Regeling vervallen per 03-02-2015

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

Geldend van 01-05-2013 t/m 02-02-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. uitkeringsgerechtigden: personen die een uitkering ontvangen ingevolge de Wet werk en bijstand, de Ioaw of de Ioaz;

b. Anw-gerechtigden: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die geregistreerd zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

c. niet-uitkeringsgerechtigden: personen als bedoeld in artikel 6 onder a van de Wet werk en bijstand;

d. belanghebbenden: de persoon als bedoeld in artikel 10 van de Wet werk en bijstand en artikel 36 Ioaw/Ioaz;

e. voorziening(en): het geheel van re-integratie-instrumenten die het college kan aanbieden ter bevordering van arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a van de Wet werk en bijstand of artikel 34 lid 1 sub a Ioaw/Ioaz;

f. de wet: de Wet werk en bijstand, de Ioaw of de Ioaz;

g. Ioaw: Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen werknemers;

h. Ioaz: Wet Inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

i. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard;

j. re-integratietraject: een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling van belanghebbende;

k. plan van aanpak: plan als bedoeld in artikel 44a van de Wet werk en bijstand;

l. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Valkenswaard;

Artikel 2. Opdracht college

1. Het college biedt belanghebbenden genoemd in artikel 10 van de Wet werk en bijstand en artikel 36 Ioaw/Ioaz, van 18 jaar of ouder maar jonger dan de pensioensgerechtigde leeftijd, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening aan gericht op die arbeidsinschakeling.

2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij bezien wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig en doeltreffend is met het oog op arbeidsinschakeling.

3. Behalve het aanbieden van een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, wordt een voorziening niet eerder aangeboden dan nadat is vastgesteld dat de belanghebbende in redelijkheid niet in staat wordt geacht om zelfstandig algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

4. Het college beoordeelt in het individuele geval of een voorziening noodzakelijk is met het oog op arbeidsinschakeling.

Artikel 3. Budget- en subsidieplafonds

Het college kan jaarlijks een of meer budgetplafonds en/of subsidieplafonds vaststellen voor de

verschillende voorzieningen.

Artikel 4. Beleidsregels

Het college stelt ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vast.

Artikel 5. Overgangsregeling bestaande subsidies

In de beleidsregels kan het college regels opstellen ten aanzien van bestaande gesubsidieerde banen.

Paragraaf 2 Voorzieningen

Artikel 6. Algemene bepalingen inzake voorzieningen

1. De belanghebbende kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

2. Ondersteuning kan geboden worden door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig voorzieningen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

3. Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van belanghebbende.

4. Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van arbeidsinschakeling door het opdoen van werkervaring en arbeidsritme, het aanleren van vaardigheden en kennis, dan wel op een andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

5. Het college kan een voorziening beëindigen:

a.  indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als   bedoeld in de artikelen 9 van de Wet werk en bijstand of artikel 37 Ioaw/Ioaz niet   nakomt;

b. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een   doeltreffende en doelmatige arbeidsinschakeling.

Artikel 7. Werkgeverssubsidie

1. Aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde een reguliere arbeidsovereenkomst van minimaal zes maanden aangaat, niet zijnde gesubsidieerde arbeid, kan een eenmalige subsidie verstrekt worden.

2. De werkgeverssubsidie wordt niet eerder verstrekt dan het moment waarop de proeftijd, zoals bedoeld in artikel 7:652 BW, succesvol doorlopen is.

3. De noodzakelijkheid en de hoogte van de subsidie worden individueel beoordeeld aan de hand van in de beleidsregels genoemde criteria.

Artikel 8. No-risk polis

1. Aan de werkgever die aan uitkeringsgerechtigden een arbeidsovereenkomst aanbiedt, kan door het college een no-risk polis worden verstrekt.

2. De noodzakelijkheid wordt individueel beoordeeld aan de hand van in de beleidsregels genoemde criteria.

Artikel 9. Proefplaats

1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden voor een bepaalde duur een proefplaats aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling, indien de intentie bestaat om een arbeidsovereenkomst aan te bieden opeenvolgend aan de proefplaatsing.

2. De proefplaats heeft als doel de uitkeringsgerechtigde te laten wennen aan aspecten die samenhangen met de te verrichten specifieke werkzaamheden in betaalde arbeid.

3. De duur van de proefplaats is maximaal drie maanden en kan eenmalig met maximaal drie maanden verlengd worden.

Artikel 10. Leerwerkplaats

1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden voor een bepaalde duur een leerwerkplaats aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

2. De leerwerkplaats heeft als doel het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

3. De duur van de leerwerkplaats is maximaal zes maanden.

Artikel 11. Participatieplaats

1. Het college kan op basis van artikel 10a van de Wet werk en bijstand of artikel 38a Ioaw/Ioaz aan uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, voor een bepaalde duur, een participatieplaats aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

2. Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie, wordt binnen zes maanden na aanvang van de werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

3. Het college verstrekt aan degene die algemene bijstand of een uitkering ingevolge de Ioaw/Ioaz ontvangt en onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de Wet werk en bijstand een premie van telkens maximaal € 350,- per 6 maanden.

4. De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal uren per week dat door de uitkeringsgerechtigde is gewerkt in de betreffende 6 maanden. 

5. Om in aanmerking te komen voor een premie verricht een uitkeringsgerechtigde gemiddeld minimaal 8 uur per week onbeloonde additionele werkzaamheden. De maximale premie zoals bedoeld in het derde lid wordt verstrekt bij een gemiddelde van 32 uur per week. De premie wordt naar rato gekort bij een lager aantal gewerkte uren en verzuim.

6. De premie als bedoeld in het derde lid wordt geweigerd indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college, in de periode waarop de premie betrekking heeft, onvoldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling of de aan de participatieplaats verbonden verplichtingen heeft geschonden.

Artikel 12. Scholing

1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden, een vorm van scholing aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

2. De noodzakelijkheid, de duur en de maximale kosten van de scholing worden individueel beoordeeld aan de hand van in de beleidsregels genoemde criteria.

Artikel 13. Sociale Activering

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden, activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

Artikel 14. Uitstroompremie

1. Aan uitkeringsgerechtigden die gesubsidieerde arbeid of regulier werk aanvaarden, kan bij beëindiging van de uitkering een eenmalige premie worden toegekend voor een bedrag van maximaal € 500,00, indien de uitkeringsgerechtigde arbeid aanvaardt waarmee volledig in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten kan worden voorzien.

2. Niet voor een uitstroompremie komen in aanmerking personen die minder dan 12 maanden onafgebroken een uitkering hebben ontvangen en personen die de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de WWB en artikel 13 van de IOAW en IOAZ geschonden hebben.

3. De premie wordt ambtshalve beoordeeld bij beëindiging van de uitkering.

4. Op basis van een individuele afweging kan, in afwijking van de bepalingen in dit artikel, worden besloten geen of een lagere uitstroompremie te verstrekken.

Artikel 15. Overige voorzieningen

1. Het college kan een andere voorziening aanbieden die is toegespitst op de individuele situatie en waarbij mogelijkheden, capaciteiten en omstandigheden worden afgewogen, conform hetgeen daarover in de artikelen 2 en 4 is vastgelegd.

2. Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt worden in het kader van arbeidsinschakeling.

Paragraaf 3 Slotbepalingen

Artikel 16. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

1.  Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de  

     bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van 

     overwegende aard leidt.

2.   In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17. Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang vanaf de dag volgend op de datum van bekendmaking, en werkt terug tot 1 januari 2013.

Toelichting 1

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.Begripsbepalingen

Bij de begripsbepalingen in de verordening is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. De begrippen die zijn omschreven in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht worden in de verordening niet apart gedefinieerd. Dit voorkomt in geval van wijziging van betreffende definities dat de verordening moet worden aangepast.

Artikel 2. Opdracht college

Het eerste lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In de beleidsregels komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het tweede lid gaat over de keuze van de ondersteuning. Hierin is opgenomen dat er sprake is van maatwerk. De voorziening die wordt ingezet, wordt toegespitst op de situatie en omstandigheden van de individuele cliënt. Daarbij wordt uitgegaan van de meest doelmatige voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

In het derde lid is opgenomen dat het in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid behoort van een betrokkene om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Pas nadat is vastgesteld dat dit in redelijkheid niet van belanghebbende gevraagd kan worden, zullen re-integratievoorzieningen worden ingezet.

In het vierde lid is opgenomen dat het aan het college is om te beoordelen of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden dan wel de betrokkene ondersteuning nodig heeft richting arbeidsinschakeling. In het laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het bepalen en vervolgens het leveren van deze ondersteuning.

Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden aangeboden, stelt de wet geen eisen. Hierdoor is het mogelijk om de ondersteuning optimaal af te stemmen op de arbeidsmarkt en de individuele situatie van de cliënt. Bij de keuze en het aanbod van de ondersteuning/voorziening, dient het college de voor de individuele cliënt kortste weg naar reguliere arbeid te volgen. Hierbij wordt er uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening.

Artikel 3. Budget- en subsidieplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken, kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. Het college stelt deze plafonds vast op grond van de door de raad vastgestelde programmabegroting. Hierin geeft de raad de allocatie van middelen ten aanzien van de verschillende voorzieningen aan.

Artikel 4. Beleidsregels

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 5. Overgangsregeling bestaande subsidies

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6. Algemene bepalingen inzake voorzieningen

Naast de verantwoordelijkheid van de gemeente om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in de wet een aanspraak van de cliënt opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om het recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente ondersteund te worden bij de re-integratie. Een dergelijke aanpak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

De WWB stelt niet expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Dit is immers reeds in de WWB geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen.

Een aanspraak is niet hetzelfde als een recht. Het gaat hierbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente ondersteund te worden bij re-integratie. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd.

Ondersteuning kan bestaan uit het aanbieden van voorzieningen zoals een re-integratietraject. Er kan ook ondersteuning worden geboden door het geven van een individueel advies of het bieden van praktische hulp danwel het verwijzen naar instanties.

De gemeente bepaalt allereerst of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is of dat betrokkene zelfstandig tot arbeidsinschakeling in staat is. Vervolgens dient de gemeente te bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat.

Wanneer er een voorziening beschikbaar is buiten de WWB, die door belanghebbende aangewend kan worden in het kader van zijn re-integratie, dan geldt deze voorziening als een voorliggende voorziening. Indien deze naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van belanghebbende, heeft de belanghebbende geen aanspraak op verdere ondersteuning.

Het vijfde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van een voorziening aan een werkgever.

Artikel 7. Werkgeverssubsidie

Het college kan, als extra stimuleringsmiddel, aan de werkgever een subsidie verstrekken, wanneer deze een persoon aanneemt zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid onder a. De arbeidsovereenkomst dient tenminste zes maanden te zijn en de werknemer dient, alvorens de subsidie verstrekt wordt, de proeftijd te hebben doorlopen. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de duur waarvoor de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan. In de beleidsregels worden de criteria genoemd op grond waarvan de noodzakelijkheid en de hoogte van de subsidie worden beoordeeld.

Artikel 8. No-risk polis

Aan de werkgever die aan een uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst aanbiedt, kan een no-risk polis worden verstrekt voor de duur van twaalf maanden. De polis biedt de werkgever een vergoeding van de loonschade gedurende de ziekteperiode van de werknemer tot aan het einde van de dekkingsduur, na een eigen risico van vijf ziektedagen. Bovendient regelt de polis de inzet van een casemanager van de verzekeringsmaatschappij, die de werkgever ondersteunt bij alle poortwachterverplichtingen ten aanzien van de werknemer.

Artikel 9. Proefplaats

Om belemmeringen bij werkgevers weg te nemen ten aanzien van het in dienst nemen van personen die langdurig uit het arbeidsproces zijn, kan het college aan een uitkeringsgerechtigde een proefplaats aanbieden. Dit houdt in dat de uitkeringsgerechtigde voor de periode genoemd in het derde lid, met behoud van uitkering, bij een werkgever gaat werken. Het dient een werkgever te betreffen die de intentie heeft om een dienstverband met de uitkeringsgerechtigde aan te gaan, maar voorafgaand hieraan in de dagelijkse praktijk wil toetsen of de uitkeringsgerechtigde geschikt is.

Artikel 10. Leerwerkplaats

De leerwerkplaats is een soort scholingsinstrument. Niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. De leerwerkplaats is gericht op het uitbreiden van de kennis en ervaring en het leren werken in een arbeidsrelatie. De uitkeringsgerechtigde kan wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Het gaat bij een leerwerkplaats niet om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 11.  Participatieplaats

Een participatieplaats betreft onbeloonde additionele werkzaamheden. De werkzaamheden worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en mogen niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. In artikel 10a, eerste, achtste, negende en tiende lid van de WWB, zijn bepalingen opgenomen over de duur van de participatieplaats.

Het tweede lid vindt zijn grondslag in artikel 10a, vijfde lid, van de WWB. Indien de uitkeringsgerechtigde in een participatieplaats niet beschikt over een startkwalificatie, biedt het college, na een periode van zes maanden na aanvang van de werkzaamheden, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van belanghebbende te boven gaat of de scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende. Het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde de werkzaamheden uitvoert en het oordeel van belanghebbende over zijn wensen en krachten en bekwaamheden worden betrokken bij de beoordeling van het college.

De hoogte van de premie is opgenomen in lid 3, lid 4 en lid 5. Er is voor gekozen de premie te maximeren op een bedrag van € 350,- per 6 maanden als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub j.

Er wordt ingeschat dat dit een bedrag is dat niet zal leiden tot armoedeval bij aanvaarding van een baan. Dit betreft immers geen substantiële verhoging van het maandelijks besteedbare inkomen, waardoor bij aanvaarding van een baan een armoedeval kan optreden.

Artikel 12. Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument en heeft tot doel de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen of te overbruggen.

Het college kan alleen scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling als het verwerven en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid zonder inzet van dit instrument voor belanghebbende naar het oordeel van het college niet haalbaar is.

Artikel 13. Sociale activering

Sociale activering, zoals gedefinieerd in artikel 6, onderdeel c, van de WWB, dient uiteindelijk ook gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Indien dit nog niet mogelijk is, kan als tussendoel worden gesteld het bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen in de maatschappij door bijvoorbeeld zelfstandig vrijwilligerswerk te verrichten, of deel te nemen aan activiteiten in de wijk of buurt.

Artikel 14. Uitstroompremie

De uitstroompremie wordt eenmalig toegekend wanneer een uitkeringsgerechtigde arbeid aanvaardt waarmee volledig in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten kan worden voorzien.

Wanneer een persoon vanuit een uitkeringssituatie gaat werken, komen er vrijwel altijd bepaalde werkgerelateerde kosten op, die niet zouden zijn opgekomen indien deze persoon nog een uitkering zou ontvangen. Om een uitkeringsgerechtigde te compenseren in deze kosten, kan een uitstroompremie worden verstrekt. Het betreft een maximaal bedrag ter hoogte van € 500,- dat kan worden toegekend bij beëindiging van de uitkering. Van een beëindiging is sprake indien dertig dagen een inkomen is verworven boven de uitkeringsnorm.

Niet voor een uitstroompremie komen in aanmerking personen die minder dan twaalf maanden

onafgebroken een uitkering hebben ontvangen en personen die de inlichtingenplicht

geschonden hebben op grond van de WWB, IOAW en IOAZ.

Tenslotte is het van belang dat klantmanagers maatwerk kunnen leveren. Op grond van het

vierde lid kan een individuele afweging ertoe toe leiden dat besloten wordt geen of een lagere

premie uitstroom toe te kennen.

Artikel 15. Overige voorzieningen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, in het individuele geval een voorziening besluit aan te bieden, anders dan de voorzieningen die in deze verordening genoemd zijn. Aan een dergelijk besluit dient een grondige afweging vooraf te gaan. Zo dient beoordeeld te worden of het beoogde resultaat, zijnde arbeidsinschakeling, op geen andere wijze kan worden gerealiseerd dan door gebruik te maken van deze andere voorziening.

Gedurende de periode dat een uitkeringsgerechtigde gebruik maakt van een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling en er in verband hiermee extra kosten opkomen, zoals bijvoorbeeld reiskosten, kan het college hiervoor een vergoeding verstrekken. Deze vergoeding voorkomt dat het besteedbaar inkomen van een persoon daalt wanneer hij gebruik maakt van een voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling.

Artikel 16. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17. Citeerartikel

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Behoeft geen nadere toelichting.