Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 6 april 2021, nr. UTSP-852987353-852, houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht voor subsidies omtrent innovatiestimulering MKB (Uitvoeringsverordening MKB Innovatiestimulering Topsectoren provincie Utrecht)

Geldend van 21-02-2024 t/m heden

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 6 april 2021, nr. UTSP-852987353-852, houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht voor subsidies omtrent innovatiestimulering MKB (Uitvoeringsverordening MKB Innovatiestimulering Topsectoren provincie Utrecht)

Gedeputeerde Staten van Utrecht;

Gelet op het Programma Economie, beleidsdoel 8.3 ‘Bedrijven en (kennis)instellingen zijn innovatief sterk’ en artikel 1.4, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

Overwegende dat:

de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 december 2014 de Samenwerkingsagenda “Een gezamenlijke aanpak in MKB innovatieondersteuning” hebben ondertekend met de minister van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de nationale topsectoren en MKB-Nederland, waarin onder andere is afgesproken om te komen tot stroomlijning van het financiële instrumentarium om innovatie in het MKB te stimuleren;

de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 november 2019 een Kennis- en Innovatieconvenant 2020-2023 hebben ondertekend tezamen met het Rijk, publiekrechtelijke wetenschappelijke organisaties en kennisinstellingen en Topsectoren waarin afspraken zijn gemaakt om de focus te leggen op de vier maatschappelijke thema’s van het missiegedreven kennis- en innovatiebeleid, de verdere ontwikkelingen van sleuteltechnologieën en het maatschappelijk verdienvermogen;

het Rijk middelen beschikbaar stelt voor een aantal gestandaardiseerde MKB-instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;

de te subsidiëren activiteiten dienen te voldoen aan artikel 25 van de Verordening(EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU,L187), of aan Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352);

Besluiten de volgende uitvoeringsverordening vast te stellen:

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene Groepsvrijstellingsverordening: het staatssteunkader met spelregels van de Europese Commissie om rechtmatige staatssteun te kunnen verlenen, vastgelegd in EU Verordening nr. 651/2014, Pb EU2014, L187;

  • b.

    Asv: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

  • c.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    haalbaarheidsproject: een project dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie of een combinatie van een haalbaarheidsstudie en industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 2, onder respectievelijk 85, 86 en 87 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • f.

    innovatie: de toepassing van een nieuwe, creatieve of sterk verbeterde techniek, dienst, proces of organisatiemethode zoals dat niet eerder in Nederland of alleen op kleine schaal is toegepast, waarbij sprake is van toegevoegde waarde voor de economie;

  • g.

    MIT-regeling: regeling MKB Innovatiestimulering Regio en Topsectoren van het ministerie van Economische Zaken;

  • h.

    MKB-onderneming: middelgrote- of kleine onderneming zijnde

    • a

      kleine onderneming: een onderneming met minder dan 50 personen in dienst en een jaaromzet of balanstotaal van minder dan € 10 miljoen, zoals bepaald in bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (EU) nr. 651/2014, Pb EU2014, L187;

    • b

      middelgrote onderneming: een onderneming met minder dan 250 personen in dienst en tevens een jaaromzet van minder dan € 50 miljoen of een balanstotaal van minder dan € 43 miljoen, zoals bepaald in bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (EU) nr. 651/2014, Pb EU2014, L187;

  • i.

    Missies en sleuteltechnologieën: de landelijke missies en sleuteltechnologieën zoals opgenomen in de bijlage 3.4.1 behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies;

  • j.

    project: een samenhangend geheel van activiteiten dat binnen een afgebakende periode in tijd wordt uitgevoerd en dat leidt tot concrete resultaten;

  • k.

    R&D-samenwerkingsproject: een Research & Development-project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan, zoals bedoeld in artikel 2, onder 85 en 86 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening nr. 651/2014, Pb EU2014, L187 dat wordt uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;

  • l.

    R&D-samenwerkingsverband: een R&D-samenwerkingsverband bestaat uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemingen, bezit geen rechtspersoonlijkheid en is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject. Naast tenminste 2 MKB-ondernemingen kan ook een kennisinstelling deel uitmaken van een R&D-samenwerkingsverband;

  • m.

    Regionale Economische Agenda: In de Regionale Economische Agenda 2020-2027 (PS-besluit 29 januari 2020) zijn de strategische lijnen uitgezet waarlangs de regio Utrecht economisch stuurt op gezond stedelijk leven;

  • n.

    verbonden MKB-ondernemingen: Ondernemingen die verbonden op een wijze als bedoeld in de definitie van ‘verbonden ondernemingen’ zoals opgenomen in bijlage 1, artikel 3 onder 3 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening nr. 651/2014, Pb EU2014, L187;

  • o.

    vestiging: een vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007, welke tevens als bezoekadres is opgenomen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Artikel 2 Algemene Subsidiecriteria

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor een project dat bijdraagt aan de realisatie van één of meerdere van de volgende doelstellingen van de Regionale Economische Agenda:

    • o

      a. Gezond leven:

      • i. Preventie, zelfmanagement en langdurig thuis wonen: inzichten vanuit data (AI en Personalized care) en slimme inzet van nieuwe diensten en producten die bijdragen aan juiste zorg-juiste plaats en om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen, waarbij tegelijkertijd meer kosteneffectiviteit in de zorg wordt gerealiseerd;

      • ii. Voeding en gezondheid: ondersteunen van de kennisopbouw en -toepassing bij de ontwikkeling, bewijsvoering en wereldwijde distributie van gespecialiseerde voeding in het kader van pre- en rehabilitatie, ziektepreventie en gezondheidsbevordering;

      • iii. One Health: preventie en bestrijding van infectieziekten, garanderen van voedselveiligheid: het benutten van de in de regio aanwezige expertise om ziekten die overgaan van dier op mens te voorkomen en te bestrijden en om voedselveiligheid en zekerheid te garanderen;

      • iv. Versterken valorisatieketen Life Sciences: ontwikkeling en inzet van de in de regio aanwezige excellente kennis voor nieuwe doelmatige en kosteneffectieve behandelmethoden en producten;

    • o

      b. Groene economie:

      • i. Energiepositief wonen en werken: ontwikkeling of uitrol van vernieuwende concepten in de overgang van consument van energie naar producent ervan;

      • ii. Duurzame herontwikkeling van stedelijk gebied: ontwikkeling van integrale oplossingen voor energie, water en grondstofvraagstukken;

      • iii. Circulaire economie: transitie van een producteconomie naar een diensteneconomie: ontwikkeling van nieuwe diensten en productieconcepten die grondstoffen na gebruik herwaarderen;

    • o

      c. Diensteninnovatie en slimme toepassing van Media-technologie:

      • i. Versnellen van next generation digitaliseringstechnieken voor verwerken, interpreteren, analyseren en presenteren van data;

      • ii. Ontwikkeling en opschaling (innovatieve) diensten en producten;

      • iii. Versterking kennis en vaardigheden door publiek-private opleidingsmogelijkheden te creëren.

en past binnen een Kennis- en Innovatie-Agenda (KIA), bedoeld in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

  • 2. Subsidie wordt alleen verstrekt als het project:

    • a.

      een eenmalig project betreft;

    • b.

      een economisch effect heeft in de provincie Utrecht doordat het onder meer leidt tot meer werkgelegenheid, meer private investeringen of tot versterking van de (internationale) concurrentiepositie van Utrechtse ondernemingen; en

    • c.

      niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager betreft.

Artikel 3 Doelgroep

Subsidie kan worden verstrekt aan een MKB-onderneming die in de provincie Utrecht is gevestigd.

Artikel 4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen worden ingediend met behulp van een door Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld digitaal aanvraagformulier en begrotingsformat. Bij de aanvraag overlegt de aanvrager alle gegevens waar in het aanvraagformulier en begrotingsformat naar wordt gevraagd. In het geval van een R&D-samenwerkingsverband wordt tevens een door alle deelnemers ondertekende samenwerkingsovereenkomst overlegd waarin in ieder geval een penvoerder wordt aangewezen die de subsidie aanvraagt.

  • 2. In afwijking van artikel 4.4 lid 1 onderdeel f. van de AsvPU 2022 hoeft de aanvrager geen actuele stand van het eigen vermogen aan te leveren.

  • 3. Overeenkomstig artikel 4.5 van de AsvpU 2022 wordt een besluit op een subsidieaanvraag binnen 13 weken, na ontvangst ingeval het een haalbaarheidsproject betreft als bedoeld in paragraaf 2, danwel na afloop van de aanvraagperiode ingeval het een R&D-samenwerkingsproject betreft als bedoeld in paragraaf 3, verzonden en kan deze termijn met maximaal 13 weken worden verlengd.

Artikel 5 Subsidieplafond

Het totale subsidieplafond bedraagt voor 2024 € 3.310.000 per jaar, bestaande uit € 850.000 voor haalbaarheidsprojecten (paragraaf 2) en € 2.460.000 voor R&D-samenwerkingsprojecten (paragraaf 3).

Artikel 6 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de kosten als bedoeld in artikel 25, derde en vierde lid, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening nr. 651/2014, Pb EU2014, L187.

  • 2. Ingeval interne personeelskosten onderdeel uitmaken van de kosten als bedoeld in het voorgaande lid, worden deze kosten berekend op basis van een vast uurloon van ten hoogste € 60.

Artikel 7 Algemene weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    binnen dezelfde indieningstermijn voor dezelfde activiteiten ook subsidie is aangevraagd onder deze of een andere subsidieregeling;

  • b.

    er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

  • c.

    er onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de activiteiten;

  • d.

    er onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten;

  • e.

    er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten naar behoren uit te voeren;

  • f.

    de aanvrager een bedrijf in moeilijkheden is zoals bedoeld in artikel 2 onder 18 van de Algemene Groepsvrijstellings-verordening nr. 651/2014, Pb EU2014, L187.

  • g.

    de aanvraag geen volledig zelfstandig leesbare begroting bevat.

Artikel 8 Europese regelgeving

De subsidies worden verstrekt op basis van artikel 25 van de Algemene Groepsvrijstellings-verordening nr. 651/2014, Pb EU2014, L187.

Artikel 9 Toepasselijkheid Paragraaf 1

Het gestelde in paragraaf 1 geldt voor subsidies die in de paragraven 2 en 3 zijn opgenomen.

PARAGRAAF 2 MIT HAALBAARHEIDSPROJECTEN

Artikel 10 Subsidiecriteria

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    de uitvoering van een haalbaarheidsproject in voorbereiding van de ontwikkeling van een innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst;

  • b.

    de uitvoering van een haalbaarheidsproject dat vooraf gaat aan een technisch of financieel risicovol onderzoeks- en ontwikkelingsproject;

  • c.

    de uitvoering van een haalbaarheidsproject als het voor tenminste 60 procent bestaat uit een haalbaarheidsstudie en voor ten hoogste 40 procent uit industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling.

Artikel 11 Aanvraag

  • 1. De aanvraag kan worden ingediend van 9 april 2024 (09.00 uur) tot en met 17 september 2023 (17.00 uur).

  • 2. De beslissing op subsidieaanvragen vindt overeenkomstig artikel 2.2 AsvPU 2022 plaats in volgorde van binnenkomst.

    [Artikel 11 lid 1 bevat een kennelijke verschrijving, hier wordt bedoeld: 1. De aanvraag kan worden ingediend van 9 april 2024 (09.00 uur) tot en met 17 september 2024 (17.00 uur).]

Artikel 12 (Subsidieplafond)

Onverminderd het bepaalde in artikel 5 bedraagt voor 2024 het deelplafond voor de subsidies uit deze paragraaf € 850.000.

Artikel 13 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 40 procent van de subsidiabele kosten die aan het haalbaarheidsproject zijn verbonden tot een maximum van € 20.000.

Artikel 14 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft, in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen;

  • b.

    het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking heeft;

  • c.

    de aanvrager op grond van deze uitvoeringsverordening reeds subsidie heeft verkregen voor een haalbaarheidsproject dat is ingediend in dezelfde openstellingsperiode;

  • d.

    het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de in artikel 15 gestelde termijnen kunnen worden voltooid.

Artikel 15 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger start binnen vier maanden na de subsidieverlening met het haalbaarheidsproject.

  • 2. De subsidieontvanger voert het haalbaarheidsproject uit binnen twaalf maanden na de start van het haalbaarheidsproject.

  • 3. In afwijking van lid 2 kan Gedeputeerde Staten besluiten, op basis van een gemotiveerd verzoek van de aanvrager, de in het tweede lid genoemde termijn, met maximaal 6 maanden te verlengen.

PARAGRAAF 3 MIT RESEARCH & DEVELOPMENT SAMENWERKINGSPROJECT

Artikel 16 Subsidiecriteria

Subsidie kan worden verstrekt voor een R&D-samenwerkingsproject als het:

  • a.

    bestaat uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, als bedoeld in artikel 25 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening nr. 651/2014, Pb EU2014, L187;

  • b.

    wordt uitgevoerd voor gezamenlijke rekening en risico door een R&D-samenwerkingsverband; en

  • c.

    meer dan 50 procent van de projectkosten worden gemaakt in de provincie Utrecht.

Artikel 17 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een penvoerder die deelnemer is van een R&D-samenwerkingsverband dat een R&D-samenwerkingsproject uitvoert.

Artikel 18 Aanvraag

  • 1. De aanvraag kan worden ingediend van 11 juni 2024 (09.00 uur) tot en met 17 september 2024 (17.00 uur).

  • 2. Aan een project waarvoor subsidie is aangevraagd, wordt aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toegekend naarmate:

    • a.

      er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht;

    • b.

      er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, voor de innovatieagenda topsectoren of de economie in de provincie Utrecht;

    • c.

      de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, ten minste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d.

      er meer sprake is van maatschappelijke impact.

  • 3. Voor de onderdelen a, b, c en d van het tweede lid worden ten minste één en ten hoogste vijfentwintig punten toegekend.

  • 4. De aanvragen worden na de uiterste indiendatum van aanvragen, genoemd in het eerste lid, gerangschikt waarbij een aanvraag een hogere rangschikking krijgt naarmate op basis van de vorige leden in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5. Indien toepassing van het vierde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 19 (Subsidieplafond)

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 5 bedraagt voor 2023 (met terugwerkende kracht) en 2024 het deelplafond voor de subsidies uit deze paragraaf maximaal € 2.460.000 per jaar, waarvan tot maximaal 50 procent voor subsidies met een subsidiehoogte van meer dan € 200.000 tot en met € 350.000 is bestemd;

  • 2. In afwijking van lid 1 kan onbesteed budget bestemd voor subsidies met een subsidiehoogte van maximaal € 200.000 worden aangewend voor subsidies met een subsidiehoogte van meer dan € 200.000 tot en met € 350.000.

Artikel 20 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 35 procent van de totale subsidiabele kosten tot een maximum van € 350.000 per R&D-samenwerkingsproject en met een minimum van € 50.000 per R&D-samenwerkingsproject.

  • 2. Indien de totale te verstrekken subsidie zoals genoemd in het eerste lid € 200.000 of minder bedraagt, bedraagt het subsidiebedrag per deelnemende MKB-deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband doorgerekend ten minste € 25.000 en ten hoogste € 100.000.

  • 3. Indien de totale te verstrekken subsidie zoals genoemd in het eerste lid meer dan € 200.000 bedraagt, bedraagt het subsidiebedrag per deelnemende MKB-deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband doorgerekend ten minste € 25.000 en ten hoogste € 175.000.

Artikel 21 Weigeringsgronden

Subsidie voor een R&D samenwerkingsproject wordt geweigerd als:

  • a.

    een individuele deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband meer dan 70 procent van de voor subsidie in aanmerking komende kosten van het R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening neemt;

  • b.

    het R&D samenwerkingsproject niet voldoende bijdraagt aan de vernieuwing van producten, processen of diensten of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;

  • c.

    het R&D samenwerkingsverband niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband;

  • d.

    de kwaliteit van het R&D-samenwerkingsverband ontoereikend is om het R&D-samenwerkingsproject uit te voeren;

  • e.

    de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;

  • f.

    de aanvrager of één van de deelnemers aan het samenwerkingsverband op grond van deze uitvoeringsverordening reeds subsidie heeft gekregen voor een R&D-samenwerkingsproject dat is ingediend in dezelfde openstellingsperiode;

  • g.

    het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de in artikel 22 gestelde termijnen kunnen worden voltooid;

  • h.

    het project minder dan 10 punten scoort op de afzonderlijke verdeelcriteria als bedoeld in artikel 18;

  • i.

    het project in totaal minder dan 50 punten scoort op de verdeelcriteria als bedoeld in artikel 18.

Artikel 22 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger start het R&D samenwerkingsproject binnen zes maanden na het indienen van de subsidieaanvraag.

  • 2. De subsidieontvanger voert het R&D samenwerkingsproject binnen vierentwintig maanden na het moment van subsidieverstrekking uit.

  • 3. In afwijking van lid 2 kan Gedeputeerde Staten besluiten, op basis van een gemotiveerd verzoek van de aanvrager, de in het tweede lid genoemde termijn, met maximaal 12 maanden te verlengen.

PARAGRAAF 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 23 Intrekking

Ingetrokken worden:

  • a.

    de Uitvoeringsverordening Economic Board Utrecht 2016 van 29 maart 2016, nr. 818D8C4;

  • b.

    de wijziging van de Uitvoeringsverordening Economic Board Utrecht 2016 van 5 juli 2016, nr. 8187280;

  • c.

    de wijziging van de Uitvoeringsverordening Economic Board Utrecht 2016 van 21 februari 2017, nr. 81A700C3.

  • d.

    de wijziging van de Uitvoeringsverordening Economic Board Utrecht 2016 van 20 maart 2018, nr. 81CA50BB.

  • e.

    de wijziging van de Uitvoeringsverordening Economic Board Utrecht 2016 van 12 maart 2019, nr. 81E7FC01.

  • f.

    de wijziging van de Uitvoeringsverordening Economic Board Utrecht 2016 van 17 maart 2020, nr. 82076E7C.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze uitvoeringsverordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 25 Citeertitel

Deze uitvoeringsverordening wordt aangehaald als: Uitvoeringsverordening MKB Innovatiestimulering Topsectoren provincie Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 6 april 2021.

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter

mr. J.H Oosters

Secretaris

drs. A.G. Knol-van Leeuwen

TOELICHTING

Algemeen

Voor 2021 en verder is de MIT-regeling in lijn gebracht met het vernieuwde innovatiebeleid. Landelijk houdt dit in het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid in combinatie met de sleuteltechnologieënaanpak. Op nationaal niveau zijn de missies en de aanpak voor Sleuteltechnologieën door de topsectoren uitgewerkt in een zestal Kennis- en Innovatie-Agenda’s (KIA’s). In november 2019 zijn deze agenda’s geconcretiseerd in het Kennis- en Innovatieconvenant (KIC), dat ook is ondertekend door de provincies:

https://www.topsectoren.nl/binaries/topsectoren/documenten/kamerstukken/2019/november/12-11-19/kic-2020-2023/Kennis--en-Innovatieconvenant-2020-2023.pdf

In bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, zijn de KIA’s vertaald naar zo concreet mogelijk doelen, die volgen uit de missies, de sleuteltechnologieënagenda en het beoogde verdienvermogen.

De MIT-regeling is gericht op het stimuleren van technologische innovaties. De KIA’s bevatten deels concrete vraagstukken binnen elk van de missies waarvoor technologische innovaties evident een bijdrage kunnen leveren. Andere vraagstukken beschrijven de noodzaak tot systeemveranderingen, een andersoortige aanpak of ander gedrag. Technologische innovaties zullen daar veelal een deeloplossing brengen of de veranderingen ondersteunen. Er wordt alleen subsidie verstrekt voor het onderzoeken van de haalbaarheid van een innovatie respectievelijk het ontwikkelen ervan, met het bijbehorende innovatierisico, en niet voor het toepassen van een innovatieve werkwijze of een innovatief product in bijvoorbeeld een (agrarisch) bedrijf, in het stedelijk gebied of in de zorg.

Aansluiting op bestaande kennis en op onderzoeksagenda’s

Waar een innovatie is gericht op de missiethema’s zijn er geen verplichtingen ten aanzien van het gebruik van (sleutel)technologieën; de innovativiteit en de economische potentie zijn in dat opzicht doorslaggevend. Om vernieuwend en competitief te zijn is het in het algemeen relevant hoogwaardige actuele kennis en kunde in de innovatie te benutten en/of te combineren. Om competitief te blijven is het een voordeel om aansluiting te (kunnen) vinden op verdere ontwikkeling van die kennis en kunde in eigen land of regio. Om die reden is het advies om goed kennis te nemen van recent binnen de topsectoren en KIA’s ontwikkelde kennis respectievelijk van lopende onderzoeksprogramma’s en -projecten. Waar de innovatie is gericht op doorontwikkeling of ondersteuning van de implementatie van een sleuteltechnologie, wordt verwezen naar de opsomming van sleuteltechnologieën in KIA 5 en de nadere informatie daar.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Subsidies voor de uitvoering van een haalbaarheidsproject (paragraaf 2) en/of een R&D-samenwerkingsproject (paragraaf 3) kunnen worden verstrekt indien het betreffende project bijdraagt aan de realisatie van de doelstellingen van de Regionale Economische Agenda van de regio Utrecht, past binnen de KIA’s zoals uitgewerkt in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en het project een economisch effect heeft in de provincie Utrecht. Nadere informatie over de achtergronden en context van de verschillende missies en over de verschillende onderzoeksprogramma’s in de KIA’s is te vinden via de URL’s in de (sub)titels genoemd in de bijlages. In de achterliggende documenten zijn ook voorbeelden opgenomen van recente innovaties. Het project dient verder een nieuw eenmalig project te zijn dat niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager(s) betreft.

Aanvragen voor haalbaarheidsprojecten en R&D-samenwerkingsprojecten worden geweigerd indien voor dezelfde activiteiten reeds eerder subsidie is verkregen van de provincie Utrecht of van een andere instantie. Ook zal de subsidie worden geweigerd indien er onvoldoende vertrouwen is in de financiering van de activiteiten en/of in de technische of economische haalbaarheid van de activiteiten, danwel onvoldoende vertrouwen is dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten op een goede manier uit te voeren.

Voor de subsidiabele kosten wordt aangehaakt bij de kosten als bedoeld in artikel 25, derde en vierde lid, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. In het geval dat personeelskosten hiervan onderdeel uitmaken worden deze kosten berekend op basis van een vast uurloon van €60. Onder loonkosten worden verstaan de kosten van: onderzoekers, technici en ander personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden. Het forfaitair vastgesteld uurtarief wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen die in loondienst zijn bij de aanvragende organisatie en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden indien personen van een verbonden onderneming (inclusief holding B.V. en management B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering en ook bij eigenaren van ondernemingen die niet worden verloond op basis van een dienstverband. Voor een stagiair die een (lagere) niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van € 60,- niet.

Artikel 25 AGVV is gericht op steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. Het gesteunde deel van een onderzoeksproject moet volledig binnen de categorie fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling vallen, ofwel een haalbaarheidsstudie zijn. In artikel 2 (definities) van de AGVV worden deze categorieën omschreven, deze definities zijn ook overgenomen in deze Uitvoeringsverordening (artikel 1). De subsidiabele kosten voor O&O projecten onder artikel 25 van de AGVV zijn:

  • a)

    personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

  • b)

    kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

  • c)

    kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

  • d)

    kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

  • e)

    bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Bij het bepalen van de subsidiabele kosten gaat het om de werkelijke kosten voor de deelnemers. De maximale steunintensiteit moet rekenkundig bepaald worden voor elke individuele begunstigde, ook in het geval van een samenwerkingsproject. Dit is bij samenwerkingsprojecten een rekenkundige exercitie, om de steunruimte voor het gehele samenwerkingsproject rechtmatig vast te stellen. De steun wordt doorgaans niet per deelnemer uitbetaald en hoeft ook niet individueel verantwoord te worden. Projectverantwoording vindt doorgaans plaats via één penvoerder namens de samenwerkende partijen. Dit kan ook een zogeheten ‘special purpose vehicle’ zijn, een speciaal opgerichte entiteit (kan een BV zijn) om het onderzoek te coördineren. De rekenkundige methode om de maximale staatssteun te berekenen heeft vooral te maken met de bonussen die aan de orde zijn bij samenwerking en de MKB status van de deelnemers. Aan deze samenwerking zijn ook weer criteria verbonden. De steunplafonds van artikel 25 AGVV kunnen als volgt worden samengevat:

Steunfonds artikel 25 AGVV

Klein

Medium

Groot

Fundamenteel onderzoek

100%

100%

100%

Industrieel onderzoek

70%

60%

50%

Industrieel onderzoek met:

– samenwerking ondernemingen (bij grote onderneming geldt grensoverschrijdend of samenwerking met MKB)

– samenwerking onderneming en onderzoeksorganisatie

80%

75%

65%

Experimentele ontwikkeling

45%

35%

25%

Experimentele ontwikkeling met:

– samenwerking ondernemingen (bij grote onderneming geldt grensoverschrijdend of samenwerking met MKB)

– samenwerking onderneming en onderzoeksorganisatie

60%

50%

40%

Haalbaarheidsstudies

70%

60%

50%

Paragraaf 2 MIT Haalbaarheidsproject

In deze paragraaf wordt de mogelijkheid geboden om een subsidie te verstrekken voor het zelf uitvoeren van een haalbaarheidsproject. Het (grotendeels) laten uitvoeren van een haalbaarheidsproject door derden is niet een activiteit waar de subsidie voor bedoeld is.

Het haalbaarheidsproject dient ter voorbereiding te zijn op de ontwikkeling van een innovatief product, productieproces of dienst en is daarmee vooruitlopend op een mogelijk R&D-samenwerkingsproject. De technische haalbaarheidsvragen en duiding van het technische risico dienen dan ook gericht te zijn op een concrete technologieontwikkeling. Voorwaarde is dat het haalbaarheidsproject voor tenminste 60% bestaat uit een haalbaarheidsstudie en voor ten hoogste 40% uit experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek. Er kan alleen subsidie worden verstrekt aan een MKB-onderneming die in de provincie Utrecht is gevestigd. De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten die aan het haalbaarheidsproject zijn verbonden tot een maximum van € 20.000.

Voor de haalbaarheidsprojecten binnen de MIT-regeling voor 2021 dient aangegeven te worden op welke KIA het uiteindelijk te ontwikkelen product is gericht, met een bondige toelichting. Ook kan worden aangegeven welke sleuteltechnologie wordt doorontwikkeld of geïmplementeerd, of op welke manier aan de KIA maatschappelijk verdienvermogen wordt bijgedragen. Ten aanzien van projecten gericht op de KIA sleuteltechnologieën is het doen van puur onderzoek naar sleuteltechnologieën en/of het puur toepassen ervan in een willekeurige sector anders dan binnen de missies geen basis voor toekenning van een subsidie. Gezocht wordt naar innovaties die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën verbeteren, en die als product verkoopbaar zijn.

Subsidies voor haalbaarheidsprojecten worden volgens het zogeheten ‘first come, first serve-principe’ beschikbaar gesteld. Er vindt een rangschikking plaats naar volgorde van binnenkomst. Op de dag dat de regeling overvraagd wordt, wordt de onderlinge volgorde vastgesteld door middel van loting. Dit is in deze situatie een aanvaarde verdelingssystematiek. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling rechtsspraak van de Raad van State van 18 juli 2007, nummer 200700210/1 in een vergelijkbare situatie. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat, in een geval dat ‘een nadere bepaling van de volgorde van binnenkomst van de aanvragen praktisch niet mogelijk was’ omdat de aanvragen in groten getale en op diverse wijzen op één dag binnenkwamen, ter uitvoering van de systematiek van de regeling (volgorde van binnenkomst) mocht worden bepaald ‘dat aanvragen die op dezelfde dag binnenkwamen, werden geacht tegelijkertijd te zijn ontvangen en dat tussen deze aanvragen zou worden geloot. Voor het oordeel dat dan wordt gehandeld in strijd met de regeling waarin stond dat de afhandeling plaatsvond op volgorde van binnenkomst, was geen grond. Er is geen sprake van een nieuwe wijze van verdeling, maar van een noodzakelijke nadere uitwerking van de voorgeschreven wijze van verdeling. Van een handelwijze in strijd met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb is geen sprake, evenmin van wijziging van de regeling’.

Een subsidie voor een MKB haalbaarheidsproject wordt geweigerd als de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft, in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen. Er moet dus sprake zijn van innovatie.

Maar ook kan een MKB haalbaarheidsproject geweigerd worden als er onvoldoende inzicht is in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking heeft. Innovatie heeft pas zin als er ook zicht is op enige markt.

Tevens is een weigeringsgrond bij MKB haalbaarheidsprojecten als de aanvrager op grond van deze verordening eerder subsidie heeft gekregen voor een haalbaarheidsproject en kan de subsidie worden geweigerd als het onaannemelijk is dat het project binnen twaalf maanden na start kan worden uitgevoerd.

Paragraaf 3 MIT Research & Development-samenwerkingsproject

Een MKB-ondernemer kan namens een samenwerkingsverband een aanvraag indienen voor een R&D-samenwerkingsproject. Een R&D-samenwerkingsproject is gericht op de ontwikkeling of vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten. Het project bestaat uit industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling en wordt voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een samenwerkingsverband van minimaal twee MKB-ondernemers.

Beoordeling van de projecten zal plaatsvinden op de aspecten innovatie (technologische vernieuwing), economie (economische waarde), samenwerking en op de verwachte maatschappelijke impact. R&D-samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden (missies) impact hebben. Dit is een gevolg van het feit dat de missies en KIA’s op zichzelf en onderling overlap vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie negatief uitwerken op een andere. Iets vergelijkbaars geldt ten aanzien van de bevordering van sleuteltechnologieën. Bij de toedeling van punten op het onderdeel maatschappelijke impact wordt het totaal aan maatschappelijke baten op de genoemde terreinen gewogen.

Specifiek ten aanzien van de beoordeling van de maatschappelijke impact worden indieners dan ook gevraagd de verwachte baten zoveel mogelijk te kwantificeren (in aantallen en/of getallen uit te drukken) om de projecten uit de verschillende KIA’s/missies zo goed mogelijk te kunnen beoordelen en die baten met punten te kunnen waarderen. De waarschijnlijkheid dat die baten kunnen worden bereikt, dienen in het projectplan te worden onderbouwd.

Als een project in totaal minder dan 50 punten scoort op de verdeelcriteria (technische vernieuwing, economische waarde, samenwerking en maatschappelijke impact), dan wordt de aanvraag afgewezen.

De subsidie bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten. De subsidie is minimaal € 50.000 en maximaal € 350.000 per innovatieproject. Het subsidiebedrag bedraagt per deelnemer maximaal € 100.000 ingeval het een klein R&D-samenwerkingsproject (tot en met € 200.000 totaal te verstrekken subsidie) betreft, danwel maximaal € 175.000 per deelnemer ingeval van een groot R&D-samenwerkingsproject (meer dan € 200.000 tot € 350.000 totaal te verstrekken subsidie). De deelnemers aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband vormen een evenwichtig samenwerkingsverband met betrekking tot de verdeling van de kosten en verdeling van de inbreng van de deelnemers. Dit betekent dat één deelnemer niet meer dan 70% van de kosten voor zijn rekening mag nemen. Alleen de kosten gemaakt door de MKB-ondernemers zijn subsidiabel. De looptijd van een MIT-R&D samenwerkingsproject bedraagt maximaal 2 jaar.

Het R&D samenwerkingsproject moet voldoende innovatief zijn en in potentie economische waarde bieden anders zal het geweigerd worden. Daarbij moet de kwaliteit van het R&D-samenwerkingsverband en het projectplan toereikend zijn. Ook is er een weigeringsgrond opgenomen als de aanvrager of één van de deelnemers aan het samenwerkingsproject op grond van deze paragraaf eerder in dezelfde openstellingsperiode subsidie heeft gekregen.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Uitvoeringsverordening MKB Innovatiestimulering topsectoren provincie Utrecht wordt de Uitvoeringsverordening Economic Board Utrecht 2016 en de daaraan gekoppelde wijzigingsbesluiten ingetrokken. De MIT-regelingen voor haalbaarheidsprojecten en R&D-samenwerkingsprojecten waren tot 2021 opgenomen in deze uitvoeringsverordening Economic Board Utrecht 2016. Andere regelingen uit deze uitvoeringsverordening (algemeen hoofdstuk 1, Groen Gezond Slim Fonds en Duurzame Warmtemarktintroductiefonds) waren reeds in 2020 afgesloten.