Regeling vervallen per 01-07-2015

Beleidsregels verlagingen Veendam 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2015

Intitulé

Beleidsregels verlagingen Veendam 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen betreffende het verlagen van de bijstandsnorm voor schoolverlaters en in verband met de woonsituatie van belanghebbenden;

gelet op de artikelen 27 en 28 van de Participatiewet;

BESLUIT:

de ‘Beleidsregels verlagingen Veendam 2015’ vast te stellen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • ·

    gehuwdennorm: norm, bedoeld in artikel 21, onder c, van de wet.

  • ·

    wet: Participatiewet.

Artikel 2. Schoolverlaters

  • 1. Het college verlaagt de norm voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, bedoeld in artikel 28 van de wet, gedurende 6 maanden.

  • 2. De verlaging bedraagt 20% van de voor belanghebbende toepasselijke norm.

Artikel 3. Woonsituatie

  • 1. Het college verlaagt de norm voor zover belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, bedoeld in artikel 27 van de wet.

  • 2. De verlaging bedraagt:

    • a.

      20% van de gehuwdennorm als belanghebbende een woning bewoont waaraan geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

    • b.

      10% van de gehuwdennorm als belanghebbende geen woning bewoont.

Artikel 4. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit besluit indien toepassing van dit besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 5 Overgangsrecht

De situatie van een belanghebbende die voor de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt, wordt tot 1 juli 2015 beheerst door de bepalingen van die wet en de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Veendam.

Artikel 6. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels verlagingen Veendam 2015’.

Vastgesteld in de vergadering van

Burgemeester en wethouders

secretaris burgemeester

TOELICHTING

Algemeen deel

De Invoeringswet Participatiewet introduceert de kostendelersnorm (artikel 22a) en schrapt het aantal verhogingen en verlagingen van de toepasselijke bijstandsnormen. De mogelijkheid tot verlaging van de bijstandsnorm als gevolg van de woonsituatie van belanghebbenden en de verlaging voor schoolverlaters uit de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) zijn echter gehandhaafd in de Participatiewet. Beide verlagingen zijn opgenomen in respectievelijk artikel 27 en 28 van de Participatiewet.

In tegenstelling tot het voormalige artikel 8, eerste lid, van de WWB, is in artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet geen verordeningsplicht meer opgenomen voor voornoemde verlagingen. Dit betekent dat de gemeenteraad geen regels meer stelt over de verlaging als gevolg van de woonsituatie van belanghebbende en de verlaging voor schoolverlaters. Zoals blijkt uit de formulering van artikelen 27 en 28 van de Participatiewet, behoort de toepassing van beide verlagingen tot de discretionaire bevoegdheid van het college. Onderhavige beleidsregels dienen ter invulling van deze discretionaire bevoegdheid.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Voor het gebruik van het begrip ‘gehuwdennorm’ is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de Participatiewet zelf wordt gegeven in artikel 21, onder c, van de Participatiewet. Het bedrag is gelijk aan het netto minimumloon.

Artikel 2

De verlaging voor schoolverlaters is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos). Er wordt geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Het bedrag wordt verlaagd met 20% van de bijstandsnorm die op grond van paragraaf 3.2. van de Participatiewet op belanghebbende van toepassing is.

Artikel 3

Artikel 27 van de Participatiewet geeft het college de mogelijkheid de norm te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 van de Participatiewet is aanvullend bedoeld op de kostendelersnorm, bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet. Zoals blijkt uit de toelichting op het voormalige artikel 27 van de WWB (het huidige artikel 27 van de Participatiewet) is de verruiming bedoeld om ook voor de gevallen dat er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen toepassen. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de belanghebbende een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud. Dit volgt uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

Wordt de norm verlaagd omdat de belanghebbende geen woonkosten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de kostendelersnorm van artikel 22a van de Participatiewet van toepassing is, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden.

In het tweede lid, onder b, is bepaald dat als de belanghebbende geen woning bewoont, de norm met 10% wordt verlaagd. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen. Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1.1, onder q, van de Wet basisadministratie personen op grond van artikel 40, eerste en tweede lid, van de Participatiewet door de gemeente Groningen. Echter niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van voornoemde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.

Artikel 4

In de dagelijkse uitvoeringspraktijk kan de toepassing van de beleidsregels in incidentele gevallen leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Het college kan in een dergelijk geval ten gunste van belanghebbende afwijken van de beleidsregels. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt, dan kan men zich afvragen of de beleidsregels ter zake niet aangepast zouden moeten worden.

Artikel 5

De Participatiewet voorziet in overgangsrecht voor ‘het zittend bestand’: de bijstandsgerechtigden die voor de inwerkingtreding van de Participatiewet reeds een uitkering ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Voor deze personen geldt de kostendelersnorm met ingang van 1 juli 2015 in plaats van per 1 januari 2015. Dit betekent dat voor deze groep de oude normen van de WWB gelden, inclusief toeslagen en verlagingen. Dit heeft als gevolg dat de regels betreffende gemeentelijke toeslagen en verlagingen, vastgelegd in de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Veendam van toepassing blijven op het zittend bestand tot 1 juli 2015. Voor nieuwe aanvragen gelden vanaf 1 januari 2015 deze beleidsregels.

Artikel 6

Het artikel spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.