Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m heden

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2010

De Raad van de gemeente Cranendonck, Heeze-Leende, Waalre en Valkenswaard,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Valkenswaard d.d. 30 september 2010,

 

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onder b, en artikel 18 Wet werk en bijstand;

 

besluit vast te stellen de volgende  

MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen 1. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.2. In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet werk en bijstand;b. maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet. 

 

Artikel 2. Het afstemmen van een maatregelEen maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.  

 

Artikel 3. BerekeningsgrondslagDe maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm en/ of op de bijzondere bijstand.  

 

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregelIn het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:a. de reden van de maatregel;b. de duur van de maatregel;c. het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;d. het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm; ene. indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaard maatregel. 

 

Artikel 5. Horen van belanghebbende1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;b. de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; ofd. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.  

 

Artikel 6. Waarschuwing of afzien van het opleggen van een maatregel1. Het college kan bij een eerste maatregelwaardige gedraging volstaan met het geven van een waarschuwing in het geval belanghebbende kennelijk niet heeft beoogd zijn plichten te schenden en dit verzuim niet heeft geleid tot het ten onrechte of teveel verlenen van bijstand.2. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:a. de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van zeven jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden; ofb. het college dringende redenen aanwezig acht. 3. Indien het college volstaat met het geven van een waarschuwing of afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.  

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de maatregelwaardige gedraging komt te liggen. 3. Behoudens artikel 15, wordt de maatregel opgelegd voor de duur van een kalendermaand.4. De duur van de maatregel als bedoeld in het derde lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om te volstaan met het geven van een waarschuwing of het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, eerste lid en tweede lid, onder b. 5. Indien een maatregel wordt opgelegd voor een periode van meer dan drie maanden wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd de maatregel heroverwogen. 

Artikel 8. Samenloop van gedragingen1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schendingen van de verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging gelijktijdig een afzonderlijke maatregel opgelegd.

 

Hoofdstuk 2 Gedragingen waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen.

Artikel 9. Indien een belanghebbende zich niet of niet tijdig laat registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dan wel de registratie niet of niet tijdig laat verlengen, wordt een maatregel opgelegd van tien procent van de bijstandsnorm.

Artikel 10.Indien een belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm.

 

Artikel 11.Indien een belanghebbende niet of in onvoldoende mate gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van veertig procent van de bijstandsnorm.

 

Artikel 12.Indien een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaardt of door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet behoudt, wordt een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm. 

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht.

Artikel 13. Gedraging zonder gevolgen voor de bijstandIndien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt een maatregel opgelegd van tien procent van de bijstandsnorm.  

Artikel 14. Gedraging met gevolgen voor de bijstandIndien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt een maatregel opgelegd van dertig procent van de bijstandsnorm. 

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel.

Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, wordt een maatregel van twintig procent van de bijstandsnorm opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.2. De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:a. bij een periode van drie maanden of korter wordt de maatregel gedurende een maand opgelegd;b. bij een periode van drie tot zes maanden wordt de maatregel gedurende drie maanden opgelegd;c. bij een periode van zes maanden en langer wordt de maatregel gedurende zes maanden opgelegd.

 

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingenIndien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt een maatregel opgelegd van minimaal twintig procent van de bijstandsnorm.  

 

Artikel 17. Nadere verplichtingenIndien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm. 

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 18. CiteerartikelDeze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2010.

 

Artikel 19. InwerkingtredingDe Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2010 treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010.