Besluit ter uitvoering van de Re- integratieverordening Participatiewet Veenendaal 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Besluit ter uitvoering van de Re- integratieverordening Participatiewet Veenendaal 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal;

overwegende dathet wenselijk is een nadere beschrijving te geven van de wijze waarop het college uitvoering geeft aan de Re-integratieverordening Participatiewet 2015

gelet opde bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

besluit: vast te stellen het Besluit ter uitvoering van de Re- integratieverordening Participatiewet Veenendaal 2015

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Alle begrippen die in dit Uitvoeringsbesluit gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, IOAZ, de Re- integratieverordening en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 De Re- integratieverordening

Artikel 2

In dit Besluit wordt verstaan onder:

  • -

    Doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet

  • -

    Grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

  • -

    Korte afstand tot de arbeidsmarkt; deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

  • -

    Langdurig werkloze: een persoon die 12 maanden of langer geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden;

  • -

    Loonkosten: het brutoloon inclusief vakantiegeld en wettelijke werkgeverslasten;

  • -

    De wet: de Participatiewet,

Artikel 3 Scholing

Het college betrekt bij de beoordeling of een in artikel 7 van de Re-integratieverordening bedoeld scholingstraject wordt aangeboden ook:

Indien van toepassing, het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

  • a.

    De scholingswens van de belanghebbende en

  • b.

    De capaciteiten van de belanghebbende.

Artikel 4 Persoonlijke ondersteuning

  • 1. Het college kan persoonlijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 11 van de Re- integratieverordening, aanbieden in de vorm van een jobcoach op de werkplek.

  • 2. Het college bepaalt de omvang van het aantal in te zetten uren van de jobcoach en beoordeelt iedere 6 maanden of voortzetting wenselijk is.

  • 3. Het college kan de begeleiding aanbieden in de vorm van een gemeentelijke jobcoach (een ambtenaar) of externe jobcoach (uitgevoerd door een externe organisatie).

  • 4. Indien het college een jobcoach aanbiedt in de vorm van een externe jobcoach, wordt de werkgever bij de keuze voor een externe jobcoach betrokken. De werkgever kan er in dat geval ook voor kiezen de begeleiding zelfstandig uit te voeren. Als de werkgever de begeleiding zelfstandig uitvoert, komt hij voor een door het college vastgestelde vergoeding in aanmerking.

  • 5. De jobcoach kan zowel gericht zijn op coaching van de werkgever als op coaching van de werknemer.

  • 6. Een jobcoach wordt voor minimaal een half jaar toegekend. Vervolgens kan de begeleiding steeds met een half jaar worden verlengd, tot een maximum van in totaal 3 jaar. Iedere jaar neemt het maximum aantal uren in begeleiding af.

  • 7. In het eerste kalenderjaar van de dienstbetrekking wordt het aantal begeleidingsuren vastgesteld op maximaal 15% van het aantal overeengekomen werkuren. In het 2e jaar wordt dit afgebouwd naar 7,5% en in het derde jaar naar 6%. Na 3 jaar wordt de werknemer geacht zijn werk zelfstandig te kunnen uitvoeren ofwel wordt geacht dat de werkgever in staat is de klant zelf te begeleiden.

  • 8. De jobcoach wordt niet langer ingezet dan voor de duur van de arbeidsovereenkomst en voor maximaal 3 jaar en wordt alleen ingezet bij een arbeidsovereenkomst van minimaal 6 maanden.

Artikel 5 No- riskpolis

  • 1. Bij het aanbieden van een no-riskpolis voor personen die geplaatst worden op een garantiebaan zoals bedoeld in de participatiewet, volgt het college in het jaar 2015 de afspraken zoals deze gemaakt zijn tussen de VNG en UWV zoals gepubliceerd in de ledenbrief van 20 januari 2015 met kenmerk ECSD/U201500041.

  • 2. Over de periode waarin de werkgever gebruik kan maken van de in lid 1 genoemde no-riskpolis, wordt geen loonkostensubsidie uitbetaald.

  • 3. Voor langdurig werkloze bijstandsgerechtigden kan het college bij aanstelling in een regulier dienstverband van minimaal 6 maanden een No riskpolis aanbieden aan de werkgever conform de daartoe gemaakte contractafspraken met de verzekeraar.

  • 4. Bij beoordeling of voor een bijstandsgerechtigde de Werkgever zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel in aanmerking komt voor een No riskpolis, beziet het college nadrukkelijk of er sprake is van een verhoogd risico op uitval met medische oorzaak.

Artikel 6 Participatievoorziening Beschut werk

  • 1. Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college de voorziening Beschut Werk aanbieden als hij nog niet in staat is regulier of begeleid te werken.

  • 2. De voorziening Beschut Werk wordt aangeboden na positieve indicatie van het UWV dat betrokkene is aangewezen op deze voorziening.en alleen als vanuit het belang tot arbeidsparticipatie een beschutte werkplek meerwaarde biedt.

  • 3. De Participatievoorziening Beschut Werk is in 2015 in met voorrang voorbehouden aan mensen die in 2014 op de wachtlijst voor de Sociale Werkvoorziening stonden.

  • 4. Het college kan, als er nog plekken in dit kader beschikbaar zijn, ook andere kandidaten voordragen voor deze voorziening, rekening houdend met het bepaalde in artikel 9 van de Re-integratieverordening en artikel 10b van de Wet.

Artikel 7 Loonkostensubsidie als re-integratievoorziening

  • 1. De aan een werkgever te verstrekken loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 13 van de Re-integratieverordening bedraagt maximaal 50% van de loonkosten.

  • 2. Onder kwetsbare werknemer, zoals bedoeld in artikel 13 derde lid van de Re-integratieverordening, wordt verstaan de persoon die voorafgaand aan de indienstneming ten minste 12 maanden geen regulier betaalde betrekking heeft gevonden, geen startkwalificatie bezit of ouder is dan 50 jaar.

  • 3. Onder uiterst kwetsbare werknemer, zoals bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Re-integratieverordening, wordt verstaan de persoon die onmiddellijk voorafgaand aan de indiensttreding ten minste 24 maanden geen regulier betaalde betrekking heeft gevonden.

  • 4. De hoogte van de te verstrekken loonkostensubsidie is mede afhankelijk van de capaciteiten van de werknemer en van de van hem te verwachten werkzaamheden. Dit is ter beoordeling van het college.

  • 5. De looptijd van de loonkostensubsidie is:

    • a.

      maximaal een jaar en kan per maand neerwaarts worden bijgesteld

    • b.

      in geen geval langer dan de duur van het dienstverband;

  • 6. De subsidie geldt voor fulltime dienstverbanden zoals deze bij de werkgever van toepassing zijn. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband met een lager aantal arbeidsuren.

  • 7. Een loonkostensubsidie kan worden verleend zolang het jaarlijks door het college vast te stellen budget hiertoe ruimte biedt.

  • 8. De subsidie wordt achteraf en per kwartaal betaald nadat de werkgever de salarisstroken daartoe heeft verstrekt.

  • 9. Een verzoek tot uitbetaling van subsidie over een kwartaal kan tot maximaal 12 maanden na afloop van het desbetreffende kwartaal worden ingediend. Na deze termijn vervalt het recht op de subsidie.

  • 10. De werkgever is verplicht mee te werken aan een eventueel onderzoek naar de juistheid en doelmatigheid van de verstrekte loonkostensubsidie.

Artikel 8 Niet-uitkeringsgerechtigden

  • 1. Het college kan aan niet-uitkeringsgerechtigden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt re-integratievoorzieningen aanbieden.

  • 2. De re-integratievoorzieningen die kunnen worden aangeboden zijn bij voorkeur groepsgerichte activiteiten en begeleiding door gespreksvoerders en/of andere ambtenaren.

  • 3. Bij het aanbieden van re-integratievoorzieningen anders dan bedoeld in lid 2 wordt een afweging gemaakt tussen de op korte termijn te verwachten baten en de kosten van de in te zetten voorziening, waarbij de goedkoopste adequate voorziening het uitgangspunt is.

Hoofdstuk 3 Financiële regelingen in het kader van arbeidsparticipatie

Artikel 9 Premie bij de Participatieplaats gericht op re-integratie

  • 1. Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de Participatiewet, artikel 8 van de Re-integratieverordening, een premie.

  • 2. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt iedere zes maanden beoordeeld en uitbetaald.

  • 3. De premie bedraagt per maand maximaal 100 euro op basis van een deelname van 32 uur per week.

  • 4. Indien de activiteiten minder dan 32 uur per week bedragen, wordt de hoogte van de premie naar rato vastgesteld.

  • 5. Indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college in die zes maanden onvoldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces wordt de premie geweigerd. Dit gebeurt indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbenden de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 6. Het college verlangt van diegene in opdracht van wie de uitkeringsgerechtigde onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, na het eerste jaar halfjaarlijks een vergoeding die overeenstemt met de hoogte van de premie als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10 Premie bij uitstroom naar betaald werk

  • 1. Het college kan eenmalig een uitstroompremie toekennen aan een langdurig werkloze die duurzaam uitstroomt naar algemeen geaccepteerde arbeid. Om voor een uitstroompremie in aanmerking te komen moet in ieder geval aan het volgende worden voldaan:

  • a. belanghebbende is een uitkeringsgerechtigde van de gemeente Veenendaal van 27 jaar of ouder;

  • b. belanghebbende start met betaald werk of start met zelfstandige arbeid, waardoor hij niet langer is aangewezen op een uitkering;

  • c. belanghebbende is langdurig werkloos en;

  • d. belanghebbende mag na uitstroom minimaal 9 maanden geen beroep hebben gedaan op een uitkering.

  • e. De premie kan worden aangevraagd door belanghebbende vanaf de zevende maand na de indiensttreding via het formulier ‘aanvraag uitstroompremie gemeente Veenendaal’.

  • 2. De uitstroompremie kan, vanaf datum uitstroom, slechts eenmaal per 4 jaar aan dezelfde persoon worden toegekend.

  • 3. De hoogte van de premie bedraagt bij een volledige uitstroom uit de uitkering:

    • a.

      Van 9 maanden tot 18 maanden: € 750,00.

    • b.

      Van 18 maanden of langer: € 1500,00

  • 4. Toekenning door het college en uitbetaling van de premie vindt plaats op twee momenten:

    • a.

      9 maanden na uitstroom: € 750,00, en;

    • b.

      18 maanden na uitstroom: € 750,00.

    Artikel 11 Overige vergoedingen

      • a.

        Voor de hieronder genoemde noodzakelijke kosten van re-integratie en plaatsing op arbeid kunnen éénmalig vergoedingen “om niet” worden verstrekt tot een maximum van 1500 euro. Het gaat hierbij onder meer om de volgende kosten:

      • b.

        kosten voor werkkleding;

      • c.

        reiskosten;

      • d.

        studiekosten

        Artikel 12 Vrijlating van inkomsten

        • 1.

          Om voor een vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder n in aanmerking te komen, moet er in ieder geval sprake zijn van:

          • a.

            de door belanghebbende te verrichten arbeid is door een rapportage vastgesteld dat deze een bijdrage levert aan de arbeidsinschakeling van belanghebbende;

          • b.

            de belanghebbende ontvangt inkomsten uit arbeid, waarbij de werkzaamheden na de ingangsdatum van de uitkering zijn begonnen, en;

          • c.

            de inkomsten uit arbeid zijn in een periode van vier opeenvolgende weken verdiend.

        • 2.

          Aan het voorschrift opgenomen in lid 1 sub c hoeft slechts één keer te worden voldaan. Als deze periode van vier opeenvolgende weken is bereikt, begint de periode van inkomstenvrijlating met terugwerkende kracht ingaande de datum van aanvang van bedoelde vier weken.

        • 3.

          De inkomstenvrijlating wordt achteraf vastgesteld en toegekend door het college.

        Hoofdstuk 4 Individuele Studietoeslag

        Artikel 13 Individuele studietoeslag

        • 1.

          De hoogte van de toeslag wordt gelijkgesteld met het maximale jaarbedrag voor een vrijwilligersvergoeding dat door de gemeente en Belastingdienst als inkomsten buiten beschouwing wordt gelaten.

        • 2.

          De toeslag wordt betaald in twaalf gelijke maandelijkse termijnen. De bedragen worden afgerond op hele euro’s.

        • 3.

          De individuele studietoeslag wordt verstrekt in de vorm van periodieke bijzondere bijstand

        • 4.

          Er wordt geen individuele studietoeslag toegekend als er sprake is van een gezamenlijke huishouding en de inkomsten en vermogen de norm overschrijden.

        Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

        Artikel 14 Hardheidsclausule

        Het college kan in bijzondere gevallen van de bepalingen in deze regeling afwijken, indien toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

        Artikel 15 Intrekking oude regelingen

        Het Besluit “Re-integratievoorzieningen 2013”, zoals vastgesteld op 27 juni 2013 en de Beleidsregel “ondersteuning niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Anw Najaar 2009” zoals vastgesteld op 27 oktober 2009 worden ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van het Uitvoeringsbesluit Participatiewet Veenendaal 2015.

        Artikel 16 Inwerkingtreding

        Deze regeling treedt in werking de dag na publicatie.

        Artikel 17 Citeertitel

        Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit Participatiewet 2015”

        Vastgesteld in de vergadering van 3 maart 2015,

        mevrouw drs. A.P.W. van de Klift, secretaris

        de heer mr. A.W. Kolff , burgemeester

        Toelichting

        Artikel 3 Scholing

        In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren waarin gelijk werk gevonden kan worden of in een zogenaamd duaal traject waarbij de ontwikkeling op de (lokale) arbeidsmarkt mede bepalend is. Bij de inzet van scholing wordt gekeken naar de arbeidsmartkrelevantie en de duur ervan. Gekozen wordt voor die scholing die het snelst leidt tot het beoogde doel. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de wensen en capaciteiten van de belanghebbenden. Verricht de belanghebbende additionele werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 10a van de Participatiewet, dan wordt het oordeel van de werkgever ook betrokken bij de keuze van het scholingsaanbod.

        Artikel 4 Persoonlijke ondersteuning

        Bij de inzet van de jobcoachvoorziening is de begeleiding van een werknemer bij reguliere plaatsingen en plaatsingen op de baanafspraak, de verantwoordelijkheid van de werkgever.

        Doel is om te bereiken dat de werknemer zonder deze begeleiding zelfstandig zijn taken bij de werkgever kan uitvoeren.

        De gemeente zorgt in 2015 zelf voor het beschikbaar zijn van de jobcoachvoorziening, ter ondersteuning van de geïntegreerde uitvoering van de Participatiewet (brede doelgroep), maar met name voor de doelgroep van de garantiebanen.

        De jobcoachvoorziening wordt ingezet als maatwerk, waarbij tussen de werkgever en de gemeente in een concrete plaatsing afspraken worden gemaakt. De gemeente baseert zich in het bepalen van de omvang en kosten van de begeleiding van zowel de externe jobcoach als de vergoeding aan de werkgever, op regionale afspraken. Deze worden op het moment van schrijven nog opgesteld.

        In 2015 worden de ervaringen regionaal uitgewisseld en geëvalueerd.

        Artikel 5 No Riskpolis

        • 1.

          Eind november 2014 heeft het Rijk aangekondigd met ingang van 1 januari 2016 het aanbod van de No Riskpolis voor personen die geplaatst worden op een garantiebaan, landelijk te uniformeren door middel van een wetswijziging. In het tussenjaar 2015 bestaat er voor personen uit het doelgroepenregister dan ook geen commerciële aanbieder op de markt. Om die reden heeft VNG met de UWV afspraken gemaakt over het aanbieden van een No Riskpolis in dezelfde vorm als voor de Wajong-doelgroep die in aanmerking komt voor een garantiebaan. De UWV voort deze vorm van de No Riskpolis uit namens gemeenten.

        • 2.

          In dit lid wordt geregeld dat de werkgever niet dubbel uitbetaald krijgt: als betrokkene ziek wordt, meldt de werkgever dit zowel bij gemeente als UWV. Daarop wordt (indien van toepassing) de No Riskpolis geactiveerd, waarna de werkgever door de UWV gecompenseerd wordt. Uitbetaling van Loonkostensubsidie is dan niet nodig.

        • 3.

          en 4. Voor alle overige bijstandsgerechtigden heeft de gemeente al eerder een overeenkomst afgesloten met een zorgverzekeraar. Indien de accountmanager van de gemeente dit nodig acht, kan ook een werkgever die een bijstandsgerechtigde in reguliere dienst neemt, een door de gemeente ingekochte No riskpolis afsluiten tegen marktconforme voorwaarden. Daarbij wordt onder meer gekeken naar het ziekteverzuim in het eventuele arbeidsverleden van betrokkene, eventueel aanwezige (medische) beperkingen en andere zaken die een verhoogd risico geven op uitval. Overigens heeft de aanbieder te kennen gegeven deze polis in de loop van 2015 niet langer aan te bieden.

        Artikel 6 Beschut Werk

        Voor 2015 wordt de voorziening Beschut Werk ingekocht bij IW4 die zorgt voor een werkplek en begeleiding op de werkplek. Het is een voorziening die zoveel mogelijk gericht is op arbeidsparticipatie en zoveel mogelijk een reguliere werkplek benadert. Alle andere voorzieningen gericht op arbeidsparticipatie kunnen als voorliggend worden beschouwd.

        Artikel 7 Loonkostensubsidie als re-integratievoorziening

        Het inzetten van gesubsidieerde arbeid als re-integratie instrument blijft ook in de Participatiewet en de IOAW/IOAZ mogelijk. Een dergelijk subsidie wordt aangeboden voor maximaal één jaar. De hoogte van de subsidie is op basis van regionale afspraken gemaximeerd op 50% van de loonkosten. Deze re-integratievoorziening dient met terughoudendheid te worden ingezet om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Daarom is de toepassing beperkt tot kwetsbare en uiterst kwetsbare werknemers die een bijstandsuitkering ontvingen van de gemeente.

        De loonkostensubsidie als re-integratievoorziening dient te worden onderscheiden van de loonkostensubsidie voor de doelgroep met een langdurige arbeidsbeperking en structureel verminderde loonwaarde. Voor deze laatste doelgroep is een wettelijk vastgesteld kader van toepassing en kiest het college in regionaal verband voor een landelijk gevalideerde werkwijze.

        De hoogte van de subsidie is mede afhankelijk van de capaciteiten van betrokkene in relatie tot de werkzaamheden die hij/zij zal gaan verrichten. De klantmanager en/of accountmanager van de gemeente zal op basis van het profiel van de cliënt, de plaats op de participatieladder en een analyse van de functie een inschatting maken van de hoogte van de subsidie. Indien de potentiële werkgever een afwijkend beeld heeft kan een toets door een onafhankelijke derde partij worden ingezet.

        De werkgever biedt een dienstverband voor minimaal een half jaar. In de hoogte van de toegekende subsidie wordt rekening gehouden met de duur van het contract, om zo een langere arbeidsovereenkomst te stimuleren. Op deze wijze wordt ook gestimuleerd dat de cliënt, indien er geen contractverlenging wordt geboden, aanspraak kan maken op een (kortdurende) WW-uitkering na afloop van het dienstverband.

        Er wordt geen proeftijd afgesproken als er reeds een leerwerkstage of proefplaatsing heeft plaatsgevonden; de werkgever heeft de cliënt immers in die periode kunnen beoordelen op capaciteiten en kwaliteiten.

        Artikel 9 Premie bij de Participatieplaats gericht op re-integratie

        In artikel 10a, zesde lid van de Participatiewet en artikel 38a, zesde lid van de IOAW/ IOAZ is bepaald dat het college aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie (berekend per maand) van maximaal 100 euro verstrekt, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

        De uitkeringsgerechtigde die onbetaalde additionele werkzaamheden verricht, kan daarom iedere zes maanden in aanmerking komen voor een premie. Hiervoor moet hij wel voldoende meewerken aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

        Het maximum aantal uren is vastgesteld op 32 uur per week. De premie wordt naar rato vastgesteld als minder dan 32 uur per week wordt gewerkt. De premie aan de belanghebbende wordt ieder half jaar uitbetaald. Bij tussentijdse beëindiging van de uitkering wordt de premie gelijk uitbetaald. Het college acht het vanzelfsprekend dat degene voor wie de additionele werkzaamheden worden verricht na het eerste jaar een vergoeding betaalt aan het college die overeenstemt met de hoogte van de premie.

        Gezien de aard van de (additionele) werkzaamheden en de administratieve zwaarte van dit instrument voor zowel de werkgever als de gemeente, wordt deze “kan” bepaling uit de wet in de praktijk niet of nauwelijks toegepast. In plaats daarvan kiest het college ervoor personen gedurende korte tijd met behoud van uitkering reguliere werkzaamheden te laten verrichten in de vorm van een werkstage en/of proefplaatsing, waarbij er een hogere kans is op daadwerkelijke uitstroom naar werk. Indien dit niet haalbaar is gezien de capaciteiten van de klant, wordt vaker gekozen voor vrijwilligerswerk in een niet-commerciële organisatie.

        Artikel 12 Vrijlating van inkomsten

        Nieuw in de Participatiewet is dat het college ook besluit tot vrijlating van inkomsten uit arbeid, indien iemand op grond van een objectief medisch vastgesteld rechtstreeks gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling niet een volle werkweek kan werken. Aangezien dit in de wet is bepaald in artikel 31, lid 2 sub z. hoeft dit niet in een beleidsregel nader uitgewerkt te worden.