Bouwverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2020

Geldend van 16-01-2024 t/m heden

Intitulé

Bouwverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2020

De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug;

Gelet op artikel 147 Gemeentewet en artikel 8 Woningwet;

BESLUIT

Over te gaan tot vaststelling van de volgende verordening:

Bouwverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2020

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, met inbegrip van een gedeelte daarvan, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • b.

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • c.

      Welstandscommissie: de geïntegreerde welstand- en monumentencommissie Commissie Ruimtelijke Kwaliteit;

    • d.

      Welstandsnota: Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug.

  • 2. In deze verordening wordt verder verstaan onder:

    • a.

      Bevoegd gezag: hetgeen hieronder verstaan wordt in de Woningwet;

    • b.

      Omgevingsvergunning voor het bouwen: hetgeen hieronder verstaan wordt dat wat daaronder in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Indeling van het gebied van de gemeente

Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

  • a.

    het gebied binnen de bebouwde kom;

  • b.

    het gebied buiten de bebouwde kom.

Hoofdstuk 2 Bodemonderzoek – en verontreiniging

Artikel 3 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieu-hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707+C2:2017 nl.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toe als voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht als uit het in NEN 5725:2017, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.

  • 5. Als het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 4 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.

    dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 5 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 4 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht , kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Hoofdstuk 3 Brandveilig gebruik

Artikel 6 Vergunningsplicht nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op 5.

Hoofdstuk 4 Welstand

[vervallen]

Hoofdstuk 5 Overige administratieve bepalingen

Artikel 14 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 15 Slotbepaling

  • 1. De Bouwverordening (14e serie wijzigingen) zoals vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 17 december 2012 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als: Bouwverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 11 juni 2020.

de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug

de griffier

W. Hooghiemstra

de voorzitter

G.F. Naafs

Toelichting

Algemeen

Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Met inwerkingtreding van deze wet is onder meer artikel 8, lid 5 van de Woningwet komen te vervallen. Op basis van dit artikel konden stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening worden opgenomen. Op 1 juli 2018 liep de overgangstermijn van de Reparatiewet af en verloren de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening hun (aanvullende) werking voor bestaande bestemmingsplannen. Deze kunnen niet meer als vangnet dienen en moeten zijn ondergebracht in het bestemmingsplan. Hiermee vervalt de gehele paragraaf 5 van hoofdstuk 2 uit de huidige Bouwverordening 1993 (naar model van de VNG). De Bouwverordening beperkt zich voortaan slechts tot voorschriften over bodemonderzoek en het welstandstoezicht. Daarom is ervoor gekozen om een geheel nieuwe Bouwverordening vast te stellen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Doordat de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening zijn vervallen, worden ook de begripsomschrijvingen overbodig die alleen in de vervallen bepalingen voorkwamen. Het gaat om de begrippen ‘bouwbesluit’, ‘bouwtoezicht’, ‘gebruiksoppervlakte’, ‘hoogte van de weg’, ‘NVN’, ‘straatpeil’ en ‘weg’. Deze komen dan ook te vervallen.

In de begripsomschrijving van ‘bouwwerk’ in het eerste lid wordt ingevoegd dat ook een gedeelte daarvan als bouwwerk wordt gekwalificeerd. Hierdoor is het niet meer nodig om dit in het tweede lid op te nemen. Ook vervalt in het tweede lid de begripsomschrijving ‘gebouw’, omdat dit begrip overbodig is geworden met het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen. In plaats daarvan worden de begripsomschrijvingen van ‘bevoegd gezag’ en ‘omgevingsvergunning voor het bouwen’, die eerder in het eerste lid waren opgenomen, nu aan het tweede lid toegevoegd. In de begripsomschrijving wordt volstaan met een verwijzing naar de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waaruit de betekenis van die begrippen voortvloeit.

Daar waar wordt gesproken over de Welstandsnota wordt de meest recente Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug bedoeld.

Bouwwerk en gebouw

De definitie van bouwen in artikel 1 van de Woningwet maakt gebruik van de als bekend veronderstelde term bouwwerk. de begripsomschrijving in de Model Bouwverordening (MBV) en de jurisprudentie bepaalt de inhoud van de term bouwwerk. De Woningwet maakt op diverse plaatsen onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, niet zijnde een gebouw. Wat een gebouw is staat in artikel 1 van de Woningwet.

Artikel 2 Indeling van het gebied van de gemeente

De verordening is van toepassing binnen het gehele grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Hoofdstuk 2. Bodemonderzoek – en verontreiniging

Artikel 3 Bodemonderzoek

De artikelen over het bodemonderzoek hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel 4 bevat het verbod om op verontreinigde grond te bouwen. Bij dit artikel staat een uitvoerige toelichting. Hierin wordt de hele route van een bodemonderzoek beschreven, de normen die van toepassing zijn en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht.

De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 4. Beide toelichtingen moeten in combinatie met elkaar worden gelezen.

Lid 1

Uit de systematiek van NEN 5740:2009+A1:2016nl volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - om de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein te formuleren.. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie niet verdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting om verkennend onderzoek uit te voeren.. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016nl is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707:2015nl ontwikkeld.

Lid 3

De mogelijkheid om geen onderzoeksgegevens op te vragen biedt artikel 4.4, lid 2 Bor. Er komt geen afzonderlijk besluit (geen beschikking) tot het afwijken. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen.

Lid 4

Bouwwerken met een beperkte instandhoudingtermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen kan worden afgeweken van de plicht om een onderzoeksrapport in te dienen. De gemeente kan hiervoor beleid ontwikkelen.

Lid 5

De strekking van dit lid is tegengaan dat een bodemonderzoek al plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt. En hiermee te voorkomen dat eventueel door deze sloop een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd.

Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de stukken die ook later kunnen worden ingediend.

Artikel 4 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond

In het tweede lid van artikel 8 van de Woningwet krijgen de gemeenteraden de opdracht om in de bouwverordening voorschriften op te nemen om bouwen op verontreinigde bodem tegen te gaan. In het derde lid van dit artikel is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking hebben. Het woord uitsluitend in dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan. In de Regeling omgevingsrecht staan de indieningvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort.

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport over de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht.

Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en stukken die het bevoegd gezag al heeft, niet opnieuw verstrekt hoeven te worden. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die in het archief worden bewaard (als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet 1995). Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel de volledigheid en actualiteit moet toetsen van de gegevens en stukken die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze al in het bezit van het bevoegd gezag zijn.

De aanvrager krijgt de gelegenheid om de ontbrekende gegevens aan te vullen, als blijkt dat de ingediende stukken (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit niet kan worden opgelost door een voorwaarde te stellen bij de vergunningverlening. Dit is in overeenstemming met artikel 4:5 van de Awb.

Indien de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en stukken alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding om welke gegevens en stukken het gaat, aldus de Regeling omgevingsrecht.

De gezondheidsrisico’s voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening om bouwen op verontreinigde grond tegen te gaan. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat.

Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, sub c van de Wabo.

Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

Het doel van het artikel is en blijft: Het doel van de voorschriften is dat niet wordt gebouwd op een bodem die dusdanig verontreinigd is, dat hierdoor gevaar voor de gezondheid van personen ontstaat.

Wat verstaan moet worden onder ‘bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven’ wordt nader omschreven in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3). Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te krijgen. Bij ‘enige tijd’ moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

In de Memorie van toelichting worden de volgende voorbeelden genoemd van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven: gebouwen om materialen of goederen op te slaan, land- en tuinbouwproducten te telen of kweken en ook gebouwen voor nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering. In deze bouwwerken zijn wel eens mensen aanwezig, bijvoorbeeld om - over het algemeen - kortdurende werkzaamheden te verrichten zoals onderhoudswerkzaamheden. Dit maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1997-1996, 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van Kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip ‘voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen’ valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning.

Bouwwerken die de grond niet raken

Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt hier ook als voorbeeld vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder. Indien de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter nog steeds bodemonderzoek worden geëist.

Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging

Burgemeester en wethouders zijn het bevoegde gezag om te beslissen of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd.

Gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de gemeenten, die daartoe zijn aangewezen, zijn het bevoegde gezag om saneringsmaatregelen te nemen, indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond.

Bij Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming (Besluit van 12 december 2000) zijn gemeenten aangewezen die worden gelijk gesteld met een provincie voor de toepassing van delen van deze wet (art. 88, zevende lid Wet bodembescherming). Het gevolg is dat de provincie bevoegd gezag is en dat de vier grote steden op grond van de Wbb plus nog 25 aangewezen gemeenten bevoegd gezag zijn krachtens dit Besluit.

Met de invoering van de Waterwet is het waterbodembeheer van de Wet bodembescherming overgegaan naar de Waterwet.

Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk?

Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging kan de omgevingsvergunning voor het bouwen niet verplicht worden aangehouden en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreinigingsgraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel weigeren; echter veelal kan worden volstaan met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel 5.

Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd, moet het bevoegd gezag een beslissing nemen over de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen kan de vergunning in de regel verleend worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de noodzakelijke voorzieningen worden getroffen op grond van het goedgekeurde saneringsplan.

Artikel 5 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreinigingsgraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreiniging probleem kan worden ondervangen.

In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en op welk tijdstip, in relatie tot de bouw. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan:

  • -

    de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht;

  • -

    de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag;

  • -

    de voorwaarde, dat een pompinstallatie om het grondwater te zuiveren wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk wordt gebruikt.

Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid is van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als hij bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen op een verontreinigde bodem ook aangeeft hoe hij de sanering gaat uitvoeren.

Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan.

Hoofdstuk 3. Brandveilig gebruik

Artikel 6 Vergunningsplicht nachtverblijf

Artikel 2.2, eerste lid, onder a van het Bor geeft de gemeenteraad de mogelijkheid om af te wijken van het aantal personen dat in dat artikel wordt genoemd. In artikel 2.2, eerste lid, onder a van het Bor staat dat het met het oog op de brandveiligheid verboden is zonder omgevingsvergunning een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken waar bedrijfsmatig of in het kader van verzorging ‘s nachts meer dan 10 personen verblijven. In de op te maken bouwverordening kan van het aantal personen worden afgeweken.

Op advies van de Veiligheidsregio Utrecht wordt het aantal personen bepaald op 5. Dit houdt in dat een omgevingsvergunning brandveilig gebruik nodig is, wanneer in een bouwwerk bedrijfsmatig of in het kader van verzorging ’s nachts meer dan 5 personen verblijven.

Hoofdstuk 4. Welstand

Artikel 7 De advisering door de welstandscommissie

Alleen als in een welstandsnota aan de hand van criteria is aangegeven wat verstaan wordt onder redelijke eisen van welstand kunnen burgemeester en wethouders een vergunningplichtig bouwwerk beoordelen op aspecten van welstand en kan de welstandscommissie hierover adviseren. Ook bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist (vergunningvrije bouwwerken), moeten aan minimale welstandseisen voldoen.

Onder het regime van de Woningwet is inschakeling van een welstandscommissie bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen verplicht indien een welstandsnota is vastgesteld en aan de hand van criteria is aangegeven wat verstaan wordt onder redelijke eisen van welstand. De commissie adviseert, het bevoegd gezag beslist. Voor zover er sneltoetscriteria zijn opgenomen in de welstandsnota beoordeelt het bevoegd gezag zonder advies van de welstandscommissie of bouwwerken niet in strijd zijn met de redelijk eisen van welstand.

Gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft de advisering over redelijke eisen van welstand opgedragen aan Stichting MooiSticht.

Artikel 8 Samenstelling van de welstandscommissie

Voor elk afzonderlijk lid van deze commissie geldt het onafhankelijkheidsvereiste. Daaraan wordt in elk geval voldaan indien de leden van de commissie niet ondergeschikt zijn aan het gemeentebestuur. Ook is het raadzaam bij de selectie van de leden van de welstandscommissie alert te zijn op mogelijk tegenstrijdige belangen. Het is in dit verband uitgesloten, dat er leden deelnemen van het college van burgemeester en wethouders of van het bevoegd gezag dat besluiten neemt over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

In de welstandscommissie hoeven niet uitsluitend deskundigen te zitten. Deskundige leden zijn leden die qua ervaring en opleiding geschikt zijn om zitting te nemen in de welstandscommissie. Van deskundige commissieleden mag worden verwacht dat zij vanuit een eigen, actieve beroepspraktijk kunnen oordelen over plannen van collega’s. Onder niet-deskundige leden worden vertegenwoordigers van de plaatselijke bevolking verstaan die niet als architect of anderszins beroepsmatig bij de kwaliteit van de gebouwde omgeving betrokken zijn. Het gemeentebestuur kan hen in de welstandscommissie benoemen. De bevoegdheid om leden van de welstandscommissie te benoemen is door de gemeenteraad gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders. Er is geen wettelijke verplichting om niet-deskundige leden op te nemen in de welstandscommissie.

Artikel 9 Jaarlijkse verantwoording

Een jaarverslag is bij uitstek geschikt om te signaleren waar de welstandsnota als beleidskader onvoldoende houvast heeft kunnen bieden bij de welstandsbeoordeling en kan ook worden gebruikt om te verantwoorden waarom in specifieke gevallen is afgeweken van het vastgestelde beleid. De jaarlijkse verslagverplichting van de welstandscommissie vloeit voort uit artikel 12b, derde lid van de Woningwet.

Het jaarverslag kan voor de gemeenteraad aanleiding zijn voor van het gemeentelijk welstandsbeleid bij te stellen. Dit kan door de gemeentelijke welstandsnota aan te passen. Om die reden is het zinvol om het jaarverslag tijdig uit te brengen vóór de beleids- en begrotingscyclus in de gemeente. Het ‘verslagjaar’ van de welstandscommissie kan dan lopen van juni tot juni. Ervan uitgaande dat de gemeentelijke begroting doorgaans in september/oktober wordt behandeld.

Om de politieke verantwoordelijkheid voor de uitoefening van het welstandstoezicht te verstevigen en de betrokkenheid van de raad bij de welstandszorg te vergroten, zijn ook burgemeester en wethouders verplicht een jaarverslag over de toepassing van het welstandsbeleid voor te leggen aan de gemeenteraad (artikel 12c van de Woningwet). In dit jaarverslag moet ten minste aan de orde te komen:

  • -

    op welke wijze burgemeester en wethouders zijn omgegaan met de welstandsadviezen;

  • -

    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • -

    in welke gevallen burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom op grond van ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet en na dat besluit tot uitvoering daarvan zijn overgegaan.

Dit verslag kan ook deel uitmaken van een algemeen jaarverslag over ruimtelijke ordening en bouwregelgeving.

Samen met het jaarverslag van de welstandscommissie wordt hierdoor het gemeentelijk welstandstoezicht inzichtelijk gemaakt en het publieke debat bevorderd.

In de Wabo en het Bor is een algemene verslagverplichting voor burgemeester en wethouders opgenomen ten aanzien van ruimtelijke ordening en bouwregelgeving.

Artikel 10 Termijn van advisering

De termijnen voor de behandeling van bouwplannen om een omgevingsvergunning voor het bouwen te verkrijgen staan in de Wabo. Deze termijnen zijn beduidend korter dan voorheen in de Woningwet. Hierdoor ontstaat voor de welstandsadvisering een korte periode. In dit artikel is de advisering binnen de Wabo-termijn vastgelegd in een voorschrift. In beginsel brengt de welstandscommissie binnen vijf werkdagen een advies uit over de aanvraag om een omgevingsvergunning, nadat daarom is verzocht. In die gevallen dat sprake is van een dusdanig complexe aanvraag dat deze besproken dient te worden tijdens de openbare vergadering van de voltallige commissie, wordt advies uitgebracht binnen tien werkdagen.

De mogelijkheid van beoordeling van een zgn. schetsplan in een informele voorprocedure blijft mogelijk, omdat de termijnen pas aanvangen bij de ontvangst van verzoek om vergunning.

Het raadzaam om gebruik te maken van de mogelijkheid tot verlenging van de beslistermijn, als een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend, waarbij een discussie over alternatieven kan worden verwacht.

Artikel 11 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

Openbaar vergaderen

Openbaar vergaderen is een fundamenteel beginsel van het openbaar bestuur. Dit is nu voor de welstandscommissie expliciet vastgelegd in artikel 12b van de Woningwet. De wettelijke taken van de welstandscommissie worden uitgevoerd in openbaarheid. Daarvan kan slechts worden afgeweken als de belanghebbende een beroep doet op artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. Dit kan als er dusdanige aangelegenheden aan de orde zijn dat daarmee de aanvrager in zijn recht staat openbaarheid te weigeren.

Het verdient aanbeveling om niet alleen de agenda voor de welstandsvergadering bekend te maken, maar ook de bijbehorende stukken ter inzage te leggen die gaan over een omgevingsvergunning voor het bouwen en daarvan melding te maken in de bekendmaking.

De openbaarheid van welstandsvergaderingen draagt bij aan de vermaatschappelijking van het welstandstoezicht. Daarbij speelt ook de algemene wens een rol van betekenis om advisering op het terrein van de ruimtelijke kwaliteit voor het transparanter maken. Bovendien draagt de openbaarheid van welstandsvergaderingen bij aan het begrip voor en kennis over het welstandstoezicht bij inwoners en bouwers.

Belanghebbenden

Uit artikel 4:7 Awb volgt de beperkte verplichting dat de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen de mogelijkheid kan krijgen zijn bouwplan toe te lichten aan de welstandscommissie.

Een dergelijk moment inbouwen voor de aanvrager om zijn aanvraag toe te lichten is zeer zinvol. Bij de aanwezigheid van de aanvrager kan - indien nodig - wellicht eerder tot alternatieve bouwoplossingen worden gekomen. Hierdoor kan de noodzaak om een hernieuwde adviesaanvraag te doen worden verkleind.

Spreekrecht

Indien er in het kader van de openbaarheid van vergadering spreekrecht wordt geboden aan anderen dan de aanvrager, is het zinvol de kring van spreekgerechtigden te beperken tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei personen tijdens de vergadering van de welstandscommissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen recht van spreken hebben, omdat zij geen belanghebbenden zijn.

De keuze voor spreekrecht is voorts van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de welstandscommissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. Wordt geen spreekrecht toegekend, dan kan de termijn korter zijn, aangezien in dat geval van enige voorbereiding door eventuele sprekers geen sprake is.

De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het welstandsadvies formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg over een principeaanvraag of een schetsplan, dat meestal door een of meer daartoe gemandateerde leden van de commissie wordt uitgevoerd. De potentiële bouwer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid kan remmend op het vooroverleg werken, terwijl uit oogpunt van de korte bouwplanprocedure vooroverleg stimulering verdient.

Behandeling van aanvragen onder verantwoordelijkheid welstandscommissie

Behandeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen waarbij onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie wordt gewerkt (art 9.7 MBV), vraagt voor de openbaarheid enige aandacht. In geval van veelvoorkomende omgevingsvergunningen voor het bouwen van kleine bouwwerken (als deze al niet vergunningvrij zijn) zal er geringe belangstelling zijn om de behandeling van bouwplannen bij te wonen. Het verdient in dat geval aanbeveling om per bouwplan slechts vijf minuten te agenderen, zodat aan de openbaarheid kan worden voldaan en er geen ongebruikte (vergader)tijd verloren hoeft te gaan.

Artikel 12 Afdoening onder verantwoordelijkheid

De wettelijke verplichting dat het gemeentebestuur een welstandsadvies moet vragen aan de welstandscommissie is op 1 maart 2013 vervallen. Volgens artikel 6.2 lid 1 Besluit omgevingsrecht kan een gemeente bepalen dat voor bepaalde bouwwerken geen advies van de onafhankelijke welstandscommissie noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het college van burgemeester en wethouders kán een advies vragen aan de welstandscommissie, maar kan ook kiezen voor welstandstoetsing door een eigen ambtenaar. De toets aan redelijke eisen van welstand wordt dan door een ambtenaar van de gemeente zelf gedaan. Dit geldt niet voor monumenten. Hiervoor blijft het verplicht advies door de welstandscommissie in te winnen.

Met oog op de korte beslistermijnen bestaat in de praktijk behoefte aan het afdoen van het welstandadvies onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie. De meest voorkomende vorm van het ‘onder verantwoordelijkheid afdoen’, komt neer op de afdoening van een welstandsadvies door een of meerdere daartoe aangewezen leden van de welstandscommissie of rayonarchitect bij plannen waarvan de mening van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld. Burgemeester en wethouders kunnen ook kiezen voor afdoening onder verantwoordelijkheid met betrekking tot bepaalde categorieën bouwwerken door een eigen ambtenaar. De daarvoor aangewezen ambtenaren van team Omgevingsverzoeken beoordelen of de aanvragen omgevingsvergunningen voldoen aan redelijk eisen van welstand conform het Besluit

omgevingsrecht omtrent de in de welstandsnota genoemde categorieën bouwwerken. Daarnaast kunnen de daarvoor aangewezen ambtenaren beoordelen of ondergeschikte wijzigingen van een bouwplan, waarvoor de commissie eerder heeft geadviseerd, voldoen aan redelijke eisen van welstand met inachtneming van het eerder gegeven advies. Bij een ondergeschikte wijziging moet worden gedacht aan suggesties van welstand tot wijziging van bouwplannen of wijzigingen met betrekking tot gevelindeling, kleur en materiaalstelling van het bouwwerk, evenals wijzigingen van de aanvraag die qua positionering, schaal en verhoudingen overeenkomen met het eerder uitgebrachte advies.

Geen mandatering

Hierbij is overigens geen sprake van mandatering in de zin van de Awb. Art. 10:1 Awb definieert mandaat immers als: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. De welstandscommissie is geen bestuursorgaan. Bovendien neemt het geen besluiten (in de zin van de Awb) maar adviseert de commissie het college.

Artikel 13 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

Het eerste lid van artikel 9.8 legt een algemeen bestuursrechtelijk uitgangspunt vast, namelijk het motiveringsbeginsel dat in artikel 12b, eerste lid van de Woningwet is opgenomen. In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat bij positieve welstandsadvisering een expliciete motivering achterwege blijft. Volgens vaste jurisprudentie verandert dit direct zodra bezwaar tegen de (voorheen) bouwvergunning wordt ingediend.

Hoofdstuk 5. Overige administratieve bepalingen

Artikel 14 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het onderhavige artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN’s), voornormen (NVN’s) en praktijkrichtlijnen (NPR’s).

Hoofdstuk 6. Slotbepaling

Artikel 15 Slotbepaling

Alle artikelen van deze verordening op overtreding waarvan straf is gesteld steunen op artikel 7b van de Woningwet juncto artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.