemaakte afspraken in de Dienstverleningsovereenkomst (DVO);

  • de brief van 26 juni 2012 waarbij door de staatssecretaris van Infrastructuur en milieu en de brief van 13 februari 2012 van het IPO waarin is aangegeven dat de aangewezen ‘Brzo Regionale Uitvoeringsdienst (RUD)/Omgevingsdienst (OD)’ ‘zullen specialiseren in de uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht brede (Wabo brede)-taken en Brzo-taken voor de Brzo- en RIE-categorie 4 bedrijven (voorheen: IPPC-categorie 4 bedrijven)’;

  • de aanwijzing van onderhavige omgevingsdienst voor de uitvoering van de taken voortvloeiend uit de Wabo bij de Brzo en RIE-4-bedrijven;

Besluiten vast te stellen:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. college:

    het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht;

  • b. regeling:

    de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied 2016;

  • c. uitvoeringsovereenkomst (dvo):

    de dienstverleningsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 36 van de gemeenschappelijke regeling getroffen door de opdrachtgever en opdrachtnemer;

  • d. OD NZKG:

    het openbaar lichaam Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, bedoeld in artikel 3 van de regeling;

  • e. directeur:

    de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de regeling;

  • f. Provincie:

    de provincie Utrecht;

  • g. Brzo 2015:

    Besluit risico’s zware ongevallen 2015;

  • h. RIE-categorie 4 (voorheen IPPC-categorie 4):

    chemische industrie zoals bedoeld in bijlage I onder categorie 4 van Richtlijn industriële emissies (RIE, 2010/75/EU);

  • i. mandaat:

    de bevoegdheid om in naam van het college van gedeputeerde staten besluiten te nemen;

  • j. machtiging:

    de bevoegdheid om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

  • k. volmacht:

    de bevoegdheid om privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten.

Artikel 2. Mandaat, machtiging en volmacht

  • 1. Aan de directeur alsmede diens plaatsvervanger wordt voor zover het bevoegdheden van het college betreft, mandaat, machtiging en volmacht verleend overeenkomstig het bij dit besluit behorende register, dat is opgenomen als bijlage II bij dit besluit.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde mandaat, machtiging en volmacht heeft alleen betrekking op bedrijven die onder het Brzo en/of RIE-categorie 4 vallen en waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd zijn.

  • 4. Aan de directeur alsmede diens plaatsvervanger wordt mandaat, machtiging onderscheidenlijk volmacht verleend om namens het college alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen te verrichten ter voorbereiding en uitvoering van de taken en bevoegdheden bedoeld in lid 1.

Artikel 3. Kaders uitoefening bevoegdheden

  • 1. Indien het college een voor een besluit relevante beleidsregel heeft vastgesteld, verwijst de directeur dan wel diens plaatsvervanger ter motivering van een besluit naar die regel.

  • 2. De directeur dan wel diens plaatsvervanger aan wie bij dit besluit mandaat, machtiging en volmacht is verleend past de algemene dan wel specifieke instructies van het college als bedoeld in artikel 10:6 Algemene wet bestuursrecht toe.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat de directeur dan wel diens plaatsvervanger over alle benodigde informatie noodzakelijk voor de uitvoering van het in het eerste lid bepaalde kan beschikken. Het college treedt bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de directeur dan wel diens plaatsvervanger over uitvoeringsaspecten, indien dat beleid raakt aan de taken en bevoegdheden die namens het college worden uitgevoerd.

  • 4. De directeur dan wel diens plaatsvervanger treedt in overleg met het college indien hij het noodzakelijk acht af te wijken van de in de vorengaande leden bedoelde kaders of het bedoelde beleid.

Artikel 4. Informatieplicht

  • 1. De directeur dan wel diens plaatsvervanger verstrekt desgevraagd alle inlichtingen die betrekking hebben op de uitoefening van het bij het besluit verleende mandaat, machtiging en volmacht.

  • 2. In voorkomende gevallen informeert de directeur dan wel diens plaatsvervanger het college tijdig over: het nemen van beslissingen van principieel juridische aard, beleidsmatig principiële aard, of politiek- of bestuurlijkgevoelige aard en tevens bij het nemen van beslissingen met risico’s van financiële aard, zoals een mogelijk kostenverhaal op basis van onrechtmatige daad of anderszins. De directeur alsmede diens plaatsvervanger neemt hierbij de algemene instructie uitoefening mandaat, volmacht en machtiging die als bijlage III is opgenomen bij dit besluit in acht.

  • 3. De directeur dan wel diens plaatsvervanger en het college overleggen regelmatig over beleidsdoelstellingen en prioriteiten ten behoeve van de beheer- en beleidscyclus van de OD NZKG, in het bijzonder over de planning, de aantallen en de kwaliteit van de in mandaat te nemen en reeds genomen besluiten.

  • 4. De directeur dan wel diens plaatsvervanger verstrekt elk tertaal conform de uitvoeringsovereenkomst een rapportage van de besluiten die in mandaat zijn genomen.

Artikel 5. Volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover van toepassing en in verband met de activiteiten waarvoor mandaat wordt verleend, met mandaat gelijkgesteld:

a. de verlening van volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, en

b. de machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 6. Ondermandaat, ondermachtiging en ondervolmacht

  • 1. De directeur dan wel diens plaatsvervanger kan de bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, in ondermandaat, ondermachtiging en ondervolmacht opdragen aan ondergeschikten, tenzij dit is uitgesloten in het register.

  • 2. De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van bevoegdheden in ondermandaat, ondermachtiging en ondervolmacht.

  • 3. De directeur dan wel diens plaatsvervanger zorgt ervoor dat de door hem ondergemandateerden, ondergemachtigden dan wel ondergevolmachtigden tevens kunnen beschikken over deze informatie zoals genoemd in artikel 4.

  • 4. Een besluit tot verlening van ondermandaat, ondermachtiging en ondervolmacht wordt bekend gemaakt in het publicatieblad van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en treedt in werking op de dag na publicatie.

Artikel 7. Ondertekening

  • 1. Indien een besluit krachtens mandaat dan wel ondermandaat wordt genomen als bedoeld in artikel 2 respectievelijk artikel 6 luidt de ondertekening:

    Het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht,

    namens dezen,

    gevolgd door:

    • de functieaanduiding

    • de handtekening

    • de naam van de (onder)gemandateerde

  • 2. Indien gebruik wordt gemaakt van (onder)volmacht of (onder)machtiging overeenkomstig artikel 5, luidt de ondertekening:

    De provincie Utrecht,

    namens dezen,

    gevolgd door:

    • de functieaanduiding

    • de handtekening

    • de naam van de (onder)gemachtigde/(onder)gevolmachtigde

Artikel 8. Slotbepalingen

  • 2. Vanaf het moment van inwerkingtreding komt het Mandaatbesluit OD NZKG 2015 provincie Utrecht van 15 september 2015, nummer 815FE15D (Provinciaal Blad, 2 oktober 2015, nr. 6550) te vervallen.

  • 3. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandaat, machtiging en volmacht 2017 Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied provincie Utrecht.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht op 18 april 2017.

de Voorzitter

de Secretaris

Bijlage I Toelichting behorend bij besluit mandaat, machtiging en volmacht

1.1 Inleiding

Voor Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (hierna: Omgevingsdienst NZKG) is een gemeenschappelijke regeling getroffen, genaamd Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst NZKG 2016 (hierna: regeling). De regeling is per 1 januari 2016 gewijzigd, waarom het in de rede ligt om ook het mandaat aan te passen met als doel harmonisatie van de mandaten van de opdrachtgevers. Het mandaat dat bij de oprichting van de Omgevingsdienst NZKG is meegegeven is door de verschillende opdrachtgevers verschillend vastgesteld. De verschillen bestaan eruit dat niet elke opdrachtgever mandaat heeft verleend, meerdere opdrachtgevers zijn afgeweken van het meegegeven mandaat en dat er verschillende beperkingen en voorwaarden zijn toegevoegd. Van belang is om nu het mandaat te harmoniseren door alle opdrachtgevers het voorgelegde modelmandaat ongewijzigd te laten vaststellen. De enige verschillen komen voort uit de inbreng van een verschillend takenpakket door de opdrachtgevers.

1.1.1 Mandaat

Onder mandaat wordt in de Algemene wet bestuursrecht verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Met andere woorden de functionaris, dit is de gemandateerde, krijgt de bevoegdheid om een besluit te nemen dat geldt als een besluit van het bestuursorgaan dat het mandaat heeft verleend (mandaatgever). Het door de gemandateerde genomen besluit geldt derhalve als een besluit van het bestuursorgaan en heeft dezelfde juridische consequenties als een door het bestuursorgaan zelf genomen besluit. Er worden evenwel geen publiekrechtelijke bevoegdheden van het bestuursorgaan overgedragen aan de directeur van de Omgevingsdienst NZKG. Het betreft hier een vorm van publiekrechtelijke vertegenwoordiging. Bij de omschrijving van het begrip mandaat wordt uitgegaan van de bevoegdheid tot het nemen van een besluit. Met andere woorden de uitoefening van gemandateerde bevoegdheden wordt zichtbaar in het nemen van besluiten (zie ondertekening). Mandaat wordt in dit besluit niet verleend aan een persoon, maar aan een functionaris, dus aan degene die een functie bekleedt. De mandaatgever kan de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Daarnaast blijft de mandaatgever ook altijd zelf bevoegd om de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.

1.1.2 Volmacht en machtiging

Aan de directeur alsmede diens plaatsvervanger wordt ook volmacht verleend tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. Een voorbeeld van de eerste categorie is het sluiten van een overeenkomst. Voorbeelden van de tweede categorie zijn procesvertegenwoordiging, het vaststellen van brieven zonder rechtsgevolg en het feitelijk toepassen van bestuursdwang. De bepalingen in voorliggend besluit inzake ondermandaat moeten analoog worden toegepast op ondervolmacht en ondermachtiging van ondergeschikten. Dit is in lijn met de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht.

1.1.3 Relatie Gemeenschappelijke Regeling

Het besluit mandaat, machtiging en volmacht behelst de taken die in het kader van de regeling worden ingebracht en die zich richten op het in artikel 2 van de regeling genoemde belang. In artikel 31 van de regeling is aangegeven dat geen bevoegdheden worden overgedragen. In artikel 32 van de regeling is aangegeven dat de taken in mandaat worden uitgevoerd en dat de opdrachtgevers zich verplichten dat namens hun bestuur ten minste de bevoegdheden noodzakelijk voor de uitvoering van het basistakenpakket en de VTH-taken voor de BRZO en RIE 4 bedrijven in mandaat worden verleend.

1.1.4 Volledig mandaat

De effectiviteit en slagvaardigheid wordt vergroot wanneer het bestuursorgaan aan de directeur van de Omgevingsdienst NZKG alsmede diens plaatsvervanger de bevoegdheid toekent om namens hen de benodigde besluiten te nemen en handelingen te verrichten. Dit gebeurt op basis van het vertrouwen van de mandaatgever in de gemandateerde. Door vaststelling van het onderhavige besluit mandaat, machtiging en volmacht wordt aan de directeur alsmede diens plaatsvervanger deze bevoegdheid toegekend. Het volledige mandaat geldt ook voor de plustaken. Hierbij wordt aangesloten op het landelijk beleid waarin beoogd is omgevingsdiensten in het leven te roepen als professionele uitvoeringsorganisaties die met een hoge mate van zelfstandigheid moeten kunnen werken.

1.1.5 BRZO en RIE-4

De uitvoering van de vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavende taken van BRZO en RIE categorie-4 bedrijven vraagt om een gespecialiseerde aanpak. Voor de uitvoering van deze taken is landelijk afgesproken dat zes omgevingsdiensten zich hierin specialiseren. Deze zes BRZO-omgevingsdiensten opereren landsdelig en zijn gevestigd in gebieden waar sprake is van een concentratie van BRZO en RIE-categorie 4 bedrijven. De Omgevingsdienst NZKG is aangewezen als de BRZO-Omgevingsdienst die voor wat betreft genoemde taken het landsdeel Noord-Holland, Flevoland, Utrecht (de regio Noordwest) effectief en slagvaardig gaat bedienen.

1.1.6 Model besluit mandaat, machtiging en volmacht

Om de opdrachtgevers te faciliteren, is een modelbesluit opgesteld. Uitgangspunt is volledig mandaat voor alle ingebrachte taken voor alle opdrachtgevers. Dit om zoveel mogelijk uniformiteit te bereiken.

Voor de Omgevingsdienst NZKG is het immers praktisch en efficiënt als de verlening van mandaat, machtiging en volmacht zo uniform mogelijk geschiedt. Een model sluit aan bij de aanbevelingen van staatssecretaris Mansveld in het ‘Rapport evaluatie van het vernieuwde VTH-stelsel waaronder het stelsel van omgevingsdiensten’ van juli 2015.

1.1.7 Inhoud Besluit mandaat, machtiging en volmacht

In het besluit mandaat, machtiging en volmacht is bepaald dat de directeur van de Omgevingsdienst NZKG alsmede diens plaatsvervanger bij de aan hem in mandaat, volmacht en machtiging opgedragen bevoegdheden de algemene instructies en de instructies per geval van de provincie Utrecht in acht neemt.

De directeur van de Omgevingsdienst NZKG alsmede diens plaatsvervanger maakt geen gebruik van het mandaat indien hij een persoonlijk belang heeft bij het uitoefenen van de bevoegdheid.

1.1.8 Instructie omgaan met mandaat, machtiging en volmacht

Omdat er behoefte was om duidelijkheid te geven over de wijze waarop de Omgevingsdienst NZKG de mandaatgevers in staat stelt hun verantwoordelijkheid voor de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden waar te maken, is er een notitie opgesteld met uitgangspunten over het omgaan met het mandaat in relatie tot bestuurlijke besluitvorming. Deze algemene instructie is als bijlage III bij dit besluit toegevoegd.

1.2 Artikelsgewijze toelichting

1.2.1 Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 van het besluit mandaat, machtiging en volmacht bevat een omschrijving van de belangrijkste begrippen die in het besluit worden gebruikt. Mandaatgevend orgaan is het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht.

1.2.2 Artikel 2 Mandaat, volmacht en machtiging

Artikel 2, eerste lid verwijst naar het mandaatregister. Hierin staan de concrete bevoegdheden opgenomen.

Het tweede lid is geeft de beperking voor de provincie Utrecht aan, omdat zij alleen de Brzo- en RIE4 taken inbrengen en de overige VTH-taken in de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht hebben ingebracht.

In het derde lid is bepaald dat van het mandaat is uitgesloten, de bevoegdheid om op bezwaar te besluiten. Deze bevoegdheid blijft de opdrachtgever.

Het vierde lid gaat over feitelijke handelingen en rechtshandelingen ter voorbereiding en uitvoering van de taken en bevoegdheden zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

1.2.3 Artikel 3 Kaders uitoefening bevoegdheden

In artikel 3 zijn de kaders van de uitoefening van de bevoegdheden aangegeven. De Omgevingsdienst NZKG zal haar besluiten, voor zover relevant, motiveren met bestaand beleid. Provincie Utrecht zal relevant beleid moeten bekendmaken aan de Omgevingsdienst NZKG. Als er sprake is van algemene en specifieke instructies, zal de Omgevingsdienst NZKG deze toepassen. De Omgevingsdienst NZKG treedt, indien nodig, in overleg met de provincie Utrecht als afgeweken wordt van het beleid en indien nodig wordt er aandacht aan geschonken in de tertaalrapportages.

1.2.4 Artikel 4 Informatieplicht

De Omgevingsdienst NZKG informeert, gevraagd en ongevraagd, de provincie Utrecht over de door haar uitgevoerde taken. Voor de politiek-bestuurlijke gevallen wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde risico- en aandachts (R&A) dossiers. Regelmatig worden deze dossiers besproken met het bestuur. Daarnaast wordt de provincie geïnformeerd in de tertaalrapportages.

1.2.5 Artikel 5 Volmacht en machtiging

In dit artikel wordt bepaald dat de privaatrechtelijke rechtshandelingen en de handelingen die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, gelijk worden gesteld met mandaat.

1.2.6 Artikel 6 Ondermandaat, ondermachtiging en ondervolmacht

Dit artikel geeft aan dat de directeur van de Omgevingsdienst NZKG bevoegdheden in ondermandaat, ondermachtiging en ondervolmacht kan opdragen aan ondergeschikten. Het is aan de directeur om dit te bepalen, en zo ja aan welke functionarissen. Tevens zijn de artikelen 2, 3 en 4 van toepassing voor ondermandaat, ondermachtiging en ondervolmacht en zal de directeur zorg dragen dat de door hem ondergemandateerden, ondergemachtigden dan wel ondergevolmachtigden over de benodigde informatie zoals genoemd in artikel 4 beschikken. Een besluit tot verlening van ondermandaat, ondermachtiging en ondervolmacht wordt bekend gemaakt in het publicatieblad van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en treedt in werking op de dag na publicatie.

1.2.7 Artikel 7 Ondertekening

In dit artikel is aangegeven hoe de ondertekening luidt bij (onder)mandaat, (onder)machtiging en (onder)volmacht.

1.2.8 Artikel 8 Slotbepalingen

In dit artikel is aangegeven dat het besluit mandaat, machtiging en volmacht in werking treedt na bekendmaking conform het gestelde in de Algemene wet bestuursrecht. Tevens wordt aangegeven dat de eerdere mandaten en de daarop volgende wijzigingsbesluiten komen te vervallen. Tot slot wordt de naamsaanduiding van het besluit aangegeven.

Bijlage II Register behorend bij besluit mandaat, machtiging en volmacht

In dit register staan de taken waarvoor mandaat is verleend door het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht aan de directeur van de OD NKZG.

Het gaat daarbij om de taken uit het basistakenpakket zoals genoemd in de Packagedeal en het Besluit omgevingsrecht verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving voor de BRZO en RIE-4 bedrijven in de provincie Utrecht. Dit houdt in dat de OD NZKG de omgevingsvergunning Wabo voor deze bedrijven in z’n geheel voorbereid. Wanneer behalve voor milieuactiviteiten ook voor andere activiteiten een omgevingsvergunning vereist is, wordt de omgevingsvergunning voor die andere activiteiten ook door de OD NZKG voorbereid. Daarboven voert de OD NZKG ook de regulering en toezicht en handhaving van de overige bouwtaken bij de genoemde bedrijven uit.

Afkortingen

Awb

Algemene wet bestuursrecht

BAG

Wet basisadministratie adressen en gebouwen

Bor

Besluit omgevingsrecht

Bouwverordening

Bouwverordening van de gemeente waar het bedrijf is gelegen

EED

Europese Energie-Efficiency Richtlijn

IPPC

installatie voor industriële activiteiten als bedoeld in bijlage I van richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PbEU L 334);

PRTR

Pollutant Release and Transfer Register

OD NZKG

Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied

VOS

Vluchtige organische stoffen

Wet Bibob

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wbb

Wet bodembescherming

Who

Wet hergebruik van overheidsinformatie

Wkpb

Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken

Wm

Wet milieubeheer

Wob

Wet openbaarheid van bestuur

Wro

Wet ruimtelijke ordening

Nummer

Verleend mandaat

Toelichting

1. Algemeen

1.1

Op grond van artikel 2 van het mandaatbesluit omvatten de bij of krachtens dit mandaatbesluit verleende mandaten, volmachten en machtigingen tevens alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen ter voorbereiding en uitvoering van de taken en bevoegdheden opgenomen in dit mandaatregister

Indien voor een taak of bevoegdheid mandaat, volmacht of machtiging is verleend omvat dit – voor zover relevant – onder meer:

• behandelen van en voeren van correspondentie/gesprekken van uitvoerende en/of informatieve aard;

• het vragen van aanvullende gegevens op grond van artikel 4:5 van de Awb;

• de voorbereiding van besluiten met gebruikmaking van Afdeling 3.4 van de Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) of Titel 4.1 van de Awb (reguliere / korte procedure);

• het opvragen van informatie bij (overheids)instanties in het kader van de voorbereiding van besluitvorming;

• opschorten beslistermijn op grond van paragraaf 4.1.3.1 van de Awb;

• Het verlengen van beslistermijnen;

• bekendmaking en mededeling van besluiten conform afdeling 3.6 van de Awb;

• een aanvraag buiten behandeling laten op grond van artikel 4:5 van de Awb;

• vereenvoudigde afdoening op grond van artikel 4:6 van de Awb;

• het horen op grond van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Awb;

• het voldoen aan publicatieverplichtingen;

• alle overige procedurestappen en -besluiten.

1.2

Door- of terugzenden van stukken als bedoeld in artikel 2:3 van de Awb

Als een ander bestuursorgaan bevoegd is, worden de stukken doorgezonden.

1.3

Beslissen inzake het geheel of gedeeltelijk – ambtshalve of op verzoek – intrekken, wijzigen of verlengen van de onder dit mandaatregister vallende besluiten, toestemmingen, ontheffingen of verklaringen

Omvat het intrekken, wijzigen of verlengen van een besluit, toestemming, ontheffing of verklaring zoals elders in het mandaatregister is opgenoemd op grond van de geldende regelgeving.

1.4

Voeren van bestuursrechtelijke procedures

Omvat het voeren van verweer inclusief het vertegenwoordigen ter zitting, en alle overige proceshandelingen zoals bijvoorbeeld het verzoeken om opheffing of opschorting van een voorlopige voorziening in een bestuursrechtelijke procedure. Voor vertegenwoordiging ter zitting kan de directeur medewerkers schriftelijk machtigen. Omvat tevens het herstellen van een gebrek in een besluit n.a.v. de bestuurlijke lus en het nemen van een besluit n.a.v een tussenuitspraak. 

1.5

Doorzenden van een onjuist ingediend bezwaar- of beroepschrift aan het bevoegde orgaan en mededelen daarvan aan de indiener

Het gaat hier om het op grond van artikel 6:15 van de Awb doorzenden van een onjuist ingediend bezwaar- of beroepschrift.

1.6

Instellen van bezwaar, beroep en/of voorlopige voorziening tegen een besluit van een bestuursorgaan

Voor zover betrekking hebben op het omgevingsrecht in algemene zin. Daarnaast dient artikel 158, eerste lid onder f Provinciewet door het college van gedeputeerde staten een procesbesluit te worden genomen.

1.7

Instellen van hoger beroep ter zake van een door de rechtbank gedane uitspraak

Voor zover betrekking hebben op het omgevingsrecht in algemene zin. Daarnaast dient ingevolge artikel 158, eerste lid, onder f, van de Provinciewet door het college van gedeputeerde staten een procesbesluit te worden genomen.

1.8

Behandelen van een klacht op grond van titel 9.1 van de Awb

Het betreft een klacht over de wijze waarop de OD NZKG, dan wel een persoon, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de OD NZKG, zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen bij de uitoefening van een bevoegdheid die is opgenomen in dit register

1.9

Uitoefenen van de bevoegdheden als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb (dwangsom bij niet tijdig beslissen)

Het gaat hierbij over de mogelijkheid ingevolge de Awb dat een bestuursorgaan een dwangsom verbeurt bij niet tijdig beslissen op een aanvraag.

1.10

Uitoefenen van bevoegdheden als bedoeld in titel 4.4 van de Awb (bestuursrechtelijke geldschulden) met uitzondering van aanmaning en invordering bij dwangbevel (afdeling 4.4.4 van de Awb)

Omvat het gehele bestuursrechtelijke traject van handhaving inclusief de invorderingsbeschikking (zie ook hoofdstuk Toezicht en handhaving). Het daadwerkelijke financiële traject (aanmaning, invordering bij dwangbevel) wordt niet door de OD NZKG uitgevoerd.

1.11

Beslissen op verzoeken om schadevergoeding

Het gaat hierbij om een vergoeding van geleden schade t.g.v. besluiten dan wel feitelijke handelingen. Opdrachtgever betaalt bij vergoeding van schade.

1.12

Overleggen en maken van afspraken waaronder het afsluiten van samenwerkingsarrangementen met andere omgevingsdiensten dan wel andere overheidsdiensten en/of organisaties die belang hebben bij het omgevingsrecht in algemene zin

Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld GGD’s of Veiligheidsregio's etc. 

2. Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken 

2.1

Zorgdragen voor inschrijving van beperkingenbesluiten in de openbare registers bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers op grond van artikel 15 van de Wkpb, voor zover het besluiten betreft waarvoor aan de OD NZKG mandaat is verleend.

Provinciale beperkingenbesluiten moeten worden ingeschreven in de openbare registers bij het Kadaster. Het mandaat omvat tevens het ter inschrijving aanbieden van rechterlijke uitspraken volgend op een beperkingsbesluit, voor zover daaruit een publiekrechtelijke beperking voortvloeit dan wel deze daarbij wordt gewijzigd of komt te vervallen (een niet-ontvankelijk verklaring valt niet onder de aanwijzing).

Het betreft voor provincie Utrecht de volgende beperkingenbesluiten: handhavingsbesluit op grond van de Wabo waarin is bepaald dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger. Verder besluiten op grond van de artikelen 13, 13a, 13b, 14, 15, 17 en 92 van de Woningwet. Dit betreft zowel besluiten waarbij voorzieningen moeten worden getroffen als het eventuele handhaven daarvan, indien dit niet is gebeurd. Ook dan geldt de inschrijvingsplicht alleen voor zover is bepaald dat rechtsopvolging geldt.

3. Wet openbaarheid van bestuur en Wet hergebruik van overheidsinformatie 

3.1

Beslissen omtrent verzoeken om informatie alsmede het actief openbaar maken van informatie op grond van de Wob

Het gaat om het beslissen op een verzoek om informatie of het actief openbaar maken van informatie op grond van de Wob, met betrekking tot informatie die de OD NZKG onder zich heeft in het kader van de uitoefening van een gemandateerde taak/bevoegdheid.

3.2

Behandelen van en beslissen op verzoeken om hergebruik van informatie als bedoeld in artikel 3 en 4 van de Who

Het gaat om het behandelen van en beslissen op een verzoek om hergebruik van informatie op grond van de Who, met betrekking tot informatie die de OD NZKG onder zich heeft in het kader van de uitoefening van een gemandateerde taak/bevoegdheid.

4. Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 

4.1

Opvragen van bibob-gegevens en bescheiden.

Het gaat om het opvragen van de gegevens als bedoeld in artikel 30 van de Wet Bibob die nodig zijn voor het verrichten van een bibob-onderzoek.

5. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

5.1

Beslissen op aanvragen om een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, 2.6 en 2.25 van de Wabo

Het gaat om een omgevingsvergunning voor de verschillende aspecten. Naast milieu gaat het om alle andere aspecten genoemd in deze artikelen, te weten bouw, aanleg, gebruik, brandveilig gebruik, sloop, aanleg weg, uitweg, alarminstallatie, kap, reclame, opslag, monumenten. Verder gaat het ook om een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (obm). 

5.2

Beslissen op aanvragen om een beschikking met betrekking tot de eerste of tweede fase als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo

Op verzoek van de aanvrager kan de omgevingsvergunning in twee fasen worden verleend. Er wordt dan er eerst een beschikking voor de eerste fase en daarna voor de tweede fase verleend. De aanvrager moet wel bij de eerste fase al aangegeven waar de 2e fase betrekking op heeft.

5.3

Wijzigen, ambtshalve of op verzoek, van (de voorschriften van) een eerder verleende omgevingsvergunning, als bedoeld in de artikelen 2.31, 2.31a en 2.32 van de Wabo

Het bevoegd gezag is verplicht om aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften te wijzigen in de in artikel 2.31, eerste lid, van de Wabo genoemde gevallen. In de gevallen genoemd in het tweede lid van dat artikel is het een bevoegdheid. Artikel 2.32 bevat een wijzigingsbevoegdheid bij ongewone voorvallen of gebeurtenissen.

5.4

Beslissen op verzoeken om goedkeuring/instemming die benodigd is op grond van een vergunningvoorschrift

In een vergunningvoorschrift kan een bepaald onderzoek, plan, melding of een rapportage (energieverbruik; VOS uitstoot; bodemonderzoek, vervoersplan, afvalpreventieplan, etc.) zijn voorgeschreven. Vervolgens moet worden beslist of het ingediende stuk aan de gestelde normen in de vergunning voldoet.

5.5

Beslissen op later ingediende gegevens en bescheiden met betrekking tot bouwactiviteiten

Ingevolge artikel 2.7 van de Regeling omgevingsrecht kan in een vergunning voor een bouwactiviteit worden bepaald dat bepaalde gegevens en bescheiden later kunnen worden ingediend, indien de aanvrager hierom heeft verzocht. Vervolgens moeten wij beslissen over de later ingediende gegevens.

5.6

Beslissen over het verlenen van toestemming om de omgevingsvergunning over te dragen als bedoeld in artikel 2.25, derde lid, onder b, van de Wabo

Het gaat om het overdragen op naam van een omgevingsvergunning van de ene vergunninghouder naar de ander.

5.7

Intrekken, ambtshalve of op verzoek, van omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.33 van de Wabo

Het bevoegd gezag is verplicht om de omgevingsvergunning in te trekken in de in artikel 2.33, eerste lid, van de Wabo genoemde gevallen. In de gevallen genoemd in het tweede lid van dat artikel (onder andere: intrekking op verzoek van de vergunninghouder en intrekking indien geen gebruik wordt gemaakt van een omgevingsvergunning) is het een bevoegdheid.

5.8

Adviseren van andere bestuursorganen inzake een omgevingsvergunning

In sommige gevallen dient een advies te worden gevraagd aan een ander bestuursorgaan voordat een vergunning kan worden verleend. Dit kan ook een verklaring van geen bedenkingen zijn.

5.9

Indienen van zienswijzen tegen een ontwerp van een omgevingsvergunning

In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn om zienswijzen in te dienen tegen een ontwerp omgevingsvergunning van een ander bestuursorgaan.

6. Wet ruimtelijke ordening

6.1

Uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 6.21 van de Wro

Het gaat om het stilleggen van de bouw als de kosten bij een exploitatieplan (exploitatiebijdrage) niet tijdig worden betaald.

6.2

Coördineren van de voorbereiding van een beschikking krachtens artikel 6.27 van de Waterwet en omgevingsvergunningen zoals bedoeld in paragraaf 3.5 van de Wabo

Het gecoördineerd behandelen watervergunning en omgevingsvergunning milieu bij een IPPC bedrijf.

7. Woningwet

7.1

Uitoefenen van bevoegdheden en het uitvoeren van taken op grond van de artikelen 1a en 1b van de Woningwet

Het gaat om toezicht op en handhaving van de zorgplicht bij bouwwerken. Voldaan moet zijn aan de eisen (met betrekking tot veiligheid en gezondheid) van het Bouwbesluit 2012.

7.2

Uitoefenen van bevoegdheden en het uitvoeren van taken op grond van de artikelen 7b en 8 van de Woningwet

Het bij omgevingsvergunning expliciet toestaan een bouwwerk te bouwen, dan wel een deel daarvan in stand te laten voor zover daarbij niet wordt voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften in de bouwverordening omtrent het tegengaan van het bouwen van een bouwwerk op verontreinigde bodem alsmede de bouwverordening kan voorschriften bevatten van stedenbouwkundige aard.

7.3

Beslissen dat het uiterlijk van een bouwwerk genoemd in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, en b, van de Woningwet in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand

Het gaat om het toepassen van de zogenoemde excessenregeling (handhavend optreden als sprake is van een ernstige schending van redelijke eisen van welstand).

7.4

Uitoefenen van bevoegdheden en het uitvoeren van taken op grond van de artikelen 13 t/m 17 van de Woningwet

Het gaat om het opleggen van voorzieningen bij bouwwerken die niet voldoen aan niveau bestaande bouw uit het Bouwbesluit 2012.

8. Bouwbesluit 2012/Bouwverordening 

8.1

Uitoefenen van bevoegdheden en taken op grond van het Bouwbesluit 2012 en de ter plaatse geldende bouwverordening

Het gaat onder meer om het verlenen van ontheffingen (waaronder voor geluidhinder), het opleggen van nadere voorwaarden (gebruiksmelding, sloopmelding), het toepassen van de gelijkwaardigheidsbepaling en de toezicht op asbestsanering door bedrijven. Dit laatste omvat mede het uitoefenen van bevoegdheden van het Asbestverwijderingsbesluit 2015. Voor wat betreft de bouwverordening gaat het om de verordening van de gemeente waar het bedrijf is gelegen.

9. Wet basisadministratie adressen en gebouwen 

9.1

Aanbieden van op grond van artikel 10, eerste lid Wet Bag aangewezen brondocumenten ter inschrijving op in het adressenregister dan wel gebouwenregister en voor zover het besluiten betreft waarvoor aan de OD NZKG mandaat is verleend

Verleende omgevingsvergunningen bouw, startmeldingen en gereedmeldingen van bouwwerken worden gemeld aan de gemeente, die zorg draagt voor de inschrijving. Voor bouwplannen met als bevoegd gezag provincie geldt dat het wordt aangeboden aan de gemeente waar het bouwwerk is gelegen.

10. Wet Milieubeheer

10.1

Uitoefenen van bevoegdheden en het uitvoeren van taken op grond van bij of krachtens hoofdstuk 8, 9, 10, 11a, 17, 19 en 20 en titel 12.3 van de Wm gestelde regels

Algemene regels, die niet in de omgevingsvergunning worden geregeld (bv gelijkwaardigheid/maatwerkvoorschrift/meldingen etc., conform het Activiteitenbesluit en de rechtstreeks werkende EED-richtlijn o.g.v. H8 Wm; toepassing afvalstoffen en verlenen ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 10 Wm; PRTR-verslag conform PRTR-Verordening als genoemd in titel 12.3 van de Wm; ongewoon voorval als bedoeld in H17; openbaar maken van milieugegevens op verzoek als opgenomen in H19) en beroepsprocedures.

Besluit bodemkwaliteit (tevens gebaseerd op Wbb), BRZO, Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, etc. Het gaat bij deze mandaatbevoegdheid niet om het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften.

10.2

Uitoefenen van bevoegdheden en het uitvoeren van taken op grond van bij of krachtens hoofdstuk 7 van de Wm gestelde regels

Het gaat hier om besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben. Voor sommige activiteiten is het verplicht om een m.e.r. uit te voeren. En voor sommige activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of een milieueffect-rapport moet worden opgesteld.

10.3

Verstrekken van gegevens over externe veiligheid op grond van artikel 12.13 van de Wm ten behoeve van het openbare register als bedoeld in artikel 12.12 van de Wm

Het gaat hierbij om gegevens van inrichtingen zoals aangegeven Registratiebesluit Externe Veiligheid.

11. Wet bodembescherming

11.1

Uitoefenen bevoegdheden en uitvoeren taken bij of krachtens hoofdstuk III van de Wet bodembescherming

Het gaat om de zorg- en herstelplicht bodem van artikel 13 van de Wbb. Daarnaast het Besluit bodemkwaliteit. En alleen voor binnen de betrokken bedrijven. Uitvoering gebeurt samen met de lokale Omgevingsdiensten.

12. Toezicht en handhaving

12.1

Aanwijzen van toezichthouders in de zin van artikel 5.11 van de Awb, voor zover de OD NZKG belast is met de uitvoering van een wettelijke regeling op grond waarvan toezichthouders kunnen worden aangewezen

Geen ondermandaat mogelijk. Het aanwijzen van toezichthouders betekent dat deze medewerkers gebruik mogen maken van de bevoegdheden voor toezichthouders als bedoeld in titel 5.2 van de Awb. Het geldt onder meer voor artikel 5.10, derde lid, van de Wabo.

12.2

Het ambtshalve of naar aanleiding van een verzoek uitvoeren van toezicht en het opleggen van een last onder bestuursdwang op grond van artikel 122 Provinciewet juncto afdeling 5.3.1 van de Awb, of het opleggen van een last onder dwangsom op grond van afdeling 5.3.2 van de Awb, wegens overtreding van een verbod of plicht gesteld bij of krachtens de in de voorgaande hoofdstukken 5, 6, 7, 8, 10 en 11 genoemde (onderdelen van) wet- en regelgeving waarvoor bevoegdheden zijn gemandateerd

Het uitvoeren van toezicht betreft onder meer het uitvoeren van een opleveringscontrole, een controle n.a.v. klachten/incidenten, ambtshalve controle, themacontrole.

Het opleggen van een last onder bestuursdwang en dwangsom vanwege niet naleving van onder meer de volgende wetten: Wabo, Wet milieubeheer, Wet bodembescherming en de daarop gebaseerde regelgeving voor zover de OD NZKG belast is met de uitvoering hiervan. Het mandaat omvat daarnaast onder meer waarschuwingsbrieven, brieven waarin wordt bevestigd dat de overtredingen ongedaan zijn gemaakt, concept-handhavingsbesluiten en het horen voorafgaand aan het opleggen van een handhavingsbesluit.

12.3

Het mandaat onder 12.2 omvat tevens handhaving van op grond van artikel 27 lid 2 Wbb (door het bevoegd gezag Wbb) gegeven aanwijzingen voor de aanpak van een nieuw geval van bodemverontreiniging binnen een inrichting ten aanzien waarvan de OD NZKG namens opdrachtgever milieutoezicht en handhaving uitvoert.

 

12.4

Uitoefenen van bevoegdheden en uitvoeren van taken op grond van artikel 5.17 Wabo

Het betreft het stilleggen van bouw- en/of sloopwerkzaamheden (bouwstop).

12.5

Uitoefen van bevoegdheden op grond van paragraaf 5.4 van de Wabo

Het betreft de specifieke toezichts- en handhavingsbevoegdheden die in de Wabo zijn opgenomen, waaronder: bestuursdwang bij niet meewerken aan toezicht, verruiming reikwijdte bestuursdwang (staken van bouwen, gebruiken of slopen), zakelijke werking sanctiebesluiten en intrekking van een verleende vergunning of ontheffing als sanctie.

12.6

Nemen van een invorderingsbeschikking zoals geregeld in de artikelen 5:37 en 5:38 van de Awb.

Het gehele bestuursrechtelijke traject van handhaving inclusief de invorderingsbeschikking wordt door de ODNZKG uitgevoerd. Het daadwerkelijke financiële traject (aanmaning, invordering bij dwangbevel) wordt door opdrachtgever uitgevoerd.

12.7

Uitoefenen van overige bevoegdheden op grond van titel 5.3 van de Awb in het kader van de last onder bestuursdwang of last onder dwangsom

In het kader van toepassen bestuursdwang: o.a. het aanwijzen van personen voor het betreden van een plaats, afgeven machtiging binnentreden woning. In het kader van last onder dwangsom: o.a. opheffen, looptijd opschorten of dwangsom verminderen. Het kan ook betreffen het opleggen van een bouwstop.

12.8

Beslissen op een verzoek om handhavend op te treden

Elke belanghebbende en sommige bestuursorganen kunnen een verzoek om handhaving indienen.

12.9

Beslissen op een gedoogverzoek

Het gaat hier om het beslissen op een verzoek om af te zien van handhavend optreden.

12.10

Intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 5.19 van de Wabo

Het gaat hier om het intrekken van (een deel van) de omgevingsvergunning als sanctie. Met uitzondering van het intrekken van (een deel van) een omgevingsvergunning indien sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

12.11

Feitelijk effectueren van bestuursdwang

Het gaat hier om de feitelijke uitvoering van bestuursdwang na het opleggen van een last onder bestuursdwang. Het daadwerkelijke financiële traject (aanmaning, invordering bij dwangbevel van de gemaakte kosten) wordt door opdrachtgever uitgevoerd.

12.12

Nemen van een toepassingsbeschikking als bedoeld in artikel 5:31a van de Awb

Het gaat hier om een beslissing van het bestuursorgaan om al dan niet tot toepassing van de reeds aangezegde bestuursdwang over te gaan. Een dergelijke beschikking kan slechts op verzoek worden gegeven.

12.13

Nemen van een kostenverhaalbeschikking als bedoeld in artikel 5:25, zesde lid, van de Awb

Het gaat om het nemen van een besluit waarin de hoogte van de kosten van het uitvoeren van bestuursdwang is vastgesteld. Het daadwerkelijke financiële traject (aanmaning, invordering bij dwangbevel) wordt door de provincie Utrecht uitgevoerd.

12.14

Indienen van een verzoek om handhaving

Het als OD NZKG indienen van een verzoek om handhaving bij een bestuursorgaan (niet zijnde één van de opdrachtgevers). Voor zover betrekking hebbend op het omgevingsrecht in algemene zin.

12.15

Overleggen en maken van afspraken met OM, politie en landelijke inspectie- en opsporingsdiensten, waaronder het periodiek afsluiten van handhavingsarrangementen met het OM en de politie

 

12.16

Maken van afspraken met de politie c.q. de korpschef en het functioneel parket over het gebruik van opsporingsbevoegdheid door en de kwaliteit van de bij de OD werkzame BOA's

 

12.17

Samenwerken met de landelijke opererende handhavingsorganisaties, zoals de rijksinspecties, en de hiervoor als het aanspreekpunt voor die organisaties aan te wijzen OD

 

12.18

Opvragen en delen van informatie met instanties als politie

Het gaat om het uitwisselen van informatie t.b.v. strafrechtelijk dan wel bestuursrechtelijk onderzoek

Bijlage III Algemene instructie uitoefening mandaat, volmacht en machtiging Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied

Artikel 1 Bemoeienis van het bevoegd gezag

In voorkomende gevallen informeert de directeur de wethouder/ gedeputeerde tijdig over het nemen van beslissingen van:

  • principieel juridische aard;

  • beleidsmatig principiële aard;

  • politiek- of bestuurlijkgevoelige aard;

Tevens stelt hij het bevoegd gezag in de gelegenheid hem aanwijzingen te geven. Zo nodig treedt de directeur met de wethouder/gedeputeerde in overleg. Hieraan voorafgaand stemt de directeur ambtelijk af. Het bevoegd gezag kan in deze gevallen in lijn met artikelen 10:6 en 10:7 van de Awb de aanvraag zelf afhandelen, of een bijzonder mandaat aan de directeur verlenen voor verdere behandeling van de zaak onder voorwaarde van naleving van de voor de afhandeling door de het bevoegd gezag gegeven instructies. Afhandeling van deze gevallen geschiedt bij voorkeur door de directeur, niet door het bevoegd gezag zelf.

Artikel 2 Verstrekken van inlichtingen

Gemandateerden, gevolmachtigden en gemachtigden verstrekken desgevraagd alle inlichtingen die betrekking hebben op de uitoefening van het bij het mandaatsbesluit verleende mandaat, volmacht en machtiging.

Artikel 3 Bekendmaking van besluiten

Het in een document vastleggen van een besluit of handeling, genomen respectievelijk verricht op grond van het mandaatsbesluit geschiedt op briefpapier van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.

Artikel 4 Beleidsregels

  • a.

    Indien de mandaatgever een voor een besluit relevante beleidsregel heeft vastgesteld, verwijst de directeur ter motivering van een besluit naar die regel.

  • b.

    Wanneer de directeur vermoedt dat er zodanige tegenstellingen (dreigen) te ontstaan in het beleid van een of meer van de deelnemers, dat het functioneren van de dienst als gemeenschappelijke dienst daardoor zou kunnen worden bemoeilijkt, meldt hij dit aan het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling en aan het bestuur van de betreffende deelnemers.

  • c.

    De directeur kan bij tegenstellingen in het beleid tussen de mandaatgevers voorstellen voor uitvoeringsbeleid in het verzorgingsgebied doen ter opheffing van deze tegenstellingen.

Toelichting Algemene instructie

Algemeen

Uitgangspunt is een verantwoord gebruik van het mandaat binnen de grenzen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) maakt voortdurend afwegingen over een verantwoord gebruik van de gemandateerde bevoegdheden. De directeur ODNZKG dient immers de uitoefening van het mandaat te weigeren, indien hij van de mandaatgever instructies ontvangt die de grenzen van het mandaat te buiten gaan. Anderzijds is hij zich ervan bewust dat hij op grond van de Awb de uitvoering van het mandaat niet kan weigeren, indien hij met de opdrachtgever binnen de sfeer van het mandaat van mening verschilt over de toepassing van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid waarvoor mandaat is verleend. De zeggenschap over de in mandaat uitgeoefende bevoegdheden ligt immers bij het bevoegd gezag. Kern van de instructie is het benoemen van de situaties waarin de directeur het initiatief neemt om bij individuele besluiten het bevoegd gezag in de gelegenheid te stellen hem aanwijzingen te geven.

Artikel 1

Dit artikel geeft duidelijkheid over de gevallen waarbij bemoeienis van het bevoegd gezag met individuele besluiten in beginsel aan de orde is. De ODNZKG is onder meer ingesteld om een level playing field voor bedrijven te realiseren. Dit vraagt een uniformering van optreden en zo weinig mogelijk bemoeienis van het bevoegd gezag met individuele besluiten. Dat is ook in het belang van een doortastend optreden bij overtredingen. De bemoeienis van het bevoegd gezag met individuele besluiten blijft daarom in beginsel beperkt tot kwesties van principieel juridische aard, beleidsmatig principiële aard, of politiek- of bestuurlijkgevoelige aard. Een tweede element is het op tijd informeren van de mandaatgever. De professionaliteit, deskundigheid, integriteit en gezaghebbendheid van de ODNZKG kunnen alleen goed naar voren komen, als de directeur in voorkomende gevallen de mandaatgever tijdig informeert. Zo vroeg mogelijk in het proces, dus niet pas op het moment dat het besluit op een aanvraag aanstaande is.

Artikel 2

Volgens artikel 10:6 onder b van de Awb verschaft de gemandateerde de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid. In deze instructie wordt duidelijk dat dit ook betrekking heeft op houders van een ondermandaat. Daarnaast wordt hiermee tot uitdrukking gebracht dat het bevoegd gezag in overeenstemming met de Awb ook de volledige zeggenschap houdt over zaken die op grond van artikel 1 niet door directeur bij het bevoegd gezag zijn aangemeld.

Artikel 3

Dit is een bevestiging van de bestaande praktijk. Hiermee wordt ook in de communicatie met de burgers en bedrijven eenheid van optreden in het verzorgingsgebied bevorderd.

Artikel 4

Dit artikel is gericht op het uitvoeringsbeleid. Harmonisering van uitvoeringsbeleid en uniformering van optreden in het verzorgingsgebied is gewenst. Het is een voorwaarde voor een level playing field en een doortastende handhaving. Ook moet worden voorkomen dat grote verschillen in uitvoeringsbeleid van de deelnemers het functioneren van de dienst bemoeilijken.

  • Onderdeel a volgt het uitgangspunt van de Awb, dat het bevoegd gezag bij mandaat ook de zeggenschap over het uitvoeringsbeleid behoudt.

  • Onderdeel b is overgenomen uit de bestaande instructieregeling voor de directeur van het algemeen bestuur van de ODNZKG. Het is gemotiveerd vanuit de zorg voor het doelmatig functioneren van de dienst.

  • Onderdeel c volgt uit de wens tot harmonisering. Daarnaast is de deskundigheid rond de vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) in de ODNZKG geconcentreerd, zodat het voor de hand ligt dat deze dienst ook voorstellen doet tot (voor het verzorgingsgebied geharmoniseerde) beleidsregels.