Verordening georganiseerd overleg

Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening georganiseerd overleg

Tekstplaatsing

In deze verordening is het overleg tussen de provincie en de vakbonden geregeld.

Vastgesteld: PS 03-10-90, prov. blad nr. 56; laatste wijziging: PS 23-06-99, allerlaatste wijziging PS 18-9-2000,

Besluit van provinciale staten van 14 september 1994.

HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen

ARTIKEL 1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

HOOFDSTUK II. Samenstelling

ARTIKEL 2.

  • 1. Er is een commissie voor georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 125, eerste lid, onderdeel m, van de Ambtenarenwet 1929 (Stb. 530), in samenhang met het tweede lid van dat artikel.

  • 2. De commissie is samengesteld uit een vertegenwoordiging van gedeputeerde staten en een vertegenwoordiging van de organisaties.

  • 3. De vertegenwoordiging van gedeputeerde staten bestaat uit een door hen uit hun midden aangewezen lid en de griffier. Voor de eerstbedoelde wijzen gedeputeerde staten uit hun midden tevens een plaatsvervanger aan. De griffier kan een plaatsvervanger aanwijzen.

  • 4. Voor de vertegenwoordiging van de organisaties worden per centrale, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, twee leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties welke ambtenaren van de provincie tot haar leden tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk. Elk tweetal afzonderlijk vertegenwoordigt tevens de betreffende organisatie of organisaties.

  • 5. Provinciale staten kunnen, op een door hen te bepalen manier, uit hun midden ten hoogste zes personen en hun plaatsvervangers aanwijzen of laten aanwijzen die de vergadering van de commissie als waarnemer kunnen bijwonen. Zij hebben recht van spreken in de vergaderingen. Zij ontvangen alle stukken die de leden van de commissie ontvangen.

ARTIKEL 3.

  • 1. De aanwijzing door gedeputeerde staten geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van provinciale staten en voorts telkens ter vervanging indien de aangewezene is opgehouden lid van gedeputeerde staten te zijn.

  • 2. Degene die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan gedeputeerde staten doet weten dat zijn aanwijzing als lid of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.

  • 3. Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie aan gedeputeerde staten opgaaf van het aantal der op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren in dienst van de provincie.

ARTIKEL 4.

  • 1. Voorzitter van de commissie is het door gedeputeerde staten aangewezen lid of, bij diens afwezigheid, zijn plaatsvervanger.

  • 2. De voorzitter kan, onverminderd zijn verantwoordelijkheid, de uitoefening van zijn taken als zodanig opdragen aan de griffier.

  • 3. Gedeputeerde staten wijzen een ambtenaar, niet behorende tot de vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de commissie aan alsmede diens plaatsvervanger. Zonodig stellen gedeputeerde staten verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.

  • 4. De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.

HOOFDSTUK III. Taak en bevoegdheden

ARTIKEL 5.

VERVALLEN

ARTIKEL 6.

VERVALLEN

ARTIKEL 7.

  • 1. De commissie alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties is bevoegd aangaande de in artikel 12.2.1, eerste lid van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies bedoelde onderwerpen voorstellen te doen aan gedeputeerde staten.

  • 2. Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen behorende tot de bevoegdheid van gedeputeerde staten dan nemen deze daaromtrent een beslissing. Behoort het voorstel tot de bevoegdheid van provinciale staten dan brengen gedeputeerde staten het voorstel, voorzien van hun advies, in elk geval ter kennis van provinciale staten indien uit het voortel de eenstemmige wens der vertegenwoordiging van de organisaties daartoe blijkt.

  • 3. De besluiten welke naar aanleiding van voorstellen van de commissie worden genomen, worden aan de vertegenwoordiging van de organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde organisatie medegedeeld.

ARTIKEL 8.

  • 1. De commissie kan indien dit voor de behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht een subcommissie instellen, bestaande uit door haar aan te wijzen voorzitter en leden. De waarnemers namens provinciale staten worden daartoe uitgenodigd.

  • 2. De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen die ingevolge artikel 4, tweede lid, ter beschikking staan.

  • 3. Het bepaalde in artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK IV. Vergaderingen

ARTIKEL 9.

  • 1. De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt en op door hem te bepalen tijdstippen.

  • 2. Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

ARTIKEL 10.

  • 1. De commissie wordt tijdig, in de regel veertien dagen van tevoren, ter vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeld zoveel mogelijk de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Een vergadering kan slechts plaatshebben indien aanwezig zijn de vertegenwoordiging van gedeputeerde staten en ten minste één lid van elk tweetal als bedoeld in artikel 2, vierde lid.

  • 3. Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het vorige lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen veertien dagen te beleggen nieuwe vergadering in welke vergadering over de onderwerpen in elk geval besluitvorming kan plaatsvinden.

ARTIKEL 11.

Elk lid heeft recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.

ARTIKEL 12.

  • 1. De vergaderingen zijn niet openbaar.

  • 2. De voorzitter kan directeuren en andere ambtenaren de vergadering doen bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen deelnemen.

  • 3. De vertegenwoordigers der organisaties kunnen zich in de vergadering doen bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie en door een deskundige; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen der agenda binnen de grenzen ener doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.

  • 4. De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van gedeputeerde staten en van provinciale staten alsmede niet tegenover de hoofdbesturen en de groepsbesturen van de vertegenwoordigde organisaties.

ARTIKEL 13.

De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.

ARTIKEL 14.

VERVALLEN

ARTIKEL 15.

  • 1. Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in notulen welke, tenzij in het bij artikel 16 bedoelde reglement anders is bepaald, zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, in elk geval binnen drie weken na de vergadering.

  • 2. De commissie kan besluiten dat de notulen openbaar zijn.

ARTIKEL 16.

Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastgesteld, behoeft dit goedkeuring van gedeputeerde staten.

HOOFDSTUK V. Geschillen

ARTIKEL 17.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van gedeputeerde staten en de vertegenwoordigers van de organisaties, bedoeld in artikel 2, vierde lid, afzonderlijk;

  • b.

    advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie ingesteld door het College van Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

ARTIKEL 18.

De artikelen 19 tot en met 23 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 5.

ARTIKEL 19.

Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg en aan de waarnemers namens provinciale staten.

ARTIKEL 20.

  • 1. Binnen zeven dagen na de kennisgeving in het vorig artikel schrijft de voorzitter een vergadering van de commissie uit. De vergadering moet worden gehouden binnen tien dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2. Tenzij door de commissie wordt besloten het overleg voort te zetten danwel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie danwel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

  • 3. Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de vertegenwoordiging van gedeputeerde staten en de vertegenwoordiging der organisaties bevoegd. Het bepaalde in artikel 14, tweede en derde lid, is hierbij onverkort van toepassing.

  • 4. Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen alle deelnemers aan het overleg.

  • 5. De vertegenwoordiging van gedeputeerde staten stemt slechts met arbitrage in in overeenstemming met de betreffende vaste commissie van advies uit provinciale staten.

ARTIKEL 21.

  • 1. Een verzoek om advies wordt binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 20, ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 20, geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de deelnemers die de in het verzoek neergelegde visie niet delen hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil even-eens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

  • 2. Een verzoek om arbitrage wordt binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 20, ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient tenminste te bevatten:

    • a.

      het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b.

      de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

ARTIKEL 22.

Binnen twee weken na ontvangst van een advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

ARTIKEL 23.

Een arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht voor het provinciaal bestuur en voor de organisaties.

HOOFDSTUK VI. Overgangs- en slotbepalingen

ARTIKEL 24.

  • 1. Deze verordening kan niet worden gewijzigd dan nadat het voorstel tot wijziging in de commissie is behandeld.

  • 2. De commissie heeft het recht voorstellen omtrent wijziging voor te leggen aan gedeputeerde staten.

ARTIKEL 25.

Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL 26.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening georganiseerd overleg provincie Utrecht 1994.

Toelichting

Tekst per 1-10-2000 vervallen artikelen 5, 6 en 14 (bij invoering Collectief Arbeidsvoorwaardenregeling provincies)

ARTIKEL 5

De commissie overlegt over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

ARTIKEL 6

  • 1.

    Een voorstel strekkende tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren wordt slechts ten uitvoer gebracht, indien daarover overeenstemming bestaat met de vertegenwoordigers van de organisaties. Artikel 14, tweede lid, is van toepassing.

  • 2.

    Van het overeenstemmingsvereiste zijn uitgesloten:

    • a.

      de maatregelen die in het centrale overleg tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheidspersoneel zijn overeengekomen;

    • b.

      de maatregelen die in het overleg tussen het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg en de centrales zijn overeengekomen;

    • c.

      vaststelling en wijziging van de provinciale begroting;

    • d.

      wijziging van de ambtelijke organisatie;

    • e.

      invoering of wijziging van regelingen als bedoeld in het eerste lid, indien die noodzakelijk is in het kader van meer omvattende projecten of maatregelen die als zodanig niet op die invoering of wijziging zijn gericht.

  • 3.

    Van het overeenstemmingsvereiste zijn niet uitgesloten regelingen ter uitvoering van maatregelen en besluiten als bedoeld in het tweede lid, tenzij het ontbreken van overeenstemming de uitvoering van die maatregel of het besluit zelf onmogelijk zou maken.

ARTIKEL 14

  • 1.

    Beslissingen worden genomen in overeenstemming tussen de vertegenwoordiging van gedeputeerde staten en die van de organisaties.

  • 2.

    De stem van de vertegenwoordiging van gedeputeerde staten wordt bepaald door het door hen aangewezen lid, na overleg met de griffier.

  • 3.

    De stem van de vertegenwoordiging der organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigde organisatie, waarbij voor iedere organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren van de provincie bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen min één, dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt het agendapunt doorgeschoven naar de volgende vergadering. Als de stemmen wederom staken wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.

  • 4.

    Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het vorige lid het aantal aangesloten ambtenaren van de provincie op dat tijdstip.

  • 5.

    Punten van orde worden beslist door de voorzitter na raadpleging van de commissie.

Toelichting artikelsgewijs.

ARTIKEL 2.

De commissie bestaat uit een vertegenwoordiging van gedeputeerde staten en een vertegenwoordiging van de organisaties. Provinciale staten wijzen enkele waarnemers aan. Deze constructie sluit beter aan bij de werkelijke overlegsituatie tussen de gedeputeerde en de vakorganisaties.

ARTIKEL 3.

Het is van belang om te weten hoeveel ambtenaren in dienst van de provincie zijn aangesloten bij een bepaalde organisatie, omdat dit de stemverhouding binnen de vertegenwoordiging van de organisaties kan beïnvloeden.

ARTIKEL 6.

Ten aanzien van die zaken die besproken moeten worden, waarover tevens overeenstemming moet worden bereikt, is gekozen voor een beperkte interpretatie van het overeenstemmingsvereiste zoals ook het Rijk dat kent, zij het met enkele voor de provincie geldende uitzonderingen. In het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is de tekst opgenomen met betrekking tot verplichte overeenstemming inzake "regelingen met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren" (Stb. 1993, 94). Het gaat hierbij om alle formele rechtspositionele regelinge, maar niet om beleid of voorwaarden e.d. Overeenstemming is dus wel verplicht bij regelingen op grond waarvan personeelsleden aanvragen kunnen doen of opdrachten kunnen krijgen. Zij is niet verplicht bij besluiten ten aanzien van het personeel als zodanig, bijvoorbeeld vacaturestops, subsidiëring kinderopvang of subsidiëring fitness. De op het overeenstemmingsvereiste uitgezonderde zaken betreffen de begroting, reorganisaties en alles wat iets anders dan rechtspositie (regelingen dus op grond waarvan personeelsleden aanvragen kunnen doen of opdrachten kunnen krijgen) als doel heeft.

ARTIKEL 14.

De vertegenwoordiging van gedeputeerde staten en de vertegenwoordiging van de organisatie hebben beiden één stem.

Om tot de stem van de vertegenwoordiging van de organisaties te komen wordt een gewogen stemming toegepast. Iedere vertegenwoordigde organisatie brengt zoveel stemmen uit als ambtenaren van de provincie bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar. Voor een organisatie kunnen niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen min één, dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. In de huidige situatie van 3 vertegenwoordigde organisaties heeft deze gewogen stemming geen invloed omdat er altijd een 2:1 verhouding zal moeten zijn. Een staking van de stemmen is niet mogelijk.

ARTIKEL 20.

De vertegenwoordiging van gedeputeerde staten kan slechts met arbitrage instemmen in overeenstemming met de vaste commissie van advies uit provinciale staten. Deze bepaling is opgenomen omdat een arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie bindende kracht heeft voor het provinciale bestuur. Via de vaste commissie kan het provinciaal bestuur, indien gewenst, voorkomen dat een geschil aan arbitrage wordt onderworpen.

ARTIKEL 21.

De voorzitter van de advies- en arbitragecommissie draagt er zorg voor dat het advies of de arbitrale uitspraak binnen 4 weken, nadat het verzoek om advies of arbitrage te zijner kennis is gebracht, aan de deelnemers aan het overleg wordt medegedeeld.

In bijzondere gevallen is hij bevoegd deze termijn te verlengen.

Eén en ander krachtens het besluit tot instelling van een advies- en arbitragecommissie ten behoeve van gemeenten, gemeenschappelijke regelingen, provincies en waterschappen.

ARTIKEL 24.

Wijziging van de verordening moet in de commissie worden behandeld.

ARTIKEL 25.

In verband met de lengte van de regeling is evenals bij de medezeggenschapsregeling gekozen voor een afzonderlijke verordening.

Ondernemingsovereenkomst 2011

De Ondernemingsovereenkomst is een overeenkomst tussen de provincie Utrecht en de Ondernemingsraad. Doel is het vastleggen van afspraken over bevoegdheden, gedragslijn bij escalatie, faciliteiten en loopbaan van OR-leden als aanvulling op wat is bepaald in de WOR.

Ondergetekenden:

  • 1.

    de provincie Utrecht, vertegenwoordigd door de heer H. Goedhart algemeen directeur a.i., (hierna te noemen: "de bestuurder")

  • 2.

    de Ondernemingsraad van de provincie Utrecht, vertegenwoordigd door E.H. Wolvekamp, voorzitter (hierna te noemen: "de OR")

Ondergetekenden worden gezamenlijk aangeduid als "partijen".

In aanmerking nemende dat:

  • -

    bij beide partijen de behoefte bestaat zaken, aanvullend op de Wet op de Ondernemingsraden (hierna te noemen "de WOR") nader te regelen;

  • -

    conform het Sociaal Statuut en de CAP wordt gehandeld in het kader van reorganisaties en het Sociaal Statuut en CAP niets afdoet aan hetgeen in deze overeenkomst is geregeld;

  • -

    de OR een bovenwettelijk instemmingsrecht krijgt bij substantiële wijzigingen in de organisatie;

  • -

    partijen belang hechten aan vroegtijdige betrokkenheid en participatie door de OR in gevallen zoals genoemd in artikel 3 van deze overeenkomst;

  • -

    blijvend bijzondere aandacht is voor verdere professionalisering van de OR.

Partijen ingevolge artikel 32 lid 2 van de WOR het volgende zijn overeengekomen:

  • 1.

    Definities

    • a.

      OR-ondersteuner: een medewerker van de provincie Utrecht, niet zijnde een (plaatsvervangend) OR-lid, die door de voorzitter van de OR schriftelijk wordt gevraagd de OR inhoudelijk te ondersteunen.

    • b.

      OR-lid: een lid, na OR-verkiezingen, gekozen in de OR. Tevens worden als OR-lid in de zin van deze overeenkomst aangemerkt plaatsvervangend OR-leden.

    • c.

      Lid van OR-commissie: een medewerker van de provincie Utrecht die lid is van een door de OR ingestelde commissie.

    • d.

      Extra kosten: kosten gerelateerd aan het inhuren van een deskundige op grond van artikel 16 WOR.

  • 2.

    Doel van de ondernemingsovereenkomst

    Het doel van deze ondernemingsovereenkomst is het vastleggen van geactualiseerde afspraken tussen bestuurder en OR met betrekking tot bevoegdheden, gedragslijn bij escalatie, faciliteiten en loopbaan OR-leden die aanvullend zijn op wat is bepaald in de WOR.

  • 3.

    Bevoegdheden OR

    De OR heeft, boven de bevoegdheden conform artikel 25 van de WOR, instemmingsrecht bij reorganisaties die de hoofdstructuur en aansturing van de organisatie aangaan.

  • 4.

    Gedragslijn bij escalatie

    De in de OV-vergadering van 23 december 2010 vastgestelde ‘Gedragslijn bij escalatie in overleg bestuurder/OR Provincie Utrecht' wordt integraal aan deze overeenkomst toegevoegd (zie bijlage).

    Indien partijen zich niet aan deze gedragslijn houden, wordt in eerste instantie een mediator ingeschakeld teneinde het geschil op te lossen.

  • 5.

    Faciliteiten OR

    • 5.1

      Huishoudelijke faciliteiten De voorzitter van de OR en de ambtelijk secretaris van de OR hebben op elk moment toegang tot een spreek-/vergaderkamer, dit in verband met de vertrouwelijkheid van gesprekken en de noodzakelijke spreek/vergaderruimte. 2

    • 5.2

      Voor de vergaderingen van de OR of een door de OR ingestelde commissie of werkgroep staan de normale vergaderfaciliteiten van de provincie ter beschikking.

    • 5.3

      Ambtelijke ondersteuning

      Voor ambtelijke ondersteuning wordt jaarlijks een zodanig bedrag gereserveerd dat minimaal 32 uur per week ambtelijke ondersteuning is gegarandeerd. Gedurende een half jaar - gerekend vanaf het moment van ondertekening van deze ondernemingsovereenkomst - wordt de ambtelijke ondersteuning uitgebreid met 0,4 fte. Gedurende het eerste half jaar na ondertekening van deze ondernemingsovereenkomst wordt geëvalueerd wat aan amtelijke ondersteuning structureel noodzakelijk is.

      Bij de organisatorische positionering van de ambtelijke ondersteuning wordt de onafhankelijke positie gewaarborgd.

      Functionele aansturing van de medewerker die zorgt voor ambtelijke ondersteuning van de OR is in handen van de voorzitter van de OR. Rechtspositioneel valt de medewerker onder verantwoordelijkheid van de teamleider. In het kader van de regeling Jaargesprekken wordt de voorzitter van de OR als informant bij de jaargesprekken betrokken.

    • 5.4

      Voorziening extra kosten De voorziening voor extra kosten is als P.M. post in de begroting opgenomen. De OR stelt de bestuurder, conform artikel 22 WOR van tevoren in kennis van het feit een deskundige te willen inhuren.

      Jaarlijks wordt een extra bedrag voor de OR ter vrije besteding door de OR voorzien. De hoogte daarvan wordt driejaarlijks in onderling overleg tussen OR en bestuurder begroot en jaarlijks gecorrigeerd voor de loon- en prijsstijging. Het budgethouderschap berust bij de voorzitter van de OR, hetgeen opgenomen is in het Mandaatbesluit van de provincie Utrecht.

    • 5.5

      Tijdsbesteding 5.5.1 De tijdsbesteding van OR-leden, en -ondersteuners ziet er als volgt uit: Wie

      Aantal uren per jaar, exclusief vergadertijd

      Leden Dagelijks Bestuur

      350

      Overige OR- en plaatsvervangde OR-leden

      175

      OR-ondersteuners

      60

      Leden OR-commissies

      70

      Opleiding OR-lid

      10 dagen

      Opleiding OR-commissielid

      3 dagen

      Printen

      Top