Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Valkenswaard houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2017

Geldend van 20-05-2017 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Valkenswaard houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2017

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2017

HOOFDSTUK 1

BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

artikel 1.1

Begripsomschrijvingen

HOOFDSTUK 2

PROCEDUREREGELS

artikel 2.1

Melding

artikel 2.2

Cliëntondersteuning

artikel 2.3

Onderzoek

artikel 2.4

Onderzoeksverslag

artikel 2.5

De aanvraag

artikel 2.6

Medewerking cliënt en huisgenoten

artikel 2.7

Nadere regels over procedure

HOOFDSTUK 3

BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

artikel 3.1

Verantwoordelijkheid college

artikel 3.2

Criteria voor een maatwerkvoorziening

artikel 3.3

Algemene weigeringsgronden

artikel 3.4

Bijzondere weigeringsgronden ten behoeve van het wonen

artikel 3.5

Regie van de huishouding

HOOFDSTUK 4

PERSOONSGEBONDEN BUDGET

artikel 4.1

Voorwaarden persoonsgebonden budget

artikel 4.2

Hoogte persoonsgebonden budget

HOOFDSTUK 5

JAARLIJKSE BLIJK VAN WAARDERING

artikel 5.1

Jaarlijkse blijk van waardering

HOOFDSTUK 6

BIJDRAGE

artikel 6.1

Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

artikel 6.2

Bijdrage voor algemene voorzieningen

artikel 6.3

Kostprijs

HOOFDSTUK 7

BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

artikel 7.1

Beëindiging

artikel 7.2

Herziening en intrekking

artikel 7.3

Terugvordering

HOOFDSTUK 8

BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

artikel 8.1

Fraudepreventie

artikel 8.2

Controle

artikel 8.3

Nadere regels

HOOFDSTUK 9

KWALITEIT, KLACHTAFHANDELING, AANBIEDER

PARAGRAAF 1KWALITEIT artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding

PARAGRAAF 2KLACHTAFHANDELING artikel 9.3 Klachtafhandeling bij melding en aanvraag artikel 9.4 Eisen aan klachtafhandeling door aanbieder

PARAGRAAF 3 AANBIEDER

artikel 9.5

Medezeggenschap

artikel 9.6

Meldingsregeling calamiteiten en geweld

HOOFDSTUK 10

INSPRAAK

artikel 10.1

Inspraak

HOOFDSTUK 11

SLOTBEPALINGEN

artikel 11.1

Hardheidsclausule

artikel 11.2

Verhogen/verlagen bedragen

artikel 11.3

Inwerkingtreding

artikel 11.4

Overgangsrecht

artikel 11.5

Citeertitel

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

1.In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

  • b.

    Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    Algemeen gebruikelijke voorziening:

een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet duurder is dan vergelijkbare producten. d. Bijdrage:

bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet.

e.Bijstandsnorm: de bijstandsnorm zoals omschreven in artikel 5 onderdeel c van de Participatiewet. f. Budgetplan:

Een verplicht door of namens de cliënt op te stellen plan om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget.

  • g.

    Calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid;

  • h.

    Cliënt:

persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een

maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.1 van deze verordening;

  • i.

    Cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • j.

    Collectieve voorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt verstrekt maar door meerdere personen tegelijk gebruikt kan worden.

  • k.

    College: college van burgemeester en wethouders;

  • l.

    Gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van huisgenoten.

  • m.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de cliënt in de basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres; n. Huisgenoot: iedere persoon met het hoofdverblijf op hetzelfde adres als de cliënt.

  • o.

    Hulpmiddel:

roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;

p.Maatschappelijke ondersteuning:

1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

3°. bieden van beschermd wonen en opvang;

q.Maatwerkvoorziening:

op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • r.

    Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep; s. Mantelzorger een persoon die mantelzorg biedt.

  • t.

    Melding: melding als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

  • u.

    Participatie:

deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • v.

    Persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • w.

    Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • x.

    Uitvoeringsbesluit Wmo 2015:

De landelijk vastgestelde Algemene maatregel van bestuur.

y.Vertegenwoordiger:

persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • z.

    Voorliggende voorziening: een voorziening die voor gaat op een maatwerkvoorziening op grond van de wet, waar cliënt gebruik van kan maken en die leidt tot het beoogde resultaat;

  • aa.

    Voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

  • bb.

    Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • cc.

    Woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

  • dd.

    Zelfredzaamheid:

in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

2.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

artikel 2.1 Melding

  • 1. De melding kan worden gedaan door of namens de cliënt bij het college.

  • 2. De melding kan mondeling, schriftelijk dan wel elektronisch plaatsvinden.

    artikel 2.2 Cliëntondersteuning

    • 1.

      Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op onafhankelijke, kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

    • 2.

      Het college wijst cliënten die een melding doen als bedoeld in artikel 2.1 erop dat zij zich gedurende de procedure desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

artikel 2.3 Onderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle bij de gemeente bekende en voor het onderzoek nodige gegevens over de cliënt en maakt vervolgens een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Het college vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle overige gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de wet op te stellen.

  • 4. Het college onderzoekt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 6 van deze verordening verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 5. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in lid 3 aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in lid 4.

    artikel 2.4 Onderzoeksverslag

    Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

    artikel 2.5 De aanvraag

    • 1.

      De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet door of namens de cliënt schriftelijk of elektronisch worden ingediend bij het college.

    • 2.

      Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend door middel van een aanvraagformulier of ondertekend onderzoeksverslag.

    artikel 2.6 Medewerking cliënt en huisgenoten

    • 1.

      Het college is, onverminderd artikel 2.3.8 van de wet, in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      de cliënt, en bij gebruikelijke hulp diens huisgenoten, op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      de cliënt, en bij gebruikelijke hulp diens huisgenoten, op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

    • 2.

      Huisgenoten van de cliënt zijn verplicht medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.

    artikel 2.7 Nadere regels over procedure

    Het college kan nadere regels opstellen voor de wijze waarop wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

artikel 3.1 Verantwoordelijkheid college

1. Het college ondersteunt:

  • a.

    ingezetenen in het nemen van eigen verantwoordelijkheid;

  • b.

    en draagt zorg voor de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen.

    artikel 3.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening

    • 1.

      Het college neemt het onderzoeksverslag als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

    • 2.

      Het college verstrekt een maatwerkvoorziening indien er sprake is van een noodzaak en de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van: a. eigen kracht en/of;

      • b.

        gebruikelijke hulp en/of;

      • c.

        mantelzorg en/of;

      • d.

        hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

      • e.

        algemene voorzieningen en/of;

      • f.

        voorliggende voorzieningen.

    • 3.

      Indien meerdere maatwerkvoorzieningen als passend aan te merken zijn, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

    artikel 3.3 Algemene weigeringsgronden

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is.

    • b.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente.

    • c.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

    • d.

      voor zover de cliënt een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de cliënt toereikend en passend te zijn.

    • e.

      indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of doordat een huisgenoot niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3 van deze verordening.

    • f.

      indien de maatwerkvoorziening of de noodzaak daarvan voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

    • g.

      indien de maatwerkvoorziening voorzienbaar was, tenzij van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de maatwerkvoorziening overbodig hadden gemaakt.

    • h.

      indien de noodzaak tot het treffen van de maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en participatie, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was.

    artikel 3.4 Bijzondere weigeringsgronden ten behoeve van het wonen

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening in het kader van het wonen bestaat indien:

    • a.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud.

    • b.

      de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning ten behoeve waarvan de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.

    • c.

      deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen, verbrede toegangsdeuren, vlonders en een opstelplaats voor de rolstoel.

    • d.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college.

    • e.

      de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

    artikel 3.5 Regie van de huishouding

    Onverminderd het bepaalde in de wet komt een cliënt voor de maatwerkvoorziening regie van de huishouding in aanmerking:

    • a.

      indien de cliënt beperkingen heeft in het voeren van een huishouden, en

    • b.

      indien de cliënt niet de regie kan voeren over het huishouden, en

    • c.

      voor zover de cliënt geen gebruik kan maken van de algemene voorziening huishoudelijke hulp.

HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

artikel 4.1 Voorwaarden persoonsgebonden budget

  • 1. Indien de cliënt een persoonsgebonden budget wil ontvangen dan moet een budgetplan bij het college worden ingediend.

  • 2. Het budgetplan wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld model.

  • 3. Het college verstrekt in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen; en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 4. Een persoonsgebonden budget wordt geweigerd indien:

    • a.

      de cliënt geen volledig ingevuld budgetplan heeft overgelegd volgens het door het college vastgestelde model;

    • b.

      de cliënt weigert het budgetplan desgevraagd met het college te bespreken of, na voor zulk een gesprek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    • c.

      de cliënt, of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, één van diens ouders of voogden, surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

    • d.

      ten aanzien van de cliënt of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

  • 5. Een persoonsgebonden budget ten behoeve van een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt wordt alleen verstrekt indien het persoonsgebonden budget aantoonbaar leidt tot betere, effectievere en doelmatigere ondersteuning.

artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. Het college neemt het door de cliënt opgestelde budgetplan mee bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget.

  • 2. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst adequate voorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de leverancier zou zijn verschuldigd.

  • 3. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor diensten, ongeacht of de dienst wordt geleverd door een professional of niet-professional dan wel een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, bedraagt in ieder geval niet meer dan het laagste inkooptarief waarvoor het college deze dienst heeft gecontracteerd met aftrek van de overheadkosten.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld.

HOOFDSTUK 5 JAARLIJKSE BLIJK VAN WAARDERING

artikel 5.1 Jaarlijkse blijk van waardering

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de cliënt aan wie mantelzorg wordt verleend, zijn mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering kan verlenen.

  • 2. De cliënt kan voor het verlenen van een blijk van waardering, hiervoor een aanvraag indienen bij het college.

  • 3. Het college bepaalt in het Wmo-besluit waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE

artikel 6.1 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

  • 1. De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor de kosten van een maatwerkvoorziening.

  • 2. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening, niet zijnde beschermd wonen of opvang, wordt vastgesteld conform de maximale variant in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. Het CAK stelt de bijdrage vast en int deze.

  • 5. De omvang van de bijdrage bedraagt in ieder geval niet meer dan de kostprijs van de voorziening.

artikel 6.2 Bijdrage voor algemene voorzieningen

  • 1. De cliënt is voor het gebruik van de algemene voorziening huishoudelijke hulp een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage bedraagt € 100,00 per vier weken met dien verstande dat er een korting geldt van € 0,00 tot € 80,00, afhankelijk van onderstaande berekeningssystematiek:

    • a.

      alleenstaanden met een maandelijks netto-inkomen lager of gelijk aan € 1300,- per maand ontvangen €80,00 korting op de eigen bijdrage huishoudelijke hulp. Met dien verstande dat voor iedere € 1 boven het netto-inkomen van € 1300 een half procent (0,5%) op de maximale korting in mindering wordt gebracht;

    • b.

      meerpersoonshuishoudens met een maandelijks netto-inkomen lager of gelijk aan € 1700 ontvangen €80,00 korting op de eigen bijdrage huishoudelijke hulp. Met dien verstande dat voor iedere € 1 boven het netto-inkomen van € 1700 een half procent (0,5%) op de maximale korting in mindering wordt gebracht.

  • 3. Het maandelijkse netto-inkomen is het inkomen per maand inclusief vakantiegeld en inkomsten uit vermogen. De genoemde bedragen worden jaarlijks met gelijke index verhoogd als waarmee de bijstandsnorm wordt verhoogd. Het vermogen van belanghebbende wordt bij de berekening van de financiële ruimte buiten beschouwing gelaten.

artikel 6.3 Kostprijs

  • 1. De kostprijs bij een voorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de voorziening in natura betrekt van de aanbieder, inclusief bijkomende kosten.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Ter ondersteuning van personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen kan het college de kostprijs verlagen. Het college legt in het Wmo-besluit vast in welke gevallen de kostprijs wordt verlaagd en regelt de omvang van deze verlaging.

HOOFDSTUK 7 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

artikel 7.1 Beëindiging

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen in een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen of ziekenhuis;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen van gebruik, verantwoording en administratie van de voorziening;

  • d.

    de cliënt is overleden;

  • e.

    de cliënt is verhuisd;

  • f.

    de samenstelling van het gezin van de cliënt is gewijzigd.

artikel 7.2 Herziening en intrekking

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening.

  • b.

    beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • c.

    de cliënt de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen.

artikel 7.3 Terugvordering

Het college kan, onverminderd artikel 2.4.1 van de wet, indien de aanspraak op een voorziening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte genoten betaalde persoonsgebonden budget terugvorderen;

  • b.

    de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

HOOFDSTUK 8 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

artikel 8.1 Fraudepreventie

Het college informeert cliënten schriftelijk over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

artikel 8.2 Controle

Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening.

artikel 8.3 Nadere regels

Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 9 KWALITEIT, KLACHTAFHANDELING, AANBIEDER

PARAGRAAF 1 KWALITEIT

artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door in ieder geval:

    • a.

      veilige, doeltreffende, doelmatige, gebruiksvriendelijke en cliëntgerichte voorzieningen te verstrekken.

    • b.

      jaarlijks een onafhankelijk cliëntervaringsonderzoek door een derde te laten uitvoeren.

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

    • d.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt.

    • e.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg.

  • 2. Voor aanbieders van begeleiding geldt in aanvulling op lid 1 nog dat ze in samenspraak met de cliënt een plan op te stellen met daarin de te bereiken doelstellingen en resultaten op het gebied van zelfredzaamheid en participatie.

  • 3. Het college controleert steekproefsgewijs of de in lid 2 omschreven te bereiken doelstellingen en resultaten worden bereikt.

artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding

  • 1. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij het leveren van diensten door derden in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken en/of de te leveren voorzieningen;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij het leveren van zaken door derden in ieder geval rekening met: a. de marktprijs van de voorziening, en

  • b. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    1o. aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

    2o. instructie over het gebruik van de voorziening;

    3o. onderhoud van de voorziening;

    4o. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal teams).

PARAGRAAF 2 KLACHTAFHANDELING

artikel 9.3 Klachtafhandeling bij melding en aanvraag

Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

artikel 9.4 Eisen aan klachtafhandeling door aanbieder

  • 1. Voor alle voorzieningen die door aanbieders worden verstrekt, geldt dat de aanbieder een regeling moet treffen voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders.

PARAGRAAF 3 AANBIEDER

artikel 9.5 Medezeggenschap

  • 1. Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling heeft voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van een aanbieder die voor gebruikers van belang zijn.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregeling van aanbieders.

artikel 9.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

HOOFDSTUK 10 INSPRAAK

artikel 10.1 Inspraak

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van lid 2 en 3.

  • 5. De door de gemeenteraad ingestelde Wmo-(advies)raad wordt in ieder geval betrokken bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

artikel 11.2 Verhogen/verlagen bedragen

Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen.

artikel 11.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

artikel 11.4 Overgangsrecht

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2015 wordt ingetrokken, met dien verstande dat een cliënt recht houdt op een doorlopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2015 dan wel de daaraan voorafgaande verordeningen met de daarbij behorende rechten en plichten, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

artikel 11.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2017”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad, op [datum].

De griffier, De voorzitter,

Toelichting bij Verordening maatschappelijke ondersteuning Valkenswaard 2017

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Onder b Algemene voorziening

Dit zijn voorzieningen die niet voor iedereen bedoeld zijn, maar door degene voor wie ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken zijn. Voorbeelden zijn onder andere dagrecreatie voor ouderen en maaltijdservice.

Onder c Algemeen gebruikelijke voorziening

Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is reeds geconcretiseerd in de Wmo 2007-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen die:

  • -

    in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld zijn; - die niet duurder is dan vergelijkbare producten.

Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

Onder j Collectieve voorziening

Een maatwerkvoorziening kan ook een collectieve voorziening zijn (bijvoorbeeld collectief vervoer). In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 99) staat onder andere dat het bij een maatwerkvoorziening kan gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor iemand bedachte oplossingen. Bij een collectieve voorziening is eveneens sprake van afstemming op behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt.

Onder m Hoofdverblijf

Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De persoon met beperkingen dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de Basisregistratie Personen, aan te tonen.

Onder n Huisgenoot

Iedereen met hetzelfde hoofdverblijf kan als huisgenoot worden aangemerkt, met uitzondering van de kamerhuurder en de kostganger. Deze uitzondering geldt alleen als er sprake is van een commerciële relatie tussen de kamerhuurder/kostganger en de hoofbewoner(s). Als er een familierelatie bestaat, zal er over het algemeen niet snel sprake zijn van kamerverhuur of kostgangerschap.

Onder r Mantelzorg

Mantelzorgers die hulp verlenen aan personen die zorg op grond van de Wet langdurige zorg ontvangen, vallen niet meer onder de reikwijdte van de gemeentelijke taak met betrekking tot mantelzorgers.

Onder u Participatie

Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Met maatschappelijk verkeer wordt hetzelfde bedoeld als maatschappelijk leven. Hiermee sluit de definitie van participatie aan bij die van de ICF. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

Onder w Sociaal netwerk

Met huiselijke kring wordt bedoeld dat de cliënt en derde in een familierelatie tot elkaar staan of dat de derde een huisgenoot of mantelzorger is.

Onder z Voorliggende voorziening

Dit is een voorziening die voorgaat op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Wet langdurige zorg).

Onder dd Zelfredzaamheid

De omschrijving van zelfredzaamheid bevat twee elementen:

het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn de handelingen de mensen dagelijks in het gewone leven verrichten. Voor de zelfredzaamheid van cliënten kan gedacht worden aan: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, persoonlijke verzorging (bij behoefte aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop, valt de persoonlijke verzorging onder de Zorgverzekeringswet) bewegen/lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact.

het voeren van een gestructureerd huishouden.

Hierbij kan onder andere gedacht worden aan: zelfstandig wonen in een geschikt huis, zelfstandig wonen in een schoon en leefbaar huis, beschikken over schone, draagbare kleding, beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, beschikken over maaltijden, zelfstandig administratie kunnen voeren en het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

artikel 2.1 Melding

Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. In principe kan iedereen namens de cliënt een signaal afgeven dat de cliënt behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4 lid 1 onder a en lid 2 van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. Het gaat om onafhankelijke cliëntondersteuning. Die kan ook worden geboden door iemand uit het sociaal wijkteam die handelt vanuit zijn professionele autonomie.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 3 van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning.

artikel 2.3 Onderzoek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het gesprek is een onderdeel van het onderzoek. Artikel 2.3.2 lid 4 van de wet benoemt de elementen die het college moet onderzoeken, zoals de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt. Het vijfde lid voegt daaraan toe dat het college een eventueel persoonlijk plan van de cliënt bij het artikel betrekt. Het college zal de cliënt informeren dat hij tijdens het gesprek iemand mag meenemen.

artikel 2.4 Onderzoeksverslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 5 van de wet opgenomen.

artikel 2.5 De aanvraag

Voor de aanvraag geldt hetzelfde als bij de melding.

artikel 2.6 Medewerking cliënt en huisgenoten

Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen of gebruikelijke hulp verlangd kan worden, is het van belang om ook de huisgenoten te kunnen beoordelen. Daarom is er voor gekozen om ook huisgenoten te kunnen oproepen om hen te bevragen dan wel te onderzoeken. In lid 2 is de verplichting beschreven voor de huisgenoten om medewerking te verlenen. Verleent de cliënt of de relevante huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.

artikel 2.7 Nadere regels over procedure

In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels kan opstellen voor de wijze waarop wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

artikel 3.1 Verantwoordelijkheid college

Beschermd wonen kan een maatwerkoplossing zijn voor cliënten met psychische of psychosociale problemen die niet in staat zijn zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven. Opvang kan een maatwerkoplossing zijn voor cliënten die de thuissituatie hebben verlaten vanwege bijvoorbeeld huiselijk geweld en die niet in staat zijn zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven. Opvang is beschikbaar voor iedereen die zich meldt bij de gemeente.

artikel 3.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Lid 1

Op grond van artikel 2.3.2 lid 5 van de wet is het college verplicht de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college kan alleen afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de cliënt wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.

Lid 2

Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst bied, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Dus het college zal zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.

Een algemene voorziening kan pas dan een oplossing voor een cliënt bieden zodra deze:

  • 1.

    daadwerkelijk beschikbaar is;

  • 2.

    door de cliënt financieel gedragen kan worden; 3. naar verwachting adequate compensatie biedt.

Lid 3

De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Datgene wat de aanvrager als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, spelen een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening adequater maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.

artikel 3.3 Algemene weigeringsgronden

Onder a

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.

Onder b

Dit onderdeel bepaalt hetzelfde als artikel 1.2.1 van de wet. De plicht tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening beperkt zicht tot ingezetene van de gemeente.

Onder c

Hier wordt aangegeven dat de maatwerkvoorziening geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Onder d

De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo 2007, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.

Onder e

In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsverplichting van de cliënt opgenomen. Op basis van lid 1 moet de cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding geven tot een ander besluit. Voorts moet de cliënt op grond van lid 3 aan het college medewerking verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wmo 2015. In artikel 2.3 van deze verordening is voor de huisgenoten van de cliënt een medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.

Onder f en g

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen. Indien een cliënt is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de cliënt in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.

Onder h

De verhuizing naar een inadequate woning wordt hier genoemd als weigeringsgrond. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Een uitzondering in deze bepaling is de zogeheten ‘belangrijke reden’. Hierbij kan worden gedacht aan een verhuizing vanwege het aanvaarden van werk.

artikel 3.4 Bijzondere weigeringsgronden ten behoeve van het wonen

Onder a

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Te denken valt aan bijvoorbeeld het opheffen van allergene factoren of van andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen. Dit risico komt voor de cliënt. Er hoeft dan geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden. Daarnaast is de cliënt verantwoordelijk, zoals ieder ander, om zaken als achterstallig onderhoud zelf op te lossen (indien het een eigen woning betreft) of zijn verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.

Onder b

Bij het verlenen van een voorziening is de reikwijdte van de verordening beperkt tot het hoofdverblijf van de cliënt. Er hoeft bijvoorbeeld geen maatwerkvoorziening te worden getroffen aan een tweede woning (vakantiewoning).

Onder c

In dit artikel is aangegeven dat slechts enkele aanpassingen ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. In het kader van de Wmo 2007 heeft de CRvB geoordeeld dat een dergelijke bepaling in het algemeen niet in strijd met de in artikel 4 lid 1 Wmo 2007 neergelegde compensatieplicht. Bij ondervonden beperkingen moet het college wel op andere wijze zorgdragen voor maatschappelijke ondersteuning. Het college kan dan bijvoorbeeld in plaats van een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte, een verhuiskostenvergoeding verstrekken.

Onder d

Het uitgangspunt is dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Laat de cliënt dat na, dan hoeft er geen maatwerkvoorziening voor de nieuwe woning verstrekt te worden. Uitgezonderd de situatie dat het college voorafgaand aan de verhuizing toestemming heeft gegeven.

Onder e

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin de beperkingen opgeheven kunnen worden door renovatie of aanpassingen aan de eisen van de tijd. De cliënt is hier zelf voor verantwoordelijk.

artikel 3.5 Regie van de huishouding

Dit artikel regelt aan welke criteria de cliënt moet voldoen om voor de maatwerkvoorziening regie van de huishouding in aanmerking te komen. De maatwerkvoorziening is aanvullend op de algemene voorziening huishoudelijke hulp, indien de client met de algemene voorziening niet voldoende wordt gecompenseerd.

HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

artikel 4.1 Voorwaarden persoonsgebonden budget

Om in aanmerking te komen voor persoonsgebonden budget moet de cliënt een budgetplan opstellen. In het budgetplan geeft de cliënt onder andere aan:

  • welke zorg hij/zij nodig heeft;

  • waarom hij/zij aan de slag wil met een persoonsgebonden budget;

  • wat hij/zij wil realiseren; en

  • hoe hij/zij deze wil inkopen (tegen welke prijs); en • hoe de hulp bijdraagt in het resultaat (o.a. kwaliteit).

Dit is geen limitatieve opsomming. Het plan is een goede manier om de eigen regie in beeld te brengen en helpt startende budgethouders op weg.

Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een persoonsgebonden budget. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.

artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt mede op basis van het door de cliënt opgesteld budgetplan vastgesteld. Het persoonsgebonden budget bedraagt voor diensten in ieder geval niet meer dan de laagste inkoopprijs in natura minus de overheadkosten. Dit is aangegeven in lid 3. Het college kan nog nadere regels vaststellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget.

HOOFDSTUK 5 JAARLIJKSE BLIJK VAN WAARDERING

artikel 5.1 Jaarlijkse blijk van waardering

Lid 1 omschrijft dat het college een mantelzorgcompliment kan toekennen aan een cliënt. Het mantelzorgcompliment is een jaarlijkse blijk van waardering van de cliënt voor zijn mantelzorger. Vanwege het belang dat mantelzorg heeft voor de leefbaarheid van de samenleving, het welzijn van de hulpbehoevende en de betaalbaarheid van de Wmo, is deze jaarlijkse blijk van waardering op zijn plaats. Lid 2 vereist dat het mantelzorgcompliment op aanvraag van de cliënt kan worden toegekend.

De vorm van waardering wordt afgestemd op de behoefte van de individuele cliënt en mantelzorger. In een nadere regeling wordt hier nader invulling aangegeven.

HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

artikel 6.1 Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen

Dit artikel regelt dat een cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een eigen bijdrage is verschuldigd. Onder de Wmo 2015 is nu ook een bijdrage voor rolstoelen verschuldigd.

Voor de hoogte wordt aansluiting gezocht bij de landelijke bijdrageregeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).Hier wordt uitgegaan van de maximale variant. De bijdrage mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente kwijt is aan kosten voor het verstrekken van de voorziening. De kostprijs is omschreven in artikel 6.3 van deze verordening.

In lid 4 wordt aangegeven dat de bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

artikel 6.2 Bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de verordening is bepaald dat voor de algemene voorziening huishoudelijke hulp een bijdrage in de kosten verschuldigd is. Er geldt een vaste bijdrage in de kosten per vier weken, waarop wel een korting wordt gegeven afhankelijk van het inkomen.

De bijdrage mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De kostprijs is omschreven in artikel 6.3 van deze verordening.

artikel 6.3 Kostprijs

In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. In de wet is bepaald dat de bijdrage in de kosten niet meer mag bedragen dan de kostprijs en dat in de verordening moet worden weergegeven op welke wijze de kostprijs wordt berekend. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de aanbieder betaalt. Onder bijkomende kosten wordt in ieder geval verstaan onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

Artikel 2.1.7 van de wet biedt de mogelijkheid om personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemende meerkosten hebben, te ondersteunen. Er kan voor gekozen worden om de ondersteuning deels via een korting op de bijdrage in de kosten te laten plaatsvinden (lid 3). Het college kan vastleggen in welke gevallen de kostprijs wordt verlaagd en regelt de omvang van deze verlaging.

HOOFDSTUK 7 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en de wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.

In de wet is slechts een terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg moet geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er

sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.

HOOFDSTUK 8 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

HOOFDSTUK 9 KWALITEIT, KLACHTAFHANDELING, AANBIEDER

artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In onderdeel b worden de aanbieders verplicht tot het uitvoeren van een cliëntervaringsonderzoek. De visie van de cliënt op de zorg is immers belangrijk. Het jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1 lid 1 van de wet.

Onderdeel c is opgenomen om de aanbieder verantwoordelijk te laten zijn voor het ingezette personeel bij het leveren van maatwerkvoorzieningen.

Lid 2 en 3

Het op te stellen plan in samenspraak met de cliënt is gekoppeld aan een Zelfredzaamheidmatrix. De Zelfredzaamheidmatrix is een instrument waarmee in kaart wordt gebracht hoe zelfredzaam mensen op een aantal levensterreinen zijn en welke voortgang ze boeken in het dagelijks functioneren als ze daar ondersteuning bij krijgen. Jaarlijks wordt bekeken of de gestelde doelen en resultaten zijn bereikt. De aanbieder moet dit inzichtelijk maken. Het college controleert dit steekproefsgewijs.

artikel 9.2 Prijs- kwaliteitverhouding

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

artikel 9.3 Klachtafhandeling bij melding en aanvraag

De gemeente is op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In dit artikel is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met deze eenvoudige bepaling worden volstaan.

artikel 9.4 Eisen aan klachtafhandeling door aanbieder

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. In dit artikel is aangegeven dat alle leveranciers een regeling moeten treffen voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt. De gemeente laat de leveranciers vrij om de regeling vorm te geven. Er wordt wel gecontroleerd of de leveranciers een regeling in het leven hebben geroepen.

artikel 9.5 Medezeggenschap

De gemeente kiest er bewust voor om een regeling voor medezeggenschap ten aanzien van alle voorzieningen niet verplicht te stellen. Het verplicht stellen kan tot effect hebben dat kleine aanbieders/leveranciers afhaken en cliënten minder keuzevrijheid hebben bij een voorziening in natura. Dat is niet gewenst.

Artikel 9.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4 lid 1 van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 9.6 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

artikel 10.1 Inspraak

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 3 van de wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

artikel 11.1 Hardheidsclausule

In dit artikel is aangegeven dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.

artikel 11.4 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de Verordening 2015.