Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 14 mei 2019, nr. 81EE78CD, tot openstelling van de regeling Samenwerking voor innovaties uit de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht (Openstellingsbesluit POP3 samenwerking voor innovaties provincie Utrecht 2019)

Geldend van 28-05-2019 t/m heden

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 14 mei 2019, nr. 81EE78CD, tot openstelling van de regeling Samenwerking voor innovaties uit de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht (Openstellingsbesluit POP3 samenwerking voor innovaties provincie Utrecht 2019)

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op de artikelen 1.3, 1.4 en paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht;

Overwegende dat:

  • -

    Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) en het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP) te behalen, waaronder het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving;

  • -

    voor het ontwikkelen en beproeven van innovaties in de landbouw projectmatige samenwerkingsverbanden meerwaarde kunnen bieden;

  • -

    onder een innovatie hier verstaan wordt, een idee met succes in de praktijk brengen, waarbij het gaat om een nieuw of significant verbeterd product, dienst, methode of procedé;

  • -

    het ontwikkelen en praktijkrijp maken van een product, dienst, methode of procedé de doelen uit de Landbouwvisie 2018 kan ondersteunen.

Besluiten:

  • I.

    Open te stellen: De regeling samenwerking voor innovaties provincie Utrecht 2019 als bedoeld in paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht - verder te noemen de Verordening subsidies POP3 - voor de periode van 27 mei 2019 tot en met 26 juli 2019;

  • II.

    Het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 750.000, waarvan € 375.000 uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en € 375.000 uit AVP;

  • III.

    De volgende regels vast te stellen:

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

  • a.

    In afwijking van artikel 2.7.1 van de Verordening subsidies POP3 wordt alleen subsidie verstrekt voor de uitvoering van een innovatieproject, mits de activiteiten gericht zijn op de handel in en de voorbrenging van landbouwproducten;

  • b.

    De in het eerste lid bedoelde activiteiten hebben betrekking op ten minste één van de volgende thema’s:

    • a.

      Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

      Beter beheer van productrisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • c.

      Maatregelen die leiden tot een geringer grondstofgebruik of een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • d.

      Klimaatmitigatie;

    • e.

      Klimaatadaptie;

    • f.

      Verbetering van dierenwelzijn en dierengezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • g.

      Behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Artikel 2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 3 Samenwerkingsverband

Het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 2, bestaat tenminste uit twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt.

Artikel 4 Aanvraag

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 van de Verordening subsidies POP3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een beschrijving van het uit te voeren innovatieve project, inclusief een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen of aan te passen product, proces of procedé;

  • b.

    een beschrijving van de verwachte resultaten en van de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren;

  • c.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

  • d.

    een beschrijving van de interne procedures van het samenwerkingsverband waarmee transparante werking en besluitvorming gegarandeerd wordt en waarmee belangenconflicten worden voorkomen.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van de Verordening subsidies POP3 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    indien er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds op grond van hoofdstuk 3 van de Verordening subsidies POP3 (LEADER) subsidie is verstrekt;

  • b.

    voor kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten;

  • c.

    indien steun niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw-, de voedingsmiddelen- of de bosbouwsector;

  • d.

    indien de aanvraag niet wordt gedaan door een pas opgericht samenwerkingsverband of netwerk of het niet gaat om een activiteit die nieuw is voor een reeds bestaand samenwerkingsverband of netwerk.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking op artikel 2.7.6 van de Verordening subsidies POP3 kan subsidie worden verstrekt voor:

    • a.

      coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

    • b.

      kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • c.

      operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het innovatieproject;

    • d.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

    • e.

      kosten voor bouw of verbetering van onroerende goederen;

    • f.

      kosten voor verwerving of leasing van onroerende goederen;

    • g.

      kosten voor aankoop van grond;

    • h.

      kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • i.

      kosten van de koop van tweedehands machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • j.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • k.

      algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a van de Verordening subsidies POP3;

    • l.

      niet verrekenbare of niet compensabele BTW.

  • 2. De in het eerste lid onder a, b, c, d, j, k en l bedoelde kosten zijn subsidiabel als personeelskosten, kosten derden en als bijdrage in natura van eigen arbeid en voor vrijwilligers.

  • 3. De in het eerste lid onder e en f bedoelde kosten voor onroerende goederen, in het eerste lid onder h en i bedoelde machines en installaties en in het eerste lid onder j bedoelde computersoftware zijn subsidiabel als afschrijvingskosten, zoals bedoeld in artikel 69 lid 2 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013.

  • 4. De in het eerste lid onder g bedoelde kosten voor aankoop van grond zijn subsidiabel tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 7 Niet subsidiabele kosten

Er wordt conform artikel 2.7.7 van de Verordening subsidies POP3 geen subsidie verstrekt voor voorbereidingskosten en aanvullend daarop niet voor de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken.

Artikel 8 Hoogte subsidie

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.7.8 van de Verordening subsidies POP3 bedraagt de hoogte van subsidie:

    • a.

      70% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a tot en met d en l, voor zover het kosten voor samenwerking en kennisverspreiding betreft;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e tot en met k en l, voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft;

    • c.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld artikel 6, eerste lid, onderdeel e tot en met k en l, voor zover het kosten van productieve investeringen betreft;

  • 2.

    De subsidie dient op het moment van de subsidieverlening per project minimaal € 50.000 te bedragen. Maximaal kan € 200.000 subsidie worden verstrekt. Indien meer dan € 200.000 wordt aangevraagd, bedraagt de subsidie maximaal € 200.000;

  • 3.

    Artikel 2.7.8, het tweede en derde lid van de Verordening subsidies POP3 is niet van toepassing op de in artikel 1 bedoelde activiteiten.

Artikel 9 Selectiecriteria

  • 1. Voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 en artikel 2.7.9 van de Verordening subsidies POP3 worden de volgende criteria toegepast voor de onder artikel 1 bedoelde activiteiten:

    • a.

      Effectiviteit, hetgeen blijkt uit het potentiële effect aan één of meer thema’s zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 waarbij in samenhang de volgende aspecten worden bezien:

      • i.

        meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen de thema’s;

      • ii.

        voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband;

      • iii.

        mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid of uitrol.

    • b.

      Mate van haalbaarheid/ Kans op succes, hetgeen blijkt uit de slagingskans van de innovatie waarbij in samenhang de volgende aspecten worden bezien:

      • i.

        kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie;

      • ii.

        blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt;

      • iii.

        blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel;

      • iv.

        kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau.

    • c.

      Innovativiteit , hetgeen blijkt uit de meerwaarde die de beoogde innovatie heeft op basis van de volgende aspecten:

      • i.

        technisch of sociaal grensverleggend karakter van de beoogde innovatie;

      • ii.

        transitie karakter van de innovatie;

      • iii.

        toepassingsgerichtheid van de innovatie vanuit bestaande kennis, prototypen, modellen;

      • iv.

        vernieuwde karakter van het samenwerkingsverband naar samenstelling.

    • d.

      Efficiëntie, hetgeen blijkt uit de mate waarin de resultaten van het innovatieproject op een kostenefficiënte wijze worden behaald waarbij in samenhang de volgende aspecten worden bezien:

      • i.

        de verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties);

      • ii.

        relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie;

      • iii.

        mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid.

  • 2. Het bepalen van de scores van de in het eerste lid onder a tot en met d bedoelde selectiecriteria vindt als volgt plaats:

    • -

      0 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien zeer gering is;

    • -

      1 punt wordt toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien gering is;

    • -

      2 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien matig is;

    • -

      3 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien voldoende is;

    • -

      4 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien goed is;

    • -

      5 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien zeer goed is.

  • 3. De weging van de in het eerste lid onder a tot en met d bedoelde selectiecriteria vindt als volgt plaats:

    Selectiecriterium

    Weging

    Te behalen punten

    Maximum per criterium

    a.

    Effectiviteit

    4

    0-5

    20

    b.

    Haalbaarheid/ kans op succes

    3

    0-5

    15

    c.

    lnnovativiteit

    3

    0-5

    15

    d.

    Efficiëntie

    2

    0-5

    10

  • 4. Het maximum aantal punten is 60.

  • 5. Indien een aanvraag minder dan 36 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

  • 6. Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd;

  • 7. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1. effectiviteit, 2. haalbaarheid/ kans op succes, 3. innovativiteit en 4. efficiëntie;

  • 8. Indien de aanvragen als bedoeld in het zevende lid een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting.

  • 9. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een toetsingscommissie zoals bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening subsidies POP3.

Artikel 10 Bevoorschotting

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.23 van de Verordening subsidies POP3 wordt maximaal 1 keer per jaar een voorschot verleend op basis van realisatie;

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.25 van de Verordening subsidies POP3 worden geen voorschotten verleend vooruitlopend op de realisatie.

Artikel 11 Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Voor alle relevante informatie verwijzen wij naar de website https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/pop-3/procedure-aanvraag/.

Artikel 12 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit POP3 samenwerking voor innovaties provincie Utrecht 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 14 mei 2019.

Gedeputeerde staten van Utrecht,

Voorzitter,

Secretaris,

Toelichting

Inleiding

Uit de sterkte en- zwakteanalyse van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) blijkt dat de Nederlandse agrosector – het geheel van toelevering, verwerking en distributie van agrarische goederen – zich heeft ontwikkeld tot een speler van wereldformaat, getuige de sterke exportpositie. Deze exportpositie kon mede ontstaan door sterk geïntegreerde agrarische ketens, een goed samenspel tussen onderwijs, onderzoek en voorlichting én een intensieve productiewijze. De keerzijde is dat dit gepaard gaat met een verlies aan biodiversiteit, een toenemende druk op het milieu en een groeiende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. De grootschalige en intensieve productiewijze van de Nederlandse landbouw leidt tot ongewenste externe effecten op milieu, landschap en samenleving. Sinds de jaren negentig is weliswaar duidelijk sprake van een verlaging van de milieudruk. Toch zal het halen van verschillende milieudoelstellingen de komende jaren nog vragen om vele inspanningen.

De strategie van POP3 richt zich daarom op een realistische, ambitieuze groene groeistrategie. Deze strategie combineert het streven naar economische groei en versterking van de concurrentiepositie met het verbeteren van het milieu. Kennisoverdracht en innovatie zijn hierbij essentieel en tevens een prioriteit vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie, waar het POP3 onderdeel van uit maakt.

POP3 kent de volgende 7 thema’s:

  • a.

    verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.

    beter beheer van productrisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

  • c.

    maatregelen die leiden tot een geringer grondstofgebruik of een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • d.

    klimaatmitigatie;

  • e.

    klimaatadaptie;

  • f.

    verbetering van dierenwelzijn en dierengezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

  • g.

    behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

De POP3 maatregelSamenwerking voor innovaties’ draagt bij aan de bovengenoemde 7 thema’s. De maatregel ondersteunt samenwerkingsverbanden, gericht op het uitvoeren van innovatieprojecten. Met een innovatie wordt een proces bedoeld waarbij een idee met succes in de praktijk wordt gebracht. Het kan daarbij gaan om de toepassing van een nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé.

Het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP), de Landbouwvisie 2018 (Landbouw met Perspectief) en POP3 sluiten goed op elkaar aan. Het strategische doel van AVP is het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, schaalvergroting afgestemd op de kwaliteit van het landschap, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving en het versterken van de relatie tussen platteland en stad. Leidend voor de invulling van deze doelen is de nieuwe Landbouwvisie 2018: Landbouw met Perspectief.

De thema’s van de Landbouwvisie zijn:

  • -

    Verbinding Stad-Land;

  • -

    Gezondheid (gezond voedsel en gezonde leefomgeving);

  • -

    Economisch rendabele landbouw;

  • -

    Circulaire landbouw;

  • -

    Natuurinclusieve landbouw;

  • -

    Klimaatneutrale landbouw.

In de Landbouwvisie van de provincie Utrecht is beschreven dat de landbouw voor grote uitdagingen staat. Die uitdagingen gaan verder dan het produceren van gezond en duurzaam voedsel. Het landelijk gebied zal een bijdrage moeten leveren aan andere maatschappelijke waarden zoals schone energie, klimaat en biodiversiteit. In de dichtbevolkte en groeiende Utrechtse regio kan de landbouw een belangrijke bijdrage leveren aan een gezond stedelijk leven. Voorwaarde is wel dat ondernemers dit een plek kunnen geven in een economisch rendabele bedrijfsvoering nu en in de toekomst.

Om het toekomstbeeld van de Landbouwvisie te realiseren is een transitie in de landbouw nodig.

Voor de landbouwtransitie is het van belang dat de samenwerking in de volle breedte wordt gezocht.

Hierbij kan gedacht worden aan ketenpartijen, financiers, landschapsbeheerders, kennispartners, maar ook aan partijen die een rol spelen bij één van de andere transities (energie, klimaat, biodiversiteit, etc.).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

In de inleiding zijn de 7 thema’s toegelicht die in het kader van deze openstelling relevant zijn en zijn de thema’s aangegeven die van belang zijn vanuit de Landbouwvisie 2018. Het soort activiteit is bij deze openstelling beperkt tot de uitvoering van een innovatie. Er wordt dus geen subsidie verstrekt voor het oprichten van een samenwerkingsverband en het opstellen van een projectplan. De regeling is bedoeld om innovaties te realiseren van bepaalde producten, diensten, methodes of procedés. De activiteiten moeten wel betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Met voortbrenging van landbouwproducten zijn ook de kapitaalgoederen (o.a. landbouwgrond, machines en installaties) van een landbouwbedrijf inbegrepen.

Artikel 2 en 3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers van het samenwerkingsverband. Conform artikel 1.6 van de Verordening subsidies POP3 geldt voor een samenwerkingsverband het volgende:

Artikel 1.6 Samenwerkingsverbanden

  • 1.

    Indien bij of krachtens deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen in geval van samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en;

    • b.

      die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) Nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2.

    Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waarin onder meer door alle partijen wordt verklaard dat iedere partij hoofdelijk aansprakelijk is voor onverschuldigd betaalde subsidiebedragen;

    • b.

      de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen;

    • c.

      gegevens waaruit blijkt dat de penvoerder is aangewezen door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband om de aanvraag om subsidie in te dienen.

  • 3.

    Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:

    • a.

      berusten de verplichtingen die daaruit voortvloeien hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband;

    • b.

      is de penvoerder verplicht de projectadministratie als bedoeld in artikel 1.17, aanhef en onder f, te voeren en de administratie en daartoe behorende bescheiden te bewaren tot de datum als bepaald in artikel 1.17, aanhef en onder g;

    • c.

      kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen zal de penvoerder van het project als eerste worden aangesproken.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

In het artikel staan alle subsidiabele kostensoorten die in een begroting opgenomen kunnen worden. Het gaat deels om verschillende vormen van arbeidskosten: inhuur of inzet van eigen personeel. Deels gaat het om materiaal en investeringen die noodzakelijk zijn in het kader van de activiteiten. Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de Verordening subsidies POP3 gevolgd.

Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

De kosten die verband houden met het verspreiden van resultaten, zoals publicaties en presentaties, kunnen zowel door eigen personeel als door externe bureaus worden gemaakt.

Kosten van huur of huurkoop voor fysieke investeringen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit

De aanvrager kan eigen bedrijfsmiddelen inzetten of bedrijfsmiddelen (o.a. machines) huren of leasen om de uitvoering van de demonstratieactiviteit mogelijk te maken. De voorwaarde is dat deze kosten aantoonbaar toe te rekenen zijn aan de demonstratieactiviteit tijdens de projectperiode. Het moet dan gaan om de bedrijfsmiddelen die ook daadwerkelijk gedemonstreerd worden. Afschrijvingskosten van de stal of ruimte waar een demonstratie gegeven wordt hoort hier niet bij.

Algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a van de Verordening subsidies POP3:

  • a.

    de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    Hieronder vallen bijvoorbeeld de kosten voor de inhuur van technische expertise of juridisch advies die voor het opstellen van een bestek of andere voorbereidende werkzaamheden noodzakelijk zijn.

  • b.

    de kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    Het kan hier gaan om een studie naar de gevolgen van de investering op het milieu.

  • c.

    de kosten van haalbaarheidsstudies.

    Haalbaarheidsstudies naar het draagvlak in de omgeving voor de niet-productieve investeringen en naar de uitvoerbaarheid in technisch of financiële zin behoren tot de subsidiabele kosten.

Niet verrekenbare of niet compensabele BTW

BTW die vanuit een fonds van gemeente of provincie aan de aanvrager kan worden gecompenseerd is niet subsidiabel. Ook BTW die als voorbelasting kan worden afgetrokken bij de belastingdienst of die via een regeling van de belastingdienst geen last vormt voor de aanvrager, is niet subsidiabel. Als u BTW vergoed wilt krijgen, moet u in uw aanvraag aangeven dat BTW niet verrekenbaar en compensabel is voor uzelf en medeaanvragers. U dient in dat geval ook aan te tonen dat u/uw medeaanvragers geen BTW kunt of kunnen verrekenen of compenseren. U dient dit aan te tonen door hierover een recente verklaring(en) van de belastingdienst te overleggen.

Subsidiabele kosten kunnen slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

Waar subsidiabele kosten een weerspiegeling zijn van de activiteiten en onderdeel vormen van de begroting bestaan de kostentypen uit verschillende berekeningswijzen die noodzakelijk zijn voor de onderbouwing. Als de projectactiviteiten voor een deel worden uitgevoerd door eigen personeel dan geldt de berekeningswijze van artikel 1.9 van de Verordening POP3. In het geval de activiteiten door externen wordt uitgevoerd dan is het van belang daarvoor de offertes, gunningsbrieven, facturen en betaalbewijzen bij te houden.

Personeelskosten voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.9 van de Verordening (zie kader):

Artikel 1.9 personeelskosten

  • 1.

    Loonkosten worden berekend door het aantal aan het project of de investering bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:

    • a.

      een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;

    • b.

      een door de minister goedgekeurde integrale kostensystematiek als bedoeld in artikel 12 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

  • 2.

    Personeelskosten zijn subsidiabel tot maximaal 1.720 uur per persoon per jaar bij een 40-urig dienstverband.

  • 3.

    In geval van een parttime dienstverband, worden de personeelskosten per uur en het maximale aantal uur per persoon per jaar waarvoor personeelskosten subsidiabel zijn naar rato berekend.

Kosten derden:

Kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd, met betaalbewijs, conform de regels van de Belastingdienst. U moet kunnen aantonen dat de door u ingediende kosten redelijk (marktconform) en passend zijn.

Bijdragen in natura voor eigen arbeid en kosten voor de inzet van vrijwilligers:

Dit zijn de kosten van eigen arbeid van de aanvrager. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de ondernemer zelf of een vrijwilliger de werkzaamheden uitvoert. Bijdragen in natura kunnen uitsluitend uit eigen arbeid bestaan voor diensten waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht.

Bijdragen in natura zijn subsidiabel:

  • -

    voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten in het project exclusief de bijdragen in natura;

  • -

    de bijdrage is slechts subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

De waarde van onbetaalde eigen arbeid wordt gewaardeerd op € 35,- per uur. Voor een vrijwilliger bedraagt het tarief € 22,-. Deze bedragen worden niet uitgekeerd, maar gelden als eigen bijdrage in de financiering van het project. Voor een vrijwilliger bedraagt het tarief € 22,-.

Artikel 8 Hoogte van de subsidie

Naast de beperking, uitgedrukt in verschillende percentages van de subsidiabele kosten wordt bij deze openstelling een minimum en een maximum subsidiebedrag bepaald. Het minimumbedrag is € 50.000 aan subsidiabele kosten. Dit kan betekenen dat een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 50.000 toch kan worden geweigerd als na de beoordeling een deel van de kosten niet subsidiabel blijken te zijn. Het maximum bedrag is € 200.000.

Wat wordt onder productief of niet-productief verstaan?

De definitie van Productieve investeringen ontbreekt in de plattelandsverordening 1305/2013. In de Verordening subsidies POP3 worden niet-productieve investeringen gedefinieerd als investeringen die niet leiden tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming. In de context van deze maatregel geeft de richtlijn van de Europese Commissie, met betrekking tot artikel 35 van verordening 1305/2013, een aantal handreikingen die als volgt vertaald zijn:

  • -

    Investeringskosten zoals bij de bouw, verbetering en verwerving van onroerende goederen en bij de aanschaf van machines en installaties zijn alleen voor 100% subsidiabel voor zover zij worden gemaakt in het kader van en gedurende de looptijd van de projectactiviteiten. Het gaat daarbij om kosten voor het gebruik van het onroerend goed, installaties of machines (bijvoorbeeld door afschrijvingskosten in rekening te brengen). De onderliggende argumentatie is dat bij experimentele projecten er onzekerheden bestaan over de resultaten en effecten van de toegepaste investeringen. De output is in ieder geval nieuwe kennis.

  • -

    Het verspreiden van alle onderzoeksresultaten is een voorwaarde.

  • -

    Investeringskosten die blijvend onderdeel vormen van de bedrijfsactiva, en daarmee (direct/of indirect) bijdragen aan het productieproces van het landbouwbedrijf worden aangemerkt als productieve investeringen. Bij verbeteringen van onroerende goederen is de kans groot dat de investering blijvend onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiva waarbij een steunpercentage van 40% van toepassing is.

Investeringen waarbij een deel van de activa wordt ingezet voor maatschappelijke doelen (bijvoorbeeld natuur en waterdoelen) worden ook gezien als niet-productieve investeringen. Dit is volgens de richtlijn van de Europese Commissie met betrekking tot artikel 17 van verordening 1305/2013 van toepassing op maatregelen op landbouwgrond met het oog op agro-milieu-klimaatdoelen.

Artikel 9 Selectiecriteria

Voor het bepalen van de rangorde van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk toetsingscommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. Er worden maximaal 5 punten toegekend per criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. Effectiviteit krijgt de hoogste wegingsfactor (4) in vergelijking met de andere drie criteria, innovativiteit en haalbaarheid/kans op succes krijgen een wegingsfactor 3 en efficiëntie krijgt een wegingsfactor van 2. In totaal zijn maximaal 60 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de toetsingscommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 60 punten = minimaal 36 punten). Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

  • a.

    Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20),

    De mate van de effectiviteit van de innovatie is een beoordeling op de toegevoegde waarde van een verbeterd product, dienst, methode of procedé voor het benaderen van de thematiek binnen deze openstelling. Nadrukkelijk wordt hierbij gekeken naar het effect van de innovatie op de in de Landbouwvisie 2018 genoemde thema’s, zijnde verbinding stad-land, gezondheid, economisch rendabele landbouw, circulaire landbouw, natuurinclusieve landbouw en klimaatneutrale landbouw. Dit wordt bepaald op basis van de volgende aspecten:

    • i.

      Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen de thema’s;

      Hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de thema’s. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in technische zin in termen van bijvoorbeeld minder nutriënten uitspoeling, uitstoot van broeikasgassen of minder bodemdaling.

    • ii.

      Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband;

      Bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiële) effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.

    • iii.

      De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is;

      Onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority).

  • b.

    Haalbaarheid/ kans op succes (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15),

    De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat bijvoorbeeld om een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten:

    • i.

      Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie;

      De kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

    • ii.

      Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt;

      Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

    • iii.

      Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel;

      Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

    • iv.

      Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau;

      De kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

  • c.

    Innovativiteit (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15),

    Met innovativiteit wordt zowel het samenwerkingsproces(samenwerkingsverband) als vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld.

    Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de verbetering hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie Utrecht. Innovaties scoren hoger naarmate die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd.

    • i.

      Technisch, sociaal of financieel grensverleggend karakter van de innovatie;

      Dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouwtechnische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.

    • ii.

      Transitie karakter van de innovatie;

      Met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige “duurzame landbouw”. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

    • iii.

      Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband;

      Op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

    • iv.

      Toepasbaarheid;

      Indien de innovatie al in concept is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

  • d.

    Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10),

    Met de efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject.

    • i.

      De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties);

      Hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.

    • ii.

      Relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie;

      Dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn voor het project.

    • iii.

      Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid;

      Dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.

Artikel 10 Bevoorschotting

De aanvrager mag maximaal 1 keer per jaar een betalingsverzoek indienen (aanvraag voorschot op basis van realisatie). Omdat de aanvrager al verplicht is, op basis van artikel 1.17 van de Verordening subsidies POP3, 1 keer per jaar een voortgangsverslag in te dienen is het aan te bevelen om dit te combineren. Een aanvraag om een voorschot voorafgaand aan de realisatie is in ieder geval niet mogelijk. Met realisatie wordt bedoeld dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zijn en dit aangetoond kan worden met facturen en betaalbewijzen.

Aanvraagprocedure

Onverminderd het gestelde onder artikel 1.7 van de Verordening subsidies POP3 geldt dat:

  • -

    aanvragen kunnen worden ingediend via het webportal POP3 (https://www.pop3-webportal.nl/). De link is terug te vinden in de samenvatting van deze regeling via https://www.provincie-utrecht.nl/loket/subsidie/;

  • -

    aanvragen worden ingediend met gebruikmaking van een volledig ingevuld format projectplan, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen. Hiervoor dienen door de provincie Utrecht verstrekte vaste formats te worden gebruikt.

U kunt tot en met vrijdag 12 juli 2019 vragen stellen over de openstelling via het e-mailadres subsidies@provincie-utrecht.nl. De antwoorden op de geanonimiseerde vragen zijn uiterlijk 19 juli 2019 beschikbaar via de website van de provincie Utrecht.

Aanvragen worden eerst beoordeeld op ontvankelijkheid en vervolgens voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie van deskundigen. De aanvragen worden door de adviescommissie gerangschikt op basis van de scores. Op basis van dit advies neemt het college van Gedeputeerde Staten een besluit. Alle aanvragers ontvangen binnen 22 weken na sluiting van de openstellingsperiode een beschikkingsbrief.