Regeling vervallen per 01-01-2012

Besluit van provinciale staten van 8 november 2004 tot vaststelling van de Subsidieverordening jeugdzorg Provincie Utrecht 2004

Geldend van 01-01-2005 t/m 31-12-2011

Intitulé

Besluit van provinciale staten van 8 november 2004 tot vaststelling van de Subsidieverordening jeugdzorg Provincie Utrecht 2004

Besluit van provinciale staten van 8 november 2004 tot vaststelling van de Subsidieverordening jeugdzorg Provincie Utrecht 2004

Provinciale staten van Utrecht;

Op het voorstel van gedeputeerde staten van 12 oktober 2004, MEC/DMO, nr. 2004MEC001495i;

Gelet op artikel 41, vijfde lid, van de Wet op de jeugdzorg;

Besluiten:

1. Algemeen

Artikel 1 begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de jeugdzorg;

b. de stichting: de stichting die het bureau jeugdzorg in stand houdt, bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de wet;

c. zorgaanbieder: de natuurlijke of rechtspersoon die jeugdzorg verleent, bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de wet.

Artikel 2 toepasselijke wetgeving

Bij de subsidiëring krachtens artikel 41 van de wet is, naast titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover daarvan niet bij de wet is afgeweken, tevens de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 1998 van toepassing voor zover daarvan bij deze verordening niet wordt afgeweken.

Artikel 3 regionaliteitsbeginsel en indicatie

Voor jeugdzorg ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan de aanvang van die zorg niet duurzaam in de provincie verbleven en ten behoeve van cliënten die daarop geen aanspraak hebben als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet wordt geen subsidie verstrekt, tenzij gedeputeerde staten bij algemeen verbindend voorschrift of op aanvraag van de zorgaanbieder in een bijzonder geval anders bepalen.

Artikel 4 subsidieplafond

1. Het subsidieplafond voor de subsidie:

a. aan de stichting, aan de rechtspersoon, bedoeld in artikel 17, voor zover het de steunfunctie ten behoeve van de stichting betreft, en aan de rechtspersoon, bedoeld in artikel 18, voor zover de vertrouwenspersonen werkzaam zijn ten behoeve van de cliënten van het bureau jeugdzorg, onderscheidenlijk

b. aan de zorgaanbieders, aan de rechtspersoon, bedoeld in artikel 17, voor zover het de steunfunctie ten behoeve van de zorgaanbieders betreft, aan de rechtspersoon, bedoeld in artikel 18, voor zover de vertrouwenspersonen werkzaam zijn ten behoeve van de cliënten van de zorgaanbieders, en aan cliëntenorganisaties is in enig boekjaar de uitkering aan de provincie voor dat jaar, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk b, van de wet.

2. Indien een uitkering met het oog op bepaalde activiteiten of vanwege kostenontwikkelingen wordt verhoogd of verlaagd of bijgesteld ten opzichte van het bedrag waarvan bij de verlening van subsidies was uitgegaan, wordt het verschil in de desbetreffende subsidies doorberekend.

3. Een subsidie kan hoger worden vastgesteld dan volgt uit het eerste of tweede lid indien dat wenselijk is en indien overschotten bij de provincie op uitkeringen in vorige jaren dat mogelijk maken of daarvoor uit eigen middelen een bedrag op de provinciale begroting is gebracht.

4. Indien een uitkering om andere dan in het tweede lid bedoelde redenen wordt verhoogd, kunnen gedeputeerde staten het meerdere gebruiken voor subsidiëring van meer of andere vormen van jeugdzorg.

Artikel 5 informatieplicht

De stichting en de zorgaanbieders geven gedeputeerde staten op hun verzoek ook andere dan bij wettelijke regeling voorgeschreven informatie indien gedeputeerde staten die voor hun uitvoering van de wet nodig achten.

2. Bureau jeugdzorg

Artikel 6 doel subsidie

1. Gedeputeerde staten verstrekken de stichting subsidie ten behoeve van haar ingevolge de wet uit te voeren taken.

2. Zij stellen de grenzen voor de taken, bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet.

Artikel 7 subsidiebedrag

1. Gedeputeerde staten stellen voor de in artikel 6 bedoelde taken normbedragen per activiteit vast. De normbedragen wijken ten hoogste drie procent af van de normbedragen per activiteit, vastgesteld krachtens artikel 39 van de wet.

2. De subsidiëring vindt plaats op basis van de door gedeputeerde staten vastgestelde normbedragen.

Artikel 8 verstrekking per boekjaar

De subsidie aan de stichting wordt per boekjaar verstrekt. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 9 aanvraag en verlening

1. Voor 15 augustus van het jaar dat voorafgaat aan het betreffende jaar stellen gedeputeerde staten de stichting in kennis van de ten minste in hun uitvoeringsprogramma jeugdzorg op te nemen gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onder c, van de wet.

2. In afwijking van artikel 22 van de Algemene subsidieverordening wordt de aanvraag ingediend voor 15 september van het jaar dat voorafgaat aan het betreffende jaar.

3. Gedeputeerde staten geven een nadere regeling van de inhoud van en de bijlagen bij de aanvraag.

4. Gedeputeerde staten kunnen de stichting voorstellen de aanvraag te wijzigen.

5. Bij de beslissing op de aanvraag wordt per activiteit aangegeven voor welke omvang de subsidie is bedoeld.

Artikel 10 besteding

1. De stichting kan voor een bepaalde activiteit verleende subsidie gebruiken voor een of meer andere activiteiten.

2. Gedeputeerde staten stellen daarvoor algemene regels.

Artikel 11 vaststelling

1. De vaststelling van de subsidie wordt aangevraagd voor 1 april van het jaar dat volgt op het betreffende jaar. Gedeputeerde staten geven een nadere regeling van de inhoud van en de bijlagen bij de aanvraag.

2. De subsidie voor de in artikel 9, vijfde lid, bedoelde activiteiten wordt vastgesteld op het maximum waarvoor zij is verleend indien de activiteiten zijn verricht in de krachtens dat lid aangegeven omvang, onverminderd afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. Indien de stichting met inachtneming van het bepaalde krachtens artikel 10, tweede lid, subsidie voor een bepaalde activiteit heeft gebruikt voor een of meer andere activiteiten, wordt het tweede lid van dit artikel toegepast op basis van de gewijzigde omvang.

4. Indien een activiteit niet in de krachtens artikel 9, vijfde lid, aangegeven omvang dan wel niet in de krachtens artikel 10, tweede lid, gewijzigde omvang is verricht, kunnen gedeputeerde staten de subsidie daarvoor lager vaststellen, maar ten hoogste naar evenredigheid. Zij geven hiervoor een nadere regeling.

Artikel 12 experimenten van de stichting

1. Gedeputeerde staten kunnen de stichting subsidie verstrekken ten behoeve van experimenten.

2. Zij kunnen de desbetreffende subsidieaanvraag onder meer afwijzen als het experiment niet past in hun beleid met betrekking tot de jeugdzorg.

3. Zij kunnen de verstrekking nader regelen.

Artikel 13 egalisatiereserve

1. De stichting vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

2. Uit de reserve worden uitsluitend de uitvoering van de wettelijke taken en het doen van de in de wet bedoelde experimenten bekostigd.

3. Gedeputeerde staten kunnen een regeling vaststellen voor het beheer van de reserve. Zij gaan daarbij uit van de doelstellingen van de Wet financiering decentrale overheden.

4. Gedeputeerde staten kunnen bepalen welke omvang de reserve ten hoogste kan hebben en op welke manier overschotten zullen worden besteed als de maximale omvang is bereikt.

3. Zorgaanbieders

Artikel 14 doel subsidie

Gedeputeerde staten verstrekken aan de zorgaanbieders subsidie ten behoeve van de uitvoering van de jeugdzorg en het verwerken van gegevens als bedoeld in de artikelen 43 en 44 van de wet.

Artikel 15 verstrekking

1. Gedeputeerde staten verdelen de in artikel 14 bedoelde taak in zorgeenheden. Per zorgeenheid stellen zij een tarief vast.

2. De artikelen 7 tot en met 11 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16 experimenten van de zorgaanbieders

Gedeputeerde staten kunnen een zorgaanbieder subsidie verstrekken ten behoeve van experimenten. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.

4. Steunfunctie

Artikel 17

1. Gedeputeerde staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verstrekken voor de uitvoering van de steunfunctie ten behoeve van de stichting of zorgaanbieders.

2. In de subsidieaanvraag worden de kosten voor de steunfunctie ten behoeve van de stichting en de kosten ten behoeve van zorgaanbieders nauwkeurig onderscheiden.

3. De artikelen 8 tot en met 11 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Vertrouwenspersoon

Artikel 18

1. Gedeputeerde staten wijzen een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid aan waarbij een of meer vertrouwenspersonen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 57 van de wet. Zij verstrekken haar subsidie.

2. In de subsidieaanvraag worden de kosten voor de werkzaamheden ten behoeve van het bureau jeugdzorg en die ten behoeve van de zorgaanbieders nauwkeurig onderscheiden.

3. De artikelen 8 tot en met 11 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

6. Landelijk werkende instellingen

Artikel 19

1. Gedeputeerde staten kunnen subsidie verstrekken aan instellingen die voor het gehele land taken als die van de stichting uitvoeren of zorgaanbieder zijn.

2. Deze verordening is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de verblijfverplichting, bedoeld in artikel 3.

3. In hun subsidieaanvragen worden de kosten ten behoeve van de taken als die van de stichting en ten behoeve van het aanbieden van de zorg nauwkeurig onderscheiden.

7. Cliëntenorganisaties

Artikel 20

1. Gedeputeerde staten kunnen subsidie verstrekken aan cliëntenorganisaties.

2. De artikelen 8 tot en met 11 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21 Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg

Zolang of voor zover geen normbedragen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, zijn vastgesteld krachtens artikel 39 van de wet, bepalen gedeputeerde staten de normbedragen in redelijkheid.

Artikel 22 verleende subsidies en experimenten jeugdhulpverlening

1. De Verordening jeugdhulpverlening provincie Utrecht 1992 wordt ingetrokken.

2. Zij blijft van kracht voor de subsidies die krachtens die verordening zijn verstrekt met betrekking tot de jaren waarin zij gold en voor alle subsidies die zijn aangevraagd krachtens artikel 7A van die verordening.

Artikel 23 overbrugging

1. Op subsidieaanvragen krachtens de Verordening jeugdhulpverlening provincie Utrecht 1992, anders dan krachtens artikel 7A van die verordening, voor het eerste jaar waarvoor deze verordening geldt, wordt beslist met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

2. Indien dat voor een subsidieontvanger een niet in redelijkheid te overbruggen vermindering zou inhouden, treffen gedeputeerde staten voor hem een overgangsregeling. Indien nodig kunnen zij daartoe andere subsidies in redelijkheid verminderen.

Artikel 24 inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005 of op het tijdstip waarop artikel 41 van de Wet op jeugdzorg in werking treedt als dat later is.

2. Zij werkt terug voor zover het de beslissingen, bedoeld in artikel 23, eerste lid, betreft.

Artikel 25 citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Subsidieverordening jeugdzorg provincie Utrecht 2004.

Ondertekening

Voorzitter, B. Staal Griffier, W.L.F. van Herwijnen