Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2020

De raad van de gemeente Veendam;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 oktober 2019;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2020

Artikel 1 Definities

Deze verordening verstaat onder:

a. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

b. perceel: de onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ, of een zelfstandig gedeelte daarvan;

c. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

d. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

e. bijzonder object: een perceel met een grondoppervlak kleiner dan 100 m2, zonder voorziening voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater of met uitsluitend een voorziening voor de afvoer van hemelwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting wordt geheven:

a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel, verder te noemen: eigenarendeel, en;

b. van de gebruiker van een perceel, verder te noemen: gebruikersdeel.

2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

3. Met betrekking tot het gebruikersdeel wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

1. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

2. Het gebruikersdeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel, dat wordt verhoogd afhankelijk van het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

3. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie, moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

a. watermeter, vanwaar de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

5. De hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 6 Belastingtarieven

1.

De rioolheffing voor het eigenarendeel bedraagt

€ 45,50

2.

Voor een bijzonder object bedraagt de rioolheffing voor het eigenarendeel

€ 13,00

3.

De rioolheffing voor het gebruikersdeel bedraagt

€ 58,00

4.

Indien vanuit het eigendom meer dan 300 m3 is afgevoerd, wordt het bedrag als bedoeld in het derde lid verhoogd met € 60,00 voor elke 300 m3 boven de eerste 300 m3 dat vanuit het perceel wordt afgevoerd, met een maximum van € 7.500,-.

5.

Voor de berekening van het aantal eenheden als bedoeld in het vierde lid, wordt een gedeelte van een eenheid van 300 m3 als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 7 Vrijstellingen

In afwijking van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten:

a. gemeentelijke eigendommen;

b. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

c. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail;

d. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

e. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

f. plantsoenen, openbare dagrecreatieterreinen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

g. begraafplaatsen en urnentuinen met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

h. bijzondere objecten, enkel ten aanzien van de gebruikersbelasting als bedoeld in artikel 3, lid 1 onder b;

i. percelen met een grondoppervlak kleiner dan 15 m2;

j. percelen ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken.

Artikel 8 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht;

2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven;

3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven;

4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en daar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 11 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen een maand later;

2. In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde belastingbedragen, of als het aanslagbiljet maar één aanslagregel bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 10.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste en tweede lid gestelde termijnen.

Artikel 12 Overgangsrecht

De ‘Verordening rioolheffing 2019’ van 5 november 2018, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2020, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 13 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening rioolheffing 2020”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 4 november 2019

De voorzitter,

S.B. Swierstra

De griffier,

A.A. Swart