Regeling vervallen per 01-06-2021

Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal

Geldend van 08-02-2020 t/m 31-05-2021

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal

De raad van de gemeente Veenendaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 oktober 2016, nummer

Overwegende dat

Met het vaststellen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal de gemeente Veenendaal juridische, inhoudelijke en financiële kaders biedt aan zijn inwoners.

Gelet op

De Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Besluit

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal vast te stellen

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanbieder: natuurlijk persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

  • aanvraag: een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen na het onderzoek conform artikel 2.3.2 van de wet welke binnen 6 weken is afgerond dan wel nadat het college verzuimd heeft het onderzoek conform artikel 2.3.2 van de wet binnen 6 weken af te ronden;

  • algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang;

  • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet die de cliënt kan ontvangen op grond van een andere wet en regelgeving dan de Wmo 2015, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.

  • belanghebbende (artikel 1:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht): degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Voor deze verordening is dat de cliënt of degene die namens hem handelt;

  • beleidsregels: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan;

  • beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • CAK: het Centraal Administratiekantoor (CAK), genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet Langdurige Zorg en artikel 1.1.1 van de wet;

  • calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid;

  • cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door wie of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • cliëntondersteuning: ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, (preventieve) zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • college: college van burgemeester en wethouders van Veenendaal of een door het college gemandateerde;

  • gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • gebruikelijke hulp: hulp of inzet die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring;

  • huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger;

  • hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;

  • ingezetene van Veenendaal: een natuurlijke persoon die zijn woonstede heeft in Veenendaal. Dit kan ook een ex-gedetineerde betreffen van wie duidelijk is dat hij zijn woonstede heeft in Veenendaal, althans voor zover niet blijkt dat hij door zijn wil en daden zijn woonstede in Veenendaal heeft willen opgeven (zie artikelen 1:10 en 1:11 BW);

  • hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • maatschappelijke ondersteuning:

    • 1.

      bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

    • 2.

      zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronisch psychische of psychosociale problemen;

    • 3.

      bieden van beschermd wonen en opvang;

  • maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

    • 2.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

    • 3.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Ook minder intensieve hulp, de hulp aan huisgenoten en de hulp aan instellingsbewoners zijn meegenomen. Mantelzorg is hulp die verder gaat dan de zogenoemde ‘gebruikelijke hulp';

  • melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • nadere regels: uitwerking van de door de raad aan het college gedelegeerde bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften;

  • niet-professionele dienstverlener/niet-professional:  is iemand die binnen het eigen sociale netwerk, aan een ouder of familielid zorg levert, die niet voldoet aan de voorwaarden en kwaliteitseisen zoals die door de gemeente aan de aanbieders van zorg in natura worden gesteld. Ook als diegene hiervoor gediplomeerd, BIG-geregistreerd is of ingeschreven is bij de Kamer van Koophandel.

  • opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2., vierde lid onderdeel a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • persoonsgebonden budget (PGB): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren welke een cliënt van derden heeft betrokken;

  • professionele dienstverlener: de zorgaanbieder die aan de volgende voorwaarden voldoet:

    • -

      pleidingseisen en kwaliteitseisen zijn gelijk aan de eisen die worden gesteld aan de medewerkers van de gecontracteerde in natura zorgaanbieders;

    • -

      heeft kennis van en ervaring met het bieden van ondersteuning die een cliënt nodig heeft;

    • -

      maakt gebruik van een ondersteuningsplan of plan van aanpak;

    • -

      heeft een verklaring omtrent het gedrag (art. 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens); en,

    • -

      past de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling toe (Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling).

  • sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • verslag: schriftelijke weergave van het gesprek door middel van een format dat bestaat uit (vaste) stappen;

  • voorliggende voorziening: een voorziening anders dan ingevolge de wet, niet op grond van een andere wettelijke bepaling, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden;

  • voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

  • wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

  • Wmo-loket: Het gemeentelijk toegangspunt voor Wmo-informatie en Wmo-voorzieningen;

  • zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

HOOFDSTUK 2. MELDING, ONDERZOEK EN AANVRAAG

Artikel 2. Melding ondersteuningsvraag

1. Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een cliënt worden gemeld bij het Wmo-loket . Dit kan schriftelijk, digitaal, telefonisch of fysiek bij het Wmo-loket.

2. Indien een verzoek om informatie wordt ingediend zonder dat hierop een melding volgt, zal nader onderzoek achterwege blijven, tot alsnog een melding wordt gedaan.

3. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk of digitaal binnen 3 werkdagen na ontvangst.

4. In de ontvangstbevestiging wordt aan de melder medegedeeld dat hij of zij de mogelijkheid heeft om binnen 7 dagen na de melding een persoonlijk plan te overhandigen.

5. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Zorgaanbieders zijn gemachtigd, indien nodig, tijdelijk ondersteuning in te zetten voor de melding waarbij de zorgaanbieder binnen 24 uur de bevoegd ambtenaar op de hoogte stelt van de inzet.

6. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger vóór het onderzoek op de mogelijkheid om, gedurende het hele proces van melding tot en met de eventuele inzet van ondersteuning, gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger vóór het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek

  • 1.

    Het Wmo-loket verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    • a.

      voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover de cliënt redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, rekening houdend met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG);

    • b.

      de cliënt dient te beschikken over een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Beschikt de cliënt niet over een geldig identificatiedocument dan kan deze lopende het onderzoek aangevraagd en overgelegd worden.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij het Wmo-loket (de in het eerste en tweede lid genoemde gegevens zijn bekend en er is geen wijziging in diens leefsituatie), kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 5. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen Wmo-loket en de melder, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met mantelzorger(s) en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de ondersteuningsbehoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      of het verzoek om ondersteuning leidt tot zelfredzaamheid, participatie, opvang of beschermd wonen;

    • c.

      de mogelijkheden voor de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met algemene voorzieningen de zelfredzaamheid of de participatie te handhaven of te verbeteren, zodat de cliënt zo min mogelijk een beroep hoeft te doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie, zodat de cliënt zo min mogelijk een beroep hoeft te doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in de toelichting, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie, zodat de cliënt zo min mogelijk een beroep hoeft te doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de wijze waarop de zelfredzaamheid en participatie, al dan niet door middel van het verstrekken van een maatwerkvoorziening, kan worden versterkt;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt, met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet, verschuldigd zal zijn;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van deze keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan, als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het gesprek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en over de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in goed overleg met de cliënt, afzien van een gesprek.

Artikel 6. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening. Het college betrekt de cliënt en zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger bij de adviesaanvraag en informeert hem over de uitkomsten daarvan.

Artikel 7. Verslag

  • 1.

    Het college is verantwoordelijk voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Het verslag wordt verstuurd binnen de in de wet gestelde termijn van zes weken na melding.

  • 2.

    Na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 7A Plan van aanpak Beschermd Wonen

  • 1.

    Indien de melding ziet op beschermd wonen stelt het college na het onderzoek een plan van aanpak op waarbij rekening wordt gehouden met het eventuele persoonlijk plan en verstrekt dat in tweevoud aan de cliënt.

  • 2.

    Het college betrekt bij het plan van aanpak zo nodig ook de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger.

  • 3.

    Opmerkingen of aanvullingen van de cliënt op het plan van aanpak kunnen aan het plan van aanpak worden toegevoegd.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag kan pas worden ingediend nadat het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet heeft plaatsgevonden binnen zes weken na melding.

  • 2.

    Het college neemt een besluit op de aanvraag binnen de in de wet gestelde termijn van twee weken.

  • 3.

    Een cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan schriftelijk een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen bij het Wmo-loket door middel van:

    • a.

      een door het college vastgesteld aanvraagformulier of;

    • b.

      de ondertekening van het onderzoeks- of gespreksverslag; of;

    • c.

      de ondertekening van het plan van aanpak in het geval van Beschermd Wonen

HOOFDSTUK 3. MAATWERKVOORZIENING

Artikel 9. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, of door gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen of andere voorzieningen, kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het door de gemeente ingestelde onderzoek zoals verwoord in artikel 2.3.2 van de wet, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg (bijvoorbeeld bij overbelasting van de mantelzorger) of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het door de gemeente ingestelde onderzoek zoals verwoord in artikel 2.3.2 van de wet, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt indien:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was;

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt slechts verstrekt:

    • a.

      als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij de cliënt niet meer voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een maatwerkvoorziening,

    • b.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • d.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

    • e.

      op voorwaarde, dat de cliënt voordat tot vervanging/realisatie wordt overgegaan, de cliënt dit heeft gemeld en het college de gelegenheid heeft gegeven onderzoek te doen naar de noodzaak ervan.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 6.

    Het college kan aanvullende criteria vaststellen ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen.

Artikel 10. Inhoud beschikking 

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd: a) welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is; b) wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is; c) of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk doel het PGB moet worden aangewend;

    • b.

      welke (kwaliteits)eisen gelden voor de besteding van het PGB;

    • c.

      wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB, en

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Wijze van verstrekken van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    De maatwerkvoorziening die voldoet aan de criteria zoals opgenomen in deze verordening kan worden verstrekt in natura of een persoonsgebonden budget.

Artikel 12. Beschermd wonen

  • 1.

    Het college kan de cliënt in aanmerking brengen voor beschermd wonen indien de cliënt:

    • a.

      is aangewezen op een beschermende woonomgeving, gelet op complexe problematiek; en

    • b.

      24-uurs (maatschappelijke) opvang of de ambulante maatwerkvoorziening(en) begeleiding, dagactiviteit al dan niet gecombineerd met respijtverblijf in een instelling niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt; en

    • c.

      deze (mede) gericht zijn op het in staat stellen van de cliënt om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Een beschermende woonomgeving gaat gepaard met noodzakelijk verblijf in een accommodatie van een instelling waar het toezicht en de aangewezen ondersteuning wordt geboden.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen wordt gesteld in de vorm van een zorgarrangement.

  • 4.

    Het zorgarrangement bestaat uit modules die specifiek betrekking hebben op de aard van de noodzakelijke begeleiding en het bijbehorend toezicht.

  • 5.

    Er zijn drie zorgarrangementen waarvan de inzet mede afhankelijk is van de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt zoals die door het college zijn vastgesteld tijdens het onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 van de wet.

  • 6.

    Elk zorgarrangement kan worden aangevuld met de maatwerkvoorziening dagactiviteit al dan niet met vervoer naar de locatie waar de dagactiviteit wordt geboden.

Artikel 13. Soorten PGB

  • 1.

    Indien iemand voldoet aan de voorwaarden die zijn omschreven in de wet, artikel 2.3.6. lid 2 (opgenomen in de toelichting) en aan de door het college gestelde nadere criteria, kan een persoonsgebonden budget worden ingezet. Er zijn twee soorten persoonsgebonden budget te onderscheiden, te weten:

    • a.

      Persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing.

    • b.

      Persoonsgebonden budget ten behoeve van de inkoop van diensten.

Artikel 14. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6. van de wet.

  • 2.

    Indien de cliënt ondersteuning of begeleiding wenst te betrekken van een persoon uit het sociale netwerk:

    • a.

      wordt door de cliënt gemotiveerd aangegeven dat dit tot een gelijkwaardig of beter resultaat leidt dan bij de inzet van een professional;

    • b.

      kan het college via een onafhankelijke en daartoe deskundige derde laten toetsen of deze persoon verantwoorde ondersteuning kan leveren.

  • 3.

    De hoogte van een pgb, met uitzondering van een pgb voor beschermd wonen, wordt:

    • a.

      vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

      • i.

        welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, de cliënt van het budget wil betrekken;

      • ii.

        dat het PGB redelijkerwijs toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van een professionele dienstverlener te betrekken waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten en het gestelde in sub b. onder i en ii ; en,

      • iii.

        indien van toepassing dat het pgb toereikend is om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen van een niet-professionele dienstverlener of persoon die behoort tot het sociale netwerk te betrekken, rekening houdend met het in sub b. onder iii gestelde tarief;

    • b.

      berekend op basis van een prijs of tarief:

      • i.

        voor een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing, op maximaal 100% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura, inclusief een vergoeding voor instandhouding en verzekeringen;

      • ii.

        voor een dienst, geleverd door een professionele dienstverlener, op maximaal 85% van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura, of zoveel meer, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

      • iii.

        voor een dienst, geleverd door een niet-professionele dienstverlener of iemand uit het sociale netwerk, op 100% van het wettelijk minimumloon, of zoveel meer, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

      • iv.

        voor groepsgerichte ondersteuning, op het vaste bedrag van € 17,20 per dagdeel;

      • v.

        De onkostenvergoeding voor logeren binnen het informele netwerk bedraagt het vaste bedrag van € 30,48 per etmaal.

  • 4.

    Voor een aantal voorzieningen geldt in aanvulling op bovenstaande leden voor het pgb het volgende:

    • a.

      voor een woonvoorziening:

      • i.

        een pgb voor een bouwkundige woningaanpassing in of aan een woonruimte kan worden verstrekt aan de eigenaar van een koopwoning of aan een huurder van een huurwoning;

      • ii.

        in het geval de pgb wordt verstrekt aan een huurder, wordt met de eigenaar van de woning overlegd over de aanpassing;

    • b.

      voor de aanpassing van de eigen auto:

      • i.

        de vergoeding voor instandhoudingskosten (onderhoud, reparatie en accessoires) wordt gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud van de vervoersvoorziening over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar vóór de toekenning van de voorziening;

      • ii.

        bij het samenvallen van de vervoersbehoefte binnen een gezin geldt:

        • 1.

          indien de vervoersbehoefte van gezinsleden geheel samenvalt, wordt ten hoogste het maximale pgb van één persoon per gezin toegekend;

        • 2.

          indien de vervoersbehoefte van gezinsleden gedeeltelijk samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal het maximale pgb van één persoon toegekend;

    • c.

      voor een vervoersvoorziening:

      • i.

        de vergoeding voor instandhoudingskosten (onderhoud, reparatie en accessoires) wordt gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud van de vervoersvoorziening over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar vóór de toekenning van de voorziening;

      • ii.

        bij het samenvallen van de vervoersbehoefte binnen een gezin geldt:

        • 1.

          indien de vervoersbehoefte van gezinsleden geheel samenvalt, wordt ten hoogste het maximale pgb van één persoon per gezin toegekend;

        • 2.

          indien de vervoersbehoefte van gezinsleden gedeeltelijk samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal het maximale pgb van één persoon toegekend;

    • d.

      voor een sportvoorziening:

      • 1.

        de cliënt voldoet aan de eisen voor het pgb om een sportvoorziening aan te schaffen;

      • 2.

        het PGB bedraagt maximaal € 3.000,- met een gebruiksduur van drie jaar;

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden die worden verbonden aan het pgb.

Artikel 14A. Hoogte persoonsgebonden budget beschermd wonen

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor beschermd wonen wordt:

    • a.

      vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

      • i.

        het voor de cliënt van toepassing zijnde zorgarrangement;

      • ii.

        het aantal geïndiceerde uren; en,

      • iii.

        dat het pgb redelijkerwijs toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten of andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van een professionele dienstverlener te betrekken waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten en het gestelde in sub b.;

    • b.

      berekend op basis van een prijs of tarief zijnde maximaal 90% van het uurtarief van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura of zoveel meer, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen in het geval de cliënt een pgb wenst voor beschermd wonen over de eisen die gelden voor de accommodatie waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben voor wat betreft:

    • a.

      het aantal bewoners;

    • b.

      de inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP); en,

    • c.

      de eisen die gelden voor de accommodatie.

  • 3.

    Indien de cliënt met een indicatie voor beschermd wonen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in een accommodatie die voldoet aan de eisen als bedoeld in het vorige lid, dan kan het college een (aanvullend) pgb verstrekken in de vorm van een wooninitiatieventoeslag.

Artikel 15. Uitsluitingsgronden PGB

  • 1.

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren dan wel terugvorderen wanneer gebleken is dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel heeft gebruikt;

    • c.

      er eerder een persoonsgebonden budget is verleend op grond van de verordening dan wel de hieraan voorafgaande verordening(en) en de cliënt zich niet heeft gehouden aan de bij de verlening van dat eerdere persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

    • d.

      de cliënt geen budgetplan kan aanleveren, zoals omschreven in de nadere regels;

    • e.

      aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing, of de dienst die de cliënt inkoopt met het persoonsgebonden budget adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord is;

    • f.

      er naar het oordeel van college het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt of degene die cliënt hierbij ondersteunt, problemen heeft bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • g.

      de cliënt een mobiliteitshulpmiddel dan wel een roerende voorziening aanvraagt en in een zorginstelling met of zonder behandeling verblijft;

    • h.

      de cliënt niet voldoet aan de overige aan het PGB verbonden voorwaarden, genoemd in de Wmo, deze Verordening en/of het Besluit nadere regels.

Artikel 16. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden; of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 16A Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 16B Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 17. [vervallen 23-01-2020]

HOOFDSTUK 4. REGELS VOOR BIJDRAGE IN DE KOSTEN VAN MAATWERKVOORZIENINGEN PGB'S EN ALGEMENE VOORZIENING SCHOONMAAKONDERSTEUNING

Artikel 17. Voorzieningen waarvoor de bijdrage geldt

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, een pgb of de algemene voorziening schoonmaakondersteuning zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het wordt verstrekt.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een of meerdere van de voorzieningen tezamen bedraagt, onverminderd artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet € 19,- per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen.

  • 3.

    Bij materiële voorzieningen is de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt gelijk aan de afschrijvingstermijn van de vergelijkbare in natura verstrekte voorzieningen.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouder; en,

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 5.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor de algemene voorziening schoonmaakondersteuning zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,- per maand. Tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 6.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      sportvoorzieningen;

    • b.

      bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning;

    • c.

      tijdelijke huisvesting;

    • d.

      huurderving;

    • e.

      het verwijderen van een woonvoorziening;

    • f.

      woonsanering;

    • g.

      voorzieningen in algemene ruimten (bv galerijophoging, deurautomaat op centrale toegangsdeur);

    • h.

      verhuis- en herinrichtingskosten.

  • 8.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet is de cliënt met een indicatie voor het collectief vraagafhankelijk vervoer een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik daarvan. Deze bijdrage bedraagt maximaal het tarief, zoals dit geldt voor het openbaar vervoer. Ook voor wat betreft de paskosten.

Artikel 19. [vervallen 23-01-2020]

Artikel 20. [vervallen 23-01-2020]

HOOFDSTKUK 5 KWALITEIT EN VEILIGHEID

Artikel 21. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan in nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 21A - Kwaliteitseisen gesteld aan hulpmiddelen en aanpassingen ingekocht met een persoonsgebonden budget

De kwaliteitseisen gesteld aan met PGB ingekochte hulpmiddelen en aanpassingen, geleverd door een professionele organisatie, zijn gelijk aan de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de gecontracteerde in natura leveranciers.

Artikel 21B Kwaliteitseisen gesteld aan diensten ingekocht met een persoonsgebonden budget

  • 1.
    • a.

      opleidingseisen, gelijk aan de eisen die worden gesteld aan de medewerkers van de gecontracteerde in natura zorgaanbieders;

    • b.

      kennis van en ervaring met het bieden van de ondersteuning die een cliënt met problematiek van dergelijke zwaarte nodig heeft;

    • c.

      gebruik van een ondersteuningsplan of plan van aanpak;

    • d.

      een verklaring omtrent gedrag (art. 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens); en,

    • e.

      toepassing van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling).

    Wanneer een zorgaanbieder aan de volgende voorwaarden voldoet, wordt hij beschouwd als professional:

  • 2.

    Indien een cliënt een PGB wenst in te zetten voor diensten van niet-professionele ondersteuners (bijvoorbeeld personen uit het sociaal netwerk) worden hieraan de volgende voorwaarden gesteld:

    • a.

      de ondersteuning van de niet-professional overstijgt de algemeen gebruikelijke zorg en inzet voor elkaar;

    • b.

      de zorg aan de ontvanger van het PGB valt de niet-professionele ondersteuner niet te zwaar;

    • c.

      er is geen druk op de ontvanger uitgeoefend bij de besluitvorming om de ondersteuning uit te laten voeren door de niet-professionele ondersteuner;

    • d.

      er is een ondersteuningsplan of plan van aanpak aanwezig; en,

    • e.

      de ondersteuning door de niet-professional leidt naar het oordeel van het college aantoonbaar tot het geïndiceerde resultaat.

Artikel 22: Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan een overeenkomst met de derde, en

      • de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 23. Calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Aanbieders dienen zich te houden aan de geldende wetgeving.

  • 5.

    Aanbieders dienen cliënten te informeren over de wijze waarop zij calamiteiten en geweldincidenten kunnen melden en hoe de procedure van het verwerken van meldingen van calamiteiten en geweldincidenten eruitziet in overeenstemming met de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz).

HOOFDSTUK 6. WAARDERING MANTELZORGERS EN TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers 

Het college legt in nadere regels vast waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 25. [vervallen 23-01-2020]

HOOFDSTUK 7. KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 26. Klachtenregeling

  • 1.

    Het college handelt klachten van cliënten, die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze Verordening, af conform ‘Klachtenregeling gemeente Veenendaal’.

  • 2.

    Alle aanbieders van algemene en maatwerkvoorzieningen dienen te beschikken over een effectieve en laagdrempelige klachtenregeling voor de afhandeling van klachten van cliënten, conform de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) en zij dienen dit onder de aandacht te brengen van hun cliënten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 27. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 28. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    De adviesraden worden gezien als belangenbehartigers van de belangen van ingezetenen die een beroep doen op Wmo-ondersteuning.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 29. [vervallen 23-01-2020]

Artikel 30. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens 1 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 31. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal (2015) wordt ingetrokken per 1 januari 2017.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een eerder door de gemeente Veenendaal verstrekte voorziening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt beëindigd.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal (2015) en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal (2015), wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal.