Regeling vervallen per 01-04-2022

Verordening studietoeslag Veendam 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-03-2022

Intitulé

Verordening studietoeslag Veendam 2015

De raad van de gemeente Veendam;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 oktober 2014;

gelet op artikel 8, eerste lid, onder c, van de Participatiewet;

overwegende dat het noodzakelijk is op grond van artikel 8, eerste lid, onder c, van de Participatiewet regels te stellen over het verlenen van de individuele studietoeslag;

BESLUIT :

de ‘Verordening studietoeslag Veendam 2015’ vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • ·

      studietoeslag: individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet;

    • ·

      wet: Participatiewet.

Hoofdstuk 2 Studietoeslag

Artikel 2.

Een verzoek om een studietoeslag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3.

  • 1. Een persoon kan eenmaal binnen een periode van twaalf maanden in aanmerking komen voor een studietoeslag.

  • 2. De studietoeslag wordt toegekend voor een periode van twaalf maanden of, indien de duur van de opleiding korter is, voor de periode dat belanghebbende de opleiding volgt.

Artikel 4.

De studietoeslag bedraagt € 100 per maand. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex voor het Centraal Bureau van de Statistiek. De bedragen worden afgerond op hele euro’s.

Artikel 5.

De studietoeslag wordt eenmalig als één bedrag uitbetaald.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6. Intrekken oude verordening

De Toeslagenverordening WWB 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening studietoeslag gemeente Veendam.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 24 november 2014.

De voorzitter, S.B. Swierstra

De griffier, R. Brekveld

TOELICHTING

Algemeen deel

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.

Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is een studie te combineren met een bijbaan (Kamerstukken II, 2013/14, 33 161, nr. 125, p. 2).

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.

Verordeningsplicht

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).

Discretionaire bevoegdheid

Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, va de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag. Het college kan in plaats daarvan, en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

Voorwaarden

Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt zowel over een verzoek als over een aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek, gelet op de individuele omstandigheden van een persoon, een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:

  • ·

    18 jaar of ouder is;

  • ·

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en

  • ·

    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt, is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van voornoemde wet.

Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag – aannemelijk moeten maken dat hij recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) of een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen.

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing op het verlenen van individuele studietoeslag, zoals blijkt uit artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet. De aanvraag moeten worden ingediend bij het college. De individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. De individuele studietoeslag kan niet worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Dit betreft personen die het college ondersteunt bij arbeidsinschakeling:

  • ·

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • ·

    personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid uit dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend.

  • ·

    personen als bedoeld in artikelen 10, tweede lid, van de Participatiewet.

  • ·

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

  • ·

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • ·

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en

  • ·

    niet-uitkeringsgerechtigden.

Het college kan aan deze personen op een daartoe strekkend verzoek een individuele studietoeslag verlenen op grond van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Een persoon dient op de datum van de aanvraag aan de voorwaarden te voldoen, genoemd in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:1 van de Awb moet een aanvraag in beginsel schriftelijk worden ingediend.

Om onduidelijkheid weg te nemen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, schrijft artikel 2 van de verordening voor dat het verzoek moet worden gedaan door middel van een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag als bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. De aanvrager verschaft bij de aanvraag de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4;2, tweede lid, van de Awb). Bovenstaande houdt in dat een mondeling verzoek niet kan worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag.

Artikel 3.

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode vantwaalf maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld. Dit volgt uit artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van twaalf maanden in aanmerking kan komen voor een individuele studietoeslag. Studeert een persoon na die twaalf maanden nog steeds en voldoet hij nog aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

In het tweede lid is bepaald dat de toekenning voor de studietoeslag geschiedt voor de periode van twaalf maanden. Indien de opleidingsduur van belanghebbende echter korter is dan twaalf maanden, bijvoorbeeld een half jaar, zal de studietoeslag ook worden toegekend voor een half jaar. De toekenningsperiode is derhalve twaalf maanden of, indien de opleiding korter duurt, de totale opleidingsduur.

Artikel 4.

In artikel 4 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag vastgesteld. De individuele studietoeslag bedraagt € 100 per maand, omgerekend over de toekenningsperiode van twaalf maanden, dus € 1.200 op jaarbasis. Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor de toeslag.

Het bedrag van de individuele studietoeslag wordt jaarlijks geïndexeerd. Dit voorkomt dat de verordening ieder jaar opnieuw moet worden vastgesteld voor de indexatie van de bedragen. Het is onverminderd van belang de geïndexeerde bedragen ieder jaar (na indexatie) duidelijk intern te communiceren.

Artikel 5.

In dit artikel wordt de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag geregeld. Een individuele studietoeslag wordt eenmalig als één bedrag uitbetaald.

Een persoon moet op de datum van de aanvraag voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Als een persoon op enig moment na de aanvraag hier niet meer aan voldoet, heeft dat geen gevolgen voor het recht op individuele studietoeslag. Dit betekent dat het kan voorkomen dat iemand geen recht meer heeft op studiefinanciering, maar nog wel recht heeft op uitbetaling van een eerder toegekende studietoeslag aangezien uitsluitend de situatie op de datum van de aanvraag bepalend is.

Artikel 6.

Met de inwerkingtreding van de Participatiewet vervallen de (oude) toeslagen en verlagingen uit de Wet werk en bijstand (WWB). Dit betekent dat de Toeslagenverordening WWB 2013 moet worden ingetrokken. Voor de nieuwe toeslagen, de individuele studietoeslag en de individuele inkomenstoeslag, zijn separate verordeningen opgesteld. Met betrekking tot resterende verlagingen van de bijstandsnorm, voor schoolverlaters en in verband met woonkosten, geldt op grond van de Participatiewet geen verordeningsplicht meer. Het college is bevoegd tot het toepassen van beide verlagingen en kan daartoe beleidsregels vaststellen. Dat is geschied in de Beleidsregels verlagingen Veendam 2015.

Artikel 7.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag.