Regeling vervallen per 09-02-2024

Erfgoedverordening gemeente Veenendaal 2010

Geldend van 14-10-2010 t/m 08-02-2024

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Veenendaal 2010

De raad van de gemeente Veenendaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 juli 2010, nummer 2010.00083B;

overwegende dat:

het gewenst is de Erfgoedverordening Veenendaal 2010 vast te stellen vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg, de feitelijke samenhang tussen monumenten en archeologie, het project Deregulering VNG-modelverordeningen en de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010;

gelet op:

artikel 149 van de Gemeentewet , de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Besluit:

vast te stellen de Erfgoedverordening gemeente Veenendaal 2010.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a.monument:

1.zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2.terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1.

3.zaken die specifiek gerelateerd zijn aan de Veenendaalse Historie in het bijzonder:

-religie;

-agrarische en ontginningsgeschiedenis;

-militair erfgoed;

-industrieel erfgoed;

-lokale architecten.

b.gemeentelijk archeologisch monument:

gemeentelijk monument, bedoeld in onderdeel a., onder 2. dat in het belang van de archeologische monumentenzorg als gemeentelijk monument is aangewezen;

c.archeologische monumentenzorg:

zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de (lokale) geschiedenis.

d.gemeentelijk monument:

onroerend monument, bedoeld in onderdeel a. onder 1., 2. of 3. dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen.

e.gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken.

f.beschermd monument:

beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

g.stads- en dorpsgezicht:

groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde.

h.gemeentelijk stads- of dorpsgezicht:

stads- of dorpsgezicht dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als zodanig is aangewezen.

i.lijst van gemeentelijke stads- of dorpsgezichten:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijke stads- of dorpsgezichten aangewezen zaken.

j.gemeentelijke archeologische maatregelenkaart:

door het college vastgestelde kaart van het gemeentelijk grondgebied, waarop zijn aangegeven:

1.archeologische monumenten

2.archeologische verwachtingsgebieden

3.de beschermende maatregelen

k.archeologisch verwachtingsgebied:

gebied waaraan een bepaalde verwachtingswaarde is toegekend en waarmee is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn.

l.archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

m.archeologische verwachtingswaarde:

de aan een gebied toegekende verwachtingswaarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

n.waarde – archeologie 1:

gronden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde (categorie 1);

o.waarde – archeologie 2:

gronden (buitengebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde (categorie 2);

p.waarde – archeologie 3:

gronden (bebouwd gebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde (categorie 3a) en/of gronden (buitengebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (categorie 3b);

q.waarde – archeologie 4:

gronden (bebouwd gebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (categorie 4);

r.waarde – archeologie 5:

gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde (categorie 5);

s.archeologisch vooronderzoek:

archeologisch vooronderzoek dat kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan vormt het bevoegd gezag zich een oordeel over de archeologische waarde van het te verstoren terrein zoals nader omschreven in artikel 19, lid 2, onder j.

t.archeologisch onderzoek:

onderzoek door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

u.opgraving:

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

v.erkende partij:

een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

w.deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college aan te wijzen deskundige

x.bodemingrepen:

(bouw)werken en werkzaamheden, genoemd in artikel 19, lid 2, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen verstoren.

y.het peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde waar de bodemingrepen plaatsvinden.

z.bevoegd gezag:

bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

aa.het college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal.

bb.vergunning:

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

cc.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):

Wet van 6 november 2008 (Staatsblad 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving;

dd.MER – plichtige activiteiten:

de in het Besluit MER 1994 nader omschreven activiteiten bij de voorbereiding waarvan ingevolge artikel 7.2 van de Wet Milieubeheer een Milieu Effect Rapportage dient te worden gemaakt;

ee.Besluit MER 1994:

besluit van 4 juli 1994, houdende uitvoering van het hoofdstuk Milieu-effectrapportage van de Wet milieubeheer zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip dat deze verordening in werking treedt;

ff.Wet Milieubeheer:

Wet van 13 juni 1979 (Staatsblad 442), houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip dat deze verordening in werking treedt;

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 Monumentencommissie

[vervallen per 01-01-2024]

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 4 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. [vervallen per 01-01-2024]

  • 3. Voordat het college over de aanwijzing van een gemeentelijk archeologisch monument een besluit neemt vraagt het college advies aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • 4. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 5. Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Utrecht.

Artikel 5 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 8 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 11 tot en met 15 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • [vervallen per 01-01-2024]

Artikel 7 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 8 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 9 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 4, tweede en vierde lid, alsmede artikel 5, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 10 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 4, tweede lid, en artikel 6 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of indien een monument op grond van de verordening van de provincie Utrecht als monument is aangewezen.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 11 Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a., sub 1. en 3., te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a., sub 1. en 3., af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a., sub 1. en 3., te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 12 De schriftelijke aanvraag

Een schriftelijke aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 11 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in 4-voud ingediend.

Artikel 13 Termijnen advies

  • [vervallen per 01-01-2024]

Artikel 14 Weigeringsgronden en voorschriften

  • 1. De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

  • 2. Het bevoegd gezag kan aan de vergunning voorschriften verbinden die nodig zijn met het oog op het belang van de monumentenzorg. Bij het verbinden van voorschriften aan de vergunning houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 15 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

  • 2. Een afschrift van het besluit tot intrekking van de vergunning wordt gezonden aan de monumentencommissie.

Hoofdstuk 4 Beschermde monumenten

Artikel 16 Vergunning voor beschermd monument

  • [vervallen per 01-01-2024]

Hoofdstuk 5 Gemeentelijke archeologische maatregelenkaart

Artikel 17 Vaststelling gemeentelijke archeologische maatregelenkaart

  • 1. Het college stelt een gemeentelijke archeologische maatregelenkaart vast waarop zijn aangegeven:

    • a.

      gemeentelijke archeologische monumenten;

    • b.

      archeologische verwachtingsgebieden;

    • c.

      de beschermende maatregelen.

  • 2. Voordat het college over de vaststelling van de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart een besluit neemt, vraagt het college advies aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • 3. Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de vaststelling van de archeologische maatregelenkaart.

Artikel 18 Wijziging gemeentelijke archeologische maatregelenkaart

  • 1. Het college kan besluiten de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart te wijzigen in die zin dat:

    • a.

      gemeentelijke archeologische monumenten daarop worden opgenomen of verwijderd;

    • b.

      archeologische verwachtingsgebieden naar ligging worden verschoven, dan wel naar omvang worden vergroot of verkleind, dan wel van de maatregelenkaart worden verwijderd;

    • c.

      de in de legenda omschreven oppervlaktematen en vrijstellingsdiepten, waarbij per verwachtingscategorie is aangeven wanneer een onderzoeksplicht van toepassing is, worden aangepast;

    • d.

      voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  • 2. Voordat het college over de wijziging van de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart een besluit neemt, vraagt het college advies aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • 3. Het college brengt de raad in kennis van het besluit over het besluit tot wijziging van de archeologische maatregelenkaart.

Hoofdstuk 6 Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 19 Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden om in een gemeentelijk archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder b of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder k de bodem te verstoren.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 is van toepassing op de volgende bodemingrepen:

    • a.

      het bouwen van bouwwerken;

    • b.

      het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

    • c.

      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

    • d.

      het ophogen en egaliseren van gronden;

    • e.

      het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

    • f.

      het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

    • g.

      het slopen van bouwwerken.

  • 3. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:

    • a.

      de bodemingreep plaatsvindt in een gemeentelijk archeologisch monument bedoeld in artikel 1, onder b. en waarbij de bodemingreep plaatsvindt op een diepte van niet meer dan 0.30 m onder het peil en de oppervlakte van de bodemingreep kleiner is dan 100 m2;

    • b.

      de bodemingreep plaatsvindt op gronden die op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart zijn aangeduid met ‘waarde – archeologie 1’ en waarbij de bodemingreep plaatsvindt op een diepte van niet meer dan 0.30 m onder het peil en de oppervlakte van de bodemingreep kleiner is dan 100 m²;

    • c.

      de bodemingreep plaatsvindt op gronden die op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart zijn aangeduid met ‘waarde – archeologie 2’ en waarbij de bodemingreep plaatsvindt op een diepte van niet meer dan 0.50 m onder het peil en de oppervlakte van de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m²;

    • d.

      de bodemingreep plaatsvindt op gronden die op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart zijn aangeduid met ‘waarde – archeologie 3’ en waarbij de bodemingreep plaatsvindt op een diepte van niet meer dan 0.50 m onder het peil en de oppervlakte van de bodemingreep kleiner is dan 5.000 m²;

    • e.

      de bodemingreep plaatsvindt op gronden die op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart zijn aangeduid met ‘waarde – archeologie 4’ en waarbij de bodemingreep plaatsvindt op een diepte van niet meer dan 0.50 m onder het peil en de oppervlakte van de bodemingreep kleiner is dan 10.000 m²;

    • f.

      de bodemingreep plaatsvindt op gronden die op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart zijn aangeduid met ‘waarde – archeologie 5’ en waarbij de bodemingreep plaatsvindt ten behoeve van MER-plichtige activiteiten;

    • g.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • h.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wabo en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • i.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische maatregelenkaart;

    • j.

      archeologisch vooronderzoek is gedaan op grond waarvan het bevoegd gezag kan beoordelen dat de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • ·

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd;

      • ·

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of,

      • ·

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • k.

      over het stellen van nadere regels met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden als bedoeld onder i. wint het college advies in van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

    • l.

      over het beoordelen van de archeologische waarde als bedoeld onder j. wint het bevoegd gezag advies in van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

Artikel 20 Procedure

De bepalingen uit artikel 12, 13, 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 19, derde lid, onder j.

Hoofdstuk 7 Gemeentelijke stads- of dorpsgezichten

Artikel 21 De aanwijzing

  • 1. Het college kan een stads- en dorpsgezicht aanwijzen als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Het college besluit over de aanwijzing nadat de monumentencommissie om advies is gevraagd.

  • 3. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De monumentencommissie adviseert binnen twaalf weken na de dag van ontvangst van het verzoek van het college.

  • 5. Het college beslist binnen zestien weken nadat het voornemen tot aanwijzing kenbaar is gemaakt.

  • 6. Het college kan de in het vijfde lid genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen, mits het belanghebbenden daarvan in kennis stelt binnen de in het vijfde lid genoemde termijn van zestien weken.

  • 7. Het college registreert het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de lijst van gemeentelijke stads- of dorpsgezichten.

  • 8. De lijst van gemeentelijke stads- of dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanduiding van het beschermde stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 22 De wijziging en intrekking van de aanwijzing

De artikelen 9 en 10 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘gemeentelijke monumentenlijst’ moet worden gelezen ‘lijst van gemeentelijke stads- of dorpsgezichten’, en dat in artikel 10, tweede lid, voor ‘artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of indien een monument op grond van de verordening van de provincie Utrecht als monument is aangewezen’ moet worden gelezen ‘artikel 35 van de Monumentenwet 1988’.

Artikel 23 Beschermend bestemmingsplan

  • 1. De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3. [vervallen per 01-01-2024]

  • 4. [vervallen per 01-01-2024]

Artikel 24 Verbodsbepaling

  • 1. In gemeentelijke stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor het afbreken van een bouwwerk ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag.

Artikel 25 Aanvraag om vergunning

Op het aanvragen en verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 24, eerste lid, zijn totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 12 tot en met 15 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 26 Tegemoetkoming in de schade

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid te verlenen;

    • b.

      de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid;

    • c.

      de door het college te stellen nadere regels als bedoeld in artikel 11, derde lid;

    • d.

      de door het college te stellen nadere regels als bedoeld in artikel 19, derde lid, onder i.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met artikel 11 derde lid en artikel 19, derde lid onder i. van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 28 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      met betrekking tot zakelijke monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1. en 3.: de integraal omgevingsinspecteur;

    • b.

      met betrekking tot monumentale terreinen als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2.: de integraal omgevingsinspecteur;

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 29 Intrekken oude regeling

De Verordening Monumenten van de gemeente Veenendaal vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 9 december 2004, nr. 2004.072216 en nadien gewijzigd bij raadsbesluit d.d. 1 november 2007, nr. 2007.140914 wordt ingetrokken.

Artikel 30 Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de onder artikel 29 ingetrokken Verordening Monumenten van de gemeente Veenendaal aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 29 ingetrokken verordening.

Artikel 31 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag nadat deze is bekendgemaakt.

Artikel 32 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening gemeente Veenendaal 2010.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 30 september 2010,
de heer drs. P.W. Bannink - raadsgriffier
de heer mr. T. Elzenga - voorzitter

Toelichting