Regeling vervallen per 20-07-2022

Lokaal Handhavingsbeleid Wet Kinderopvang 2011 en bijbehorende bijlage: Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang

Geldend van 16-11-2011 t/m 19-07-2022

Intitulé

Lokaal Handhavingsbeleid Wet Kinderopvang 2011 en bijbehorende bijlage: Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang

Hoofdstuk 1. Inleiding

Lokaal Handhavingsbeleid

Wet Kinderopvang 2011

Gemeente Veendam

Doel:

Het Lokaal handhavingsbeleid Wet Kinderopvang 2011 is bedoeld om inzicht te geven in het beleid dat wordt gevoerd bij handhaving van de Wet kinderopvang.

Wettelijke grondslagen: artikel 149 Gemeentewet.

Wet kinderopvang

Datum en nummer ingetrokken collegebesluit: n.v.t.

Datum en nummer nieuw vastgesteld collegebesluit: 25 oktober 2011, 201114246/2011B01466

Datum bekendmaking : Veendammer 15 november 2011

Datum inwerkingtreding: 16 november 2011

Citeertitel: Lokaal Handhavingsbeleid Wet Kinderopvang 2011

Artikel 1.a. Aanleiding

De Wet kinderopvang (WKO) regelt o.a. de kwaliteit van de kinderopvang. De wet voorziet in landelijk uniforme kwaliteitseisen aan houders van kindercentra en gastouderbureaus. De eisen dragen bij aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind en een veilige en gezonde omgeving. Gemeenten en GGD hebben een belangrijke taak bij het toezicht en het handhaven van de Wet kinderopvang.

Gemeenten hebben op grond van de wet de plicht een register bij te houden van voorzieningen die onder de wet vallen. De houder van een voorziening is verplicht zich te melden bij de gemeente. Wanneer houders niet aan de verplichtingen van de wet voldoen, beschikt de gemeente over een reeks van instrumenten om de naleving van de wettelijke eisen te bevorderen en zo nodig af te dwingen. Een helder en duidelijk beeld is daarbij essentieel. Hoe wordt het toezicht ingevuld? Wat is de wijze van optreden bij geconstateerde overtredingen? Welke overtredingen zijn zwaarder dan andere? Welke sanctiemogelijkheden pas je toe?

Dit handhavingsbeleid is bedoeld om inzicht te geven in het beleid dat wordt gevoerd bij handhaving van de Wet kinderopvang.

Artikel 1.b. Toezicht

Het toezicht op naleving van de Wet kinderopvang is op grond van de wet toegewezen aan de GGD. De wet voorziet in beleidsregels voor de werkwijze van de GGD als toezichthouder. Voor de verschillende vormen van kinderopvang: kindcentra (KDV, BSO, GOB), gastouderopvang en peuterspeelzalen, zijn toetsingskaders voor de controle vastgesteld. Voorts zijn er modellen voor de wijze van rapporten door de GGD vastgesteld.

Met de GGD zijn afspraken gemaakt over de invulling van de toezichthoudende rol. De GGD controleert o.a. nieuw gemelde voorzieningen, voert de jaarlijks verplichte controles uit, verricht zo nodig herinspecties en kan, wanneer gewenst, in overleg met de gemeente incidentele controles uitvoeren. Bovendien kan de GGD worden ingeschakeld voor een onderzoek bij een vermoeden van niet gemelde kinderopvang.

Met GGD Groningen zijn werkafspraken gemaakt voor een goede afstemming van de toezichtstaak die (onder verantwoordelijkheid van de gemeente) bij de GGD ligt en de handhavende taak van de gemeente. Deze afspraken betreffen de wijze van informatie, signalering, rapportage en onderzoek.

Hoofdstuk 2. Afwegingsmodel kinderopvang

Het is belangrijk om vast te leggen hoe de gemeente met overtredingen omgaat. Voor de

gemeente is transparantie van belang om consequent te kunnen optreden bij bepaalde

overtredingen. Prioritering is nodig. Om op dit punt beleidsmatig en afgewogen te werk te gaan wordt gebruik gemaakt van het afwegingsmodel kinderopvang. Het model is de basis voor het handhavingsbeleid en is gebaseerd op het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding.

In bijlage 1 is het afwegingsmodellen opgenomen voor de verschillende vormen van kinderopvang die de wet onderscheiden en die in het handhavingsbeleid van de gemeente Veendam zijn toegepast: dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, gastouders en peuterspeelzalen. De gemeente volgt het VNG- afwegingsmodel. Met dit model kan onderbouwd worden weergeven welke overtredingen prioriteit verdienen, welke hersteltermijn bij welke overtreding wordt gehanteerd en welke handhavingmaatregelen bij de betreffende overtreding van toepassing zijn.

Hoofdstuk 3. Afsprakenkader

Artikel 3.1. Flankerende acties om naleving te bevorderen

Oudercommissies en houders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij naleving van de wet. De ouders kunnen de kwaliteit van de kinderopvang volgen en bewaken door kennis te nemen van de controlerapporten van de GGD. De gemeente is verplicht deze openbaar te maken en de houder is verplicht deze ter inzage te leggen voor ouders en personeel. Ouders en personeel kunnen de houder aanspreken op zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de kwaliteit. Ouders kunnen richting de houder gebruik maken van de bepalingen over het behandelen van klachten. Voorlichting speelt een belangrijke rol in het bevorderen van de naleving van de wetgeving. Het moment van melding, of liever nog het moment daaraan voorafgaand (als een ondernemer vooraf om informatie vraagt), is een goede aanleiding om de ondernemer op de hoogte te brengen van de wet- en regelgeving en van de consequenties die overtreding met zich meebrengen.

Artikel 3.2. Fasering, handhaving in twee stappen

Uitgangspunt is dat bij handhaving gefaseerd wordt gehandeld:

De 1e fase begint met de constatering van de overtreding. Doorgaans op basis van rapportages van de toezichthouder, de GGD. De GGD doet op basis van de geconstateerde tekortkomingen een aanbeveling aan de gemeente om te komen tot een herstel van de situatie die voldoet aan de wettelijke vereisten, met daaraan verbonden een hersteltermijn.

De gemeente neemt op basis van deze aanbeveling actie de houder schriftelijk te wijzen op zijn wettelijke verplichting. De wet biedt daartoe een aantal instrumenten zoals: een aanwijzing of een verbod van het college van burgemeester en wethouders om een instelling in exploitatie te laten gaan. Deze instrumenten kunnen al naar gelang de ernst van de overtreding worden ingezet.

De GGD kan in deze fase, als zij oordeelt dat de kinderopvang zodanig tekortschiet dat

het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan verdragen, ook zelf een schriftelijk bevel geven. Een (liefst schriftelijke) waarschuwing heeft geen formele status maar ligt in de aard van een “goede afspraak tussen houder en toezichthouder/gemeente”. De hersteltermijn gaat in beginsel in vanaf de datum van de inspectie waarop de overtreding is vastgesteld. Van de genoemde hersteltermijnen kan worden afgeweken bij:

  • ·

    recidive;

  • ·

    meerdere tekortkomingen;

  • ·

    andere naar de mening van de GGD inspecteur relevante gronden.

Bij een combinatie van overtredingen wordt uitgegaan van de zwaarste overtreding. Maatwerk is natuurlijk wel uitgangspunt.

De 2e fase is het moment waarop de hersteltermijn is verlopen. Wanneer de houder de benodigde maatregelen om te voldoen aan de wettelijke eisen niet of onvoldoende heeft genomen, volgt de fase dat bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten worden ingezet. De wet biedt het college daartoe de volgende mogelijkheden: bestuursdwang, de last onder dwangsom, verbod (verdere) exploitatie, uitschrijving uit het register en de bestuurlijke boete.

Voor een transparant handhavingsbeleid is het van belang op voorhand duidelijk te zijn over de omvang en de hoogte van de te nemen sanctiemaatregelen wanneer het gaat om een dwangsom/boete. In voorkomende gevallen zal na integraal ambtelijk overleg de hoogte van de sanctie worden bepaald. Uitgangspunten daarbij zijn de effectiviteit (op welke manier wordt de overtreding zo snel mogelijk ongedaan gemaakt), de aansluiting met andere handhavingssectoren en om eventueel economisch gewin van de overtreder te ontmoedigen.

Bij voortduring van de overtreding kan een dwangsom verbeurd worden, een hogere dwangsom of bestuurlijke boete worden opgelegd, bestuursdwang of een exploitatieverbod worden opgelegd, of tot uiteindelijke verwijdering uit het register leiden. Worden formele sanctie-instrumenten ingezet dan ligt het primaat voor het bepalen van de hersteltermijnen bij diegene die bevoegd is het sanctie-instrument in te zetten, dus de gemeente.

Artikel 3.3. Afspraken over niet gemelde kinderopvang

Een inspecteur van de GGD kan via een tip of “toevallig” op het spoor van niet-gemelde

Kinderopvang of van informele opvang van kinderen komen. Tussen de GGD Groningen en gemeenten zijn afspraken gemaakt hoe zelfstandig de GGD hierin opereert. Ook bouwregelgeving en brandveiligheidseisen kunnen overtreden worden. Is dat het geval en wordt bovendien niet gemelde kinderopvang aangetroffen, dan kan het pand in afwachting van het onderzoek naar legalisatiemogelijkheden gesloten worden. Het primaat voor het legalisatieonderzoek ligt bij de ambtenaar bouw- en woningtoezicht, in samenwerking met medewerkers ruimtelijke ordening en de brandweer.

Hoofdstuk 4. Implementatie

Het primaat voor de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving ligt bij Afdeling Vergunningen & Handhaving.

Hoofdstuk 5. Verslaglegging en evaluatie

De gemeente is wettelijk verplicht verslag te doen over de uitvoering van toezicht en handhaving. Op basis van de wet is voor het verslag een model vastgesteld. Het rapport wordt jaarlijks voor 1 juli volgend op het verslagjaar aan de gemeenteraad aangeboden en aan de Inspectie van het Onderwijs, die namens het Ministerie het tweedelijns toezicht houdt op de gemeenten.

Hoofdstuk 6. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit beleid wordt aangehaald als Lokaal handhavingsbeleid Wet kinderopvang 2011 en treedt in werking op 16 november 2011.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam van d.d. 25 oktober 2011.

De secretaris

A.Castelein

De burgmeester

A. Meijerman