verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013

Geldend van 01-05-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.  Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand;

b. woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte wordt bewoond, alsmede de onroerende aanhorigheden,een woonwagen of een woonschip;

c. woonkosten:

1. indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvraagdatum per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

2. indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

3. onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerend-zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten;

4. in¬dien een woon¬wa¬gen in huur wordt be¬woond, de tot een be¬drag per maand her¬leide op 1 juli gel¬den¬de woon¬kos¬ten, als be¬schre¬ven in de Wet op de huurtoeslag;

d. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard.

 

Artikel 2. Doelgroep en individualisering

1.  De bepalingen van deze verordening gelden voor belanghebbenden van 21 jaar tot de  pensioensgerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze  verordening alleen als beide echtgenoten in de bovengenoemde leeftijdscategorie vallen.

2.  De bepalingen in paragraaf 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18 eerste lid van de wet  onverlet.

Paragraaf 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

 

Artikel 3. Toeslagen 21 en 22-jarige alleenstaande

1.  De norm voor een alleenstaande van 21 jaar wordt niet verhoogd met een toeslag.

2.  De norm voor een alleenstaande van 22 jaar wordt verhoogd met een toeslag van 10%, met

uitzondering van 22-jarigen inwonend bij ouders (artikel 4 lid 4 sub b van deze verordening).

 

Artikel 4. Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouders

1. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de  gehuwdennorm voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander  zijn hoofdverblijf heeft. 

2. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de  gehuwdennorm indien uitsluitend eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning  van de alleenstaande of  de alleenstaande ouder verblijven die een in aanmerking te nemen  inkomen hebben dat lager is dan het normbedrag genoemd in artikel 21 onder a van de wet.

3. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 14 procent van de  gehuwdennorm indien:

a. uitsluitend eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning van de    alleenstaande of de alleenstaande ouder verblijven, waarvan tenminste één kind een   inkomen heeft gelijk aan of hoger dan het in artikel 21 onder a van de wet genoemde   normbedrag;

b. de alleenstaande of de alleenstaande ouder onderhuurt, een kamer huurt of kostganger   is;

c. de alleenstaande of de alleenstaande ouder onderverhuurt, een kamer verhuurt of   kostgever is aan één ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

d. eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning van de alleenstaande of   alleenstaande ouder verblijven en belanghebbende onderverhuurt, een kamer verhuurt

  of kostgever is aan één ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

4. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 5 procent van de

gehuwdennorm indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder:

a. onderverhuurt, een kamer verhuurt of kostgever is aan twee of meer anderen die in   dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben;

b. inwoont bij een bloedverwant in de eerste graad.

Paragraaf 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

 

Artikel 5. Verlaging gehuwdennorm

1. Er vindt geen verlaging plaats indien uitsluitend eigen kinderen, stiefkinderen of  pleegkinderen in de woning van de gehuwden verblijven, die een in aanmerking te nemen  inkomen hebben dat lager is dan het normbedrag genoemd in artikel 21 onder a van de wet.

2. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 6 procent van de gehuwdennorm  indien:

a. uitsluitend eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning van de

  gehuwden verblijven waarvan tenminste één kind een inkomen heeft gelijk aan of   hoger dan het in artikel  21 onder a van de wet genoemde normbedrag;

b. de gehuwden onderhuren, een kamer huren of kostgangers zijn;

c. de gehuwden onderverhuren, een kamer verhuren of kostgevers zijn aan één ander die

  in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

d. eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning van de gehuwden   verblijven en belanghebbenden onderverhuren, een kamer verhuren of kostgevers zijn  aan één ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

3. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm  indien de gehuwden:

a. onderverhuren, een kamer verhuren of kostgevers zijn aan twee of meer anderen die in   dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben;

b. inwonen bij een bloedverwant in de eerste graad.

 

Artikel 6. Ontbreken woonlasten

Indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn, bedraagt de verlaging bedoeld in artikel 27 van de wet:

1. Achttien procent van de gehuwdennorm indien:

a. de toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, twintig procent of veertien   procent van de gehuwdennorm bedraagt;

b. de verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet niet van toepassing is of zes procent van

  de gehuwdennorm bedraagt.

2. Negen procent van de gehuwdennorm indien:

a. de toeslag bedoeld in artikel 4, vijf procent bedraagt;

b. de verlaging bedoeld in artikel 5, vijftien procent bedraagt;

c.  een afwijkende toeslag als bedoeld in artikel 3 van toepassing is.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

 

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013.

 

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang vanaf de dag volgend op de datum van bekendmaking, en werkt terug tot 1 januari 2013.