Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 30 maart 2021, nr. 82224BDE, tot vaststelling van de Beleidsregels Kabels en Leidingen Interim Omgevingsverordening 2021

Geldend van 10-04-2021 t/m heden

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 30 maart 2021, nr. 82224BDE, tot vaststelling van de Beleidsregels Kabels en Leidingen Interim Omgevingsverordening 2021

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op artikel 4.11, 4.18 tot en met 4.31 van de Interim Omgevingsverordening;

Overwegende dat:

  • -

    Het wenselijk is het bestaande beleid t.a.v. het hebben, aanleggen, wijzigen of verwijderen van kabels en leidingen in het Beperkingengebied beheer provinciale wegen onder de Interim Omgevingsverordening te continueren in afwachting van het vaststellen van de Omgevingsverordening 2022;

  • -

    Ter uitwerking van de Omgevingsverordening 2022 nieuwe beleidsregels Kabels en Leidingen zullen worden vastgesteld.

Besluiten de volgende beleidsregels vast te stellen:

Beleidsregels Kabels en Leidingen Interim Omgevingsverordening 2021

Inleiding

In de Interim Omgevingsverordening is een vergunningplicht opgenomen voor het hebben, oprichten, aanleggen, wijzigen of verwijderen van duikers, goten, peilbuizen, afrasteringen en andere werken in het Beperkingengebied beheer provinciale wegen (artikel 4.11). Een uitzondering is gemaakt voor (artikel 4.11, tweede lid, sub a en b):

  • -

    het aanleggen, plaatsen, in stand houden, slopen of verwijderen van kabels en leidingen in de zin van de Telecommunicatiewet en voor laag- en middenspanning elektriciteitskabels, met inbegrip van het bouwen, in stand houden en slopen van bouwwerken die daarmee samenhangen en het aanleggen, plaatsen, in stand houden en verwijderen van werken die geen bouwwerken zijn, die daarmee samenhangen, voor zover voldaan wordt aan de artikelen 4.19 tot en met 4.30;

  • -

    het maken van lasgaten en huisaansluitingen voor de watervoorziening, de energievoorziening of de telecommunicatie als daarvoor geen verhardingen van de weg worden opgebroken of gekruist.

Deze kabels en leidingen kunnen met een melding afgedaan worden, mits voldaan wordt aan de artikelen 4.19 tot en met 4.30 (dit voorbehoud geldt alleen voor kabels en leidingen in de zin van de Telecommunicatiewet en voor laag- en middenspanning elektriciteitskabels).

Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Leiding: Een leiding is een buis of kabel bestemd voor transport van vloeistoffen, gassen, energie of gegevens, welke in het profiel van de weg(berm) wordt gelegd.

  • b.

    Openbare grond: Openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken.

  • c.

    Huisaansluiting: De leiding en voorzieningen die deel uitmaken van deze leiding, tussen de hoofdleiding waarvoor vergunning / melding is verleend en het aansluitpunt in de woning of het gebouw, in beheer bij de vergunninghouder/ melder.

Waar is een vergunning / melding voor mogelijk?

Wij maken onderscheid tussen:

  • 1.

    Kabels en leidingen met openbaar nut

    Hierop rust een gedoogplicht en een vergunning/meldplicht op grond van de Interim Omgevingsverordening.

  • 2.

    Kabels en leidingen voor individuele belangen

    Voor aanvragen die uitsluitend gericht zijn op de aanleg van kabels en leidingen die uitsluitend een individueel belang hebben wordt alleen bij uitzondering vergunning op grond van de Interim Omgevingsverordening verleend.

  • 3.

    Huisaansluitingen

    Bij huisaansluitingen op een kabel of leiding waarvoor vergunning / melding is verleend kan volstaan worden met een schriftelijke melding. De melding geldt voor kleinschalige werkzaamheden zoals aansluiten of wijzigen van huisaansluitingen, het aanbrengen van lasgaten buiten de verharding etc. Wanneer voor deze werkzaamheden een persing, boogzinker, boring of dergelijke binnen het Beperkingengebied beheer provinciale wegen nodig is, is vanuit verkeersveiligheid en verkeersgeleiding een vergunning / melding noodzakelijk. Ditzelfde geldt wanneer over een lengte groter dan 15 m een sleuf (nagenoeg) evenwijdig aan de weg gegraven moet worden.

Leidingen met openbaar nut

Nuts- en telecommunicatiebedrijven maken gebruik van de wegbermen om kabels en leidingen te leggen. Bij het leggen, vervangen en verwijderen worden ook wegen gekruist. Op de aanleg van kabels- en leidingen door nutsbedrijven is de Belemmeringenwet privaatrecht van toepassing. Op de aanleg van telecommunicatie- en omroepnetwerken is de Telecommunicatiewet van toepassing. Beide wetten kennen een gedoogplicht.

Telecommunicatiewet (Tw)

De Tw ziet op openbare telecommunicatie- en omroepnetwerken. Volgens deze wet hebben alle aanbieders van openbare communicatienetwerken en omroepwerken graafrecht. Beheerders van openbare gronden moeten gedogen dat kabels en leidingen in hun grond worden gelegd. De coördinatie van de aanleg van deze kabels en leidingen, die onder deze wet vallen, ligt volgens deze wet bij de gemeenten, die daar een verordening voor vaststellen. Voor de provincie bestaat op grond van deze wet een gedoogplicht wat betreft de aanleg ervan. Uitgangspunt voor de gemeentelijke coördinatiebevoegdheid is dat een graafgerechtigde slechts tot het verrichten van werkzaamheden mag overgaan indien hij:

  • 1.

    Het voornemen daartoe heeft gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van de coördinerende gemeente;

  • 2.

    Instemming heeft verkregen van de gemeente omtrent tijdstip, plaats en werkwijze. Aan deze instemming kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden;

  • 3.

    Van alle beheerders van openbare gronden toestemming heeft om te graven.

Hoewel de Tw een gedoogplicht aan een ieder oplegt voor het leggen van kabels en leidingen in en op openbare gronden kan een aanbieder van een openbaar telecommunicatie- en/of omroepnetwerk (aanbieder) niet zonder meer tot aanleg van kabels overgaan. De aanbieder zal eerst tot overeenstemming moeten komen met de eigenaar/beheerder van de grond waartoe hij toegang wenst te verkrijgen. Wordt die overeenstemming niet bereikt dan zal de aanbieder aan de provincie een schriftelijke kennisgeving sturen, waarin een omschrijving van de voorgenomen plaats en wijze van uitvoering staat. Indien de provincie bedenkingen tegen de kennisgeving heeft kan zij het college (OPTA) verzoeken een beschikking te geven.

In de Tw wordt aangegeven dat de wegbeheerder verplicht kan worden wortels te snoeien om belangen van kabels en leidingen te waarborgen. Daarvoor dient een schriftelijk en gemotiveerd verzoek te worden gedaan. De Tw vereist namelijk dat de wortels die redelijkerwijs hinderlijk zijn of worden voor de aanleg, instandhouding of exploitatie van het telecommunicatienetwerk ingekort dienen te worden. GS hebben de voorkeur om de bomen zoveel mogelijk in stand te houden, bijvoorbeeld door een alternatief tracé te bespreken of de kabel onder de boom door te boren.

Kabels en leidingen die niet (meer) gebruikt worden vallen niet onder de gedoogplicht van de Tw. Deze leidingen hoeven niet gedoogd te worden en de eigenaar van de grond kan de aanbieder vragen deze kabels en leidingen te verwijderen. De provincie zal echter niet verlangen dat deze direct worden verwijderd. In geval er kabels- en leidingen worden aangelegd of er reparaties aan worden uitgevoerd kunnen GS bepalen dat kabels die op dezelfde locatie liggen en die buiten gebruik zijn of worden gesteld verwijderd dienen te worden.

Belemmeringenwet privaatrecht (BP)

Ook op grond van de BP kan een gedoogplicht aan de eigenaar van de grond worden opgelegd. Deze kan door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat worden opgelegd als het gaat om een openbaar werk in de zin van artikel 1 BP ten behoeve waarvan gebruik moet worden gemaakt van een onroerende zaak van een ander. De gedoogplicht van de BP gaat echter minder ver dan de Tw.

Ook onder de BP geldt dat de exploitant van de buisleiding in overleg moet treden met de grondeigenaar voordat een gedoogplicht kan worden opgelegd.

Kabels en leidingen die niet (meer) gebruikt worden vallen niet onder de gedoogplicht van de BP. Deze leidingen hoeven niet gedoogd te worden en de eigenaar van de grond kan de aanbieder vragen deze kabels en leidingen te verwijderen.

Interim Omgevingsverordening

In de Interim Omgevingsverordening is een vergunning/meldplicht opgenomen voor het hebben, aanleggen, wijzigen of verwijderen van kabels en leidingen in het Beperkingengebied beheer provinciale wegen (artikelen 4.11, 4.18 en 4.19).

Deze vergunning/meldplichten zijn gesteld met het oog op het behoeden van de staat en een doelmatige en veilige werking van een provinciale weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die weg behoort (artikel 4.5). Deze vergunning/ meldplicht staat naast de gedoogplichten o.g.v. de Tw (artikel 5.5 Tw) en de BP.

Leidingen die geen openbaar belang hebben

Voor aanvragen die uitsluitend gericht zijn op leidingen met een individueel belang wordt alleen bij uitzondering vergunning verleend. Een dergelijke uitzondering doet zich voor als bijvoorbeeld een voorziening noodzakelijk is voor een bedrijfsmatige activiteit die zich aan weerskanten van de weg afspeelt.

Wat moet gedaan worden om vergunning aan te vragen of een melding te doen

De aanvraag voor een vergunning / melding voor de aanleg van kabels en leidingen wordt rechtstreeks bij Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht ingediend.

Bij de aanvraag / melding moet de aanvrager aantonen dat voldoende ruimte beschikbaar is. Is er op grond van de in de algemene voorschriften aan de aanleg gestelde criteria geen ruimte meer aanwezig dan is het aan de aanvrager om andere oplossingen aan te dragen.

Het gevraagde tracé wordt aangegeven op een (topografische) kaart schaal 1:500 op provinciale ondergrond met N-weg-nummer (nummer provinciale weg) en met km-aanduiding. De aanvraag wordt getoetst aan de belangen zoals verwoord in het oogmerk van artikel 4.5 van de Interim Omgevingsverordening.

Toetsingscriteria

  • a.

    De aanvraag wordt getoetst aan de in de algemene voorschriften opgenomen aspecten.

  • b.

    Getoetst wordt of binnen 5 jaar een reconstructie verwacht wordt aan de weg, waarbij het voorgestelde tracé van de leiding ongewenst is en verlaten moet worden.

  • c.

    Wanneer dit het geval is wordt de aanbieder hiervan op de hoogte gebracht en kan hij een ander tracé voorstellen.

  • d.

    Indien daar geen gebruik van wordt gemaakt zal in de vergunning een passage opgenomen worden dat de aanbieder bij de reconstructie van de weg de leiding zonder verrekening van kosten op een nader op te geven tracé moet leggen.

Toelichting op de toetsingscriteria:

  • a.

    In de algemene voorwaarden worden een aantal voorschriften gesteld met betrekking tot de aanleg en ligging van de kabels en leidingen. Deze zullen in de toetsing van de aanvraag worden betrokken. Onderzocht wordt in hoeverre de in de voorwaarden voorgeschreven ruimte aanwezig is langs de weg.

  • b.

    Indien een reconstructie van een bepaalde weg waarlangs de aanleg van kabels en leidingen wordt aangevraagd gepland is zou door de vergunningverlening / acceptatie van de melding het probleem ontstaan dat deze op korte termijn weer moeten worden verplaatst. Door vooraf te toetsen aan de in het mobiliteitsprogramma opgenomen plannen kan worden voorkomen dat deze problemen ontstaan.

  • c.

    Indien duidelijk is dat er een wegreconstructie gepland is wordt de aanvrager voorgesteld een ander tracé aan te vragen. Hierdoor kan de aanvrager zelf een afweging maken of deze het risico wilt lopen dat de kabels- en leidingen op korte termijn weer moeten worden verplaatst of dat hij dit wilt voorkomen door bij de aanleg van de kabels en leidingen hier alvast rekening mee te houden.

  • d.

    Gaat de aanvrager hier niet op in dan worden het risico en de kosten van de verplaatsing bij deze neergelegd. Dat kan door middel van het opnemen van een bepaling in de algemene voorwaarden of door middel van het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst.

Welke voorschriften worden aan de vergunning verbonden

  • a.

    Aan de vergunning kunnen de algemene voorwaarden worden verbonden zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregels.

  • b.

    Op basis van het overleg over de verkeersmaatregelen worden specifieke voorschriften aan de vergunning verbonden.

  • c.

    Afhankelijk van de aanvraag en het werk kunnen voorschriften worden opgenomen met betrekking tot de melding van onderdelen van het werk.

Bij het aanleggen van de kabels- en leidingen kan gevaar en hinder voor de weggebruikers ontstaan. Aangezien de te treffen verkeersmaatregelen sterk afhankelijk zijn van de situatie ter plaatse dient vooraf overleg plaats te vinden met de medewerkers van het betreffende district waarin de werkzaamheden zullen plaatsvinden. In overleg wordt de precieze aard van de maatregelen bepaald.

Kosten

Voor het in behandeling nemen van de vergunning aanvraag zijn legeskosten verschuldigd op grond van de Legesverordening van de provincie.

Bij aanpassingen aan de weg is het soms noodzakelijk om kabels en leidingen te verleggen.

De kosten van verleggen van leidingen die geen openbaar karakter hebben zijn voor rekening van vergunninghouder.

Voor de leidingen van openbaar nut wordt onderscheid gemaakt tussen kabels en leidingen vallend onder de Tw en overige.

In de Tw is opgenomen dat hiervoor geen kosten in rekening mogen worden gebracht bij de wegbeheerder, indien de wegbeheerder als gedoogplichtige beschouwd kan worden.

In de Tw is bepaald dat aanbieders van kabels en leidingen die moeten worden gedoogd, verplicht zijn op eigen kosten tot verplaatsing over te gaan, indien die verplaatsing nodig is voor de uitvoering van werken door degene waarop de gedoogplicht rust.

Voor de overige openbare nutsleidingen geldt dat m.b.t. de kosten van verlegging GS op 26 november 2013 de Beleidsregels nadeelcompensatie wegen 2013 heeft vastgesteld.

Intrekken oude beleidsregels

Ingetrokken worden de beleidsregels Kabels en Leidingen Wegenverordening zoals opgenomen in de Nota Beheerbeleid 2004.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidsregels Kabels en Leidingen Interim Omgevingsverordening 2021’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 30 maart 2021.

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Bijlage: Algemene vergunningsvoorschriften Kabels en Leidingen

Voor het in provinciale wegen, aanbrengen, hebben en onderhouden en verwijderen van kabels en leidingen met toebehoren, omschreven in daartoe door Gedeputeerde Staten verleende vergunningen.

1. Algemeen

  • 1.

    De kabels en/of leidingen moeten worden gelegd, gehouden en verwijderd zoals op de bij de verleende vergunning behorende, goedgekeurde en gewaarmerkte situatie- en detailtekeningen is aangegeven.

  • 2.

    De verleende vergunning met alle daarbij behorende stukken (inclusief rapportages, tekeningen, etc.) moet tijdens de werkzaamheden op het werk aanwezig zijn. Op verzoek dient deze vergunning onmiddellijk te worden getoond. Indien de vergunning niet getoond kan worden dan kan het werk direct stilgelegd worden tot het moment dat de vergunning op het werk getoond kan worden.

2. Gegevens en bescheiden: start van de werkzaamheden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteiten worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het bevoegd gezag:

    • a.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip waarop met de activiteit wordt begonnen; en

    • b.

      de verwachte duur ervan.

  • 2.

    Tenminste acht dagen voordat met de werkzaamheden wordt begonnen, moet overleg worden gepleegd over de uitvoering en de te treffen verkeersmaatregelen conform CROW publicaties WIU 96b 2020 Standaardmaatregelen op niet-autosnelwegen en WIU 96b 2020 Werken op niet-autosnelwegen met de in de vergunning genoemde weginspecteur van de provincie Utrecht.

3. Gegevens en bescheiden: uitgevoerde werkzaamheden

Binnen ten hoogste twee maanden na afloop van de activiteit worden revisietekeningen met x-, y- en z-coördinaten en maatvoering vanuit vaste punten verstrekt aan het bevoegd gezag.

4. Ontgravingen

  • 1.

    Een ontgraving wordt:

    • a.

      beperkt tot een zo klein mogelijk profiel en onafgebroken uitgevoerd;

    • b.

      op dezelfde dag dat deze wordt gemaakt, gedicht met de uitkomende grond of aangevoerde grond met vergelijkbare hydrologische en texturele eigenschappen;

    • c.

      niet verricht tussen een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopgang;

    • d.

      niet verricht bij slecht zicht van minder dan 200 meter door mist, sneeuwval of andere omstandigheden.

  • 2.

    Open sleuven en ingravingen moeten ter beveiliging voor het verkeer gemarkeerd worden met een voldoende aantal retroreflecterende wegbakens (reflectieklasse minimaal overeenkomend met klasse II volgens NEN 3381).

  • 3.

    De gesloten bekleding of verharding van de weg wordt niet opgebroken. Indien dit niet mogelijk is moeten de opgebroken verhardingen een half uur voor zonsondergang en/ of binnen de werkbare uren zijn hersteld.

  • 4.

    De afwatering van de weg wordt niet belemmerd.

  • 5.

    Overtollige grond en puin worden onmiddellijk afgevoerd.

  • 6.

    Bij het vervangen van bestaande kabels of leidingen worden de kabels en leidingen die buiten gebruik worden gesteld, verwijderd.

  • 7.

    Het aanwezige wegmeubilair en de kadasterstenen en grenspalen worden niet verwijderd, anders dan na overeenstemming met het bevoegd gezag.

  • 8.

    Belendende percelen en landwegen blijven toegankelijk, eventueel met behulp van tijdelijke voorzieningen.

  • 9.

    De te verrichten werkzaamheden moeten, eenmaal in uitvoering genomen, onafgebroken worden voortgezet.

  • 10.

    Bij de uitvoering van de werkzaamheden moeten de aanwijzingen worden opgevolgd die ten aanzien van de weg en/of het verkeersbelang door de provincie worden gegeven. Verkeersmaatregelen worden getroffen die voldoen aan de CROW publicaties WIU 96b 2020 Standaardmaatregelen op niet-autosnelwegen en WIU 96b 2020 Werken op niet-autosnelwegen.

  • 11.

    De vergunninghouder is verplicht toe te zien dat personen, die zich voor het leggen of onderhouden van de leidingen met toebehoren op of langs de weg bevinden, een veiligheidsvest dragen, uitgevoerd volgends de eisen omschreven in hoofdstuk 01.12.04 van de standaard RAW bepalingen 2000 van CROW (ISBN 90-6628-316-5). Het veiligheidsvest moet in zodanige staat verkeren, dat de waarneembaarheid voldoende is gewaarborgd. Veiligheidskleding is ook toegestaan, mits deze voldoet aan de standaard RAW bepalingen 2000. De beoordeling van de waarneembaarheid berust bij de provincie Utrecht.

  • 12.

    Het wegverkeer mag van de uitvoering van de werkzaamheden niet meer hinder ondervinden dan onvermijdelijk is. Zo nodig moeten in overleg met de weginspecteur extra maatregelen worden getroffen.

5. Afwerking ontgravingen

  • 1.

    Voor de start van de ontgraving wordt het gras over de volle werkbreedte gemaaid.

  • 2.

    De aanvulling van de sleuven en ingravingen in wegbermen en taluds geschiedt met vrijkomende grond en wordt in drie lagen van gelijke dikte teruggebracht en afzonderlijk verdicht. Het aanvullen onder het grondwaterpeil geschiedt alleen met de uitkomende grond indien deze grond uit zuiver zand bestaat. De bovenlaag is humusarm en wordt, in overleg, zo spoedig mogelijk na de afwerking ingezaaid met graszaadmengsel B3.

  • 3.

    Bij buiten de weg gelegen open verhardingen wordt de aanvulling op de overeenkomstige wijze met zand, of zo nodig met cement, gestabiliseerd. Direct onder deze verhardingen wordt tenminste 0,40 meter schoon zand aangebracht.

  • 4.

    Indien verontreinigde materialen worden aangetroffen wordt het bevoegd gezag hierover direct geïnformeerd.

  • 5.

    Na beëindiging van de werkzaamheden worden de taluds vanaf de slootbodem over de volle hoogte opnieuw opgezet. De constructie van de taluds wordt in overleg met het bevoegd gezag bepaald.

  • 6.

    Aan de oppervlakte komende constructiedelen van de leiding en markeringen ter aanduiding van de leiding komen op gelijke hoogte met het oppervlak van de verhardingen of de bermen.

  • 7.

    De vooraf opgenomen bestrating moet in goede aansluiting aan het bestaande werk worden herlegd overeenkomstig de oorspronkelijke opbouw en samenstelling. De bij opbreken van de verharding vrijgekomen materialen (stenen, tegels e.d.) mogen, indien onbeschadigd, opnieuw worden verwerkt. Beschadigde materialen moeten op kosten van de aanvrager worden vervangen.

6. Ontgravingen en beplanting

  • 1.

    Beplanting wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden zowel boven- als ondergronds niet beschadigd. Binnen een straal van 10 x de stamdiameter, gemeten op 1 meter boven het maaiveld, rondom bomen worden geen graafwerkzaamheden verricht. Binnen de kroonprojectie van bomen worden graafwerkzaamheden handmatig uitgevoerd. Wortels dikker dan 25 millimeter in diameter worden in geen geval verwijderd.

  • 2.

    Ontgravingen binnen de wortelzone worden zo snel mogelijk aangevuld en verdicht. Ontgraven wortels worden beschermd tegen uitdrogen, vorst en beschadiging. Binnen de wortelzone van beplanting wordt geen werkterrein ingericht en wordt geen materiaal opgeslagen.

7. Ligging

  • 1.

    Een kabel of leiding wordt gelegd:

    • a.

      1,5 meter buiten de verharding van de weg. De horizontaal gemeten afstand tussen de leiding en de kant van de wegverharding moet tenminste bedragen: de sleufdiepte + 1,00 m, vermeerderd met de halve diameter van de kabel of leiding.

    • b.

      als de kabel of leiding parallel aan een bermsloot wordt gelegd: op een afstand van ten minste 1,5 meter vanaf de insteek van de bermsloot;

    • c.

      als de kabel of leiding parallel aan een talud wordt gelegd: op een afstand van ten minste 1,5 meter vanaf de teen van het talud; en

    • d.

      als de kabel of leiding parallel aan een geleiderailconstructie wordt gelegd: op een afstand van ten minste 1,5 meter vanaf die constructie.

  • 2.

    De afstanden worden gemeten tot aan de dichtstbij gelegen zijde van de kabel of leiding.

  • 3.

    Het vlak, gelegen onder een helling van 1:3 uit de onderkant van de verharding of de fundering, wordt niet doorsneden.

  • 4.

    In de berm van de weg is de gronddekking boven de kabels en leidingen ten minste 0,6 meter. De kabels en/of leidingen moeten met de bovenkant worden gelegd op een diepte van tenminste 0,80 m beneden het maaiveld. Voor hoogspanningskabels, riool-, gas- en waterleidingen is dit tenminste 1,00 m, loodrecht op de leiding gemeten.

  • 5.

    Als een kabel of leiding kruist met een bermsloot, is de gronddekking boven de kabel of leiding ten minste 1,0 meter.

  • 6.

    Waar kabels of leidingen boven een duiker komen te liggen of een persleiding kruisen en de voorgeschreven gronddekking niet kan worden verkregen, worden zij over nader te bepalen lengte in mantelbuizen gelegd.

  • 7.

    Wanneer het niet mogelijk is om buiten de wortelzone een kabel of leiding aan te leggen, wordt een mantelbuis onder de wortelzone aangelegd met een gestuurde boring.

8. Kruisingen met gesloten verhardingen

  • 1.

    Bij een kruising van een kabel of leiding met een gesloten verharding wordt:

    • a.

      een roest- en zuurbestendige mantelbuis gebruikt; en

    • b.

      een gestuurde boring toegepast.

  • 2.

    De kabel of leiding wordt zoveel mogelijk loodrecht op de as van de gesloten verharding aangelegd.

  • 3.

    Als de boring bij een kruising mislukt, wordt:

    • a.

      de mantelbuis niet teruggetrokken;

    • b.

      een nieuwe kruising gemaakt; en

    • c.

      de in het weglichaam achtergebleven mantelbuis geheel opgevuld met Dämmer en aan beide zijden waterdicht afgestopt.

  • 4.

    Indien vanwege constructieve aard geen mantelbuis kan worden toegepast, is op de constructie de NEN 3650 van toepassing. Aangetoond wordt dat de leiding onbeschadigd is aangebracht.

9. Afstanden bij boren

  • 1.

    Bij een boring is de afstand tussen de bovenkant van de verharding en de bovenkant van de leiding of kabel ten minste 0,9 meter, gemeten op het laagste punt.

  • 2.

    De mantelbuis moet door boring of persing door het weglichaam worden gevoerd. Hierbij mogen geen ingravingen plaatsvinden binnen de in voorschrift 5 genoemde minimale horizontale afstand uit de kant van de verharding.

10. Mantelbuizen

  • 1.

    Het intredepunt en het uittredepunt van een mantelbuis, van waaruit wordt geboord, liggen ten minste 1,5 meter buiten het weglichaam.

  • 2.

    De lengte van een mantelbuis bestrijkt ten minste een spreidingszone onder 45 graden vanuit de zijkant van de wegconstructie.

11. Noodreparatie

Bij een noodreparatie wordt de verharding pas opengebroken als het voor herstel benodigde materiaal op of nabij het werk is aangevoerd.

12. Verzakkingen en beschadigingen

  • 1.

    Gedurende twee jaar na de datum van uitvoering van de werkzaamheden worden optredende verzakkingen en beschadigingen in de verharding van de weg en berm hersteld.

  • 2.

    De vergunninghouder is gedurende twee jaar na de datum van uitvoering van de aanvulling van sleuven en ingravingen verantwoordelijk voor optredende verzakkingen en beschadigingen in de verharding van de weg en de eventueel daarlangs gelegen voet- en fietspaden, parallelwegen, uitwegen e.d. en voor verzakkingen in de wegbermen en taluds.

  • 3.

    Indien de hieruit voortkomende schade door of vanwege de provincie wordt hersteld moeten de gemaakte kosten aan de provincie worden vergoed.

  • 4.

    De herstelkosten van de overige schade aan de werken van de provincie, welke het gevolg is van de aanleg en de aanwezigheid van de kabels of leiding met toebehoren moeten eveneens aan de provincie worden vergoed.

13. Intrekking vergunning

  • 1.

    Deze vergunning kan ingetrokken worden, indien de voorschriften niet worden nageleefd of indien de door ons beschermde belangen dat nodig maken en andere maatregelen daarvoor geen dan wel geen afdoende oplossing bieden.

  • 2.

    Die andere maatregelen zijn:

    • a.

      het wijzigen van de aan dit besluit verbonden voorschriften;

    • b.

      het aan dit besluit verbinden van nadere voorschriften.

  • 3.

    Indien door herinrichting van het weggebied onzerzijds verlegging van de werken noodzakelijk is, ontvangt de vergunninghouder daartoe een Verzoek tot Aanpassing (VTA) of een Verzoek tot Maatregelen (VTM).