Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal houdende regels omtrent toepassing Wet Bibob (Beleidsregel toepassing Wet Bibob Veenendaal)

Geldend van 21-05-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal houdende regels omtrent toepassing Wet Bibob (Beleidsregel toepassing Wet Bibob Veenendaal)

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal en de burgemeester van Veenendaal elk voor zover het hun bevoegdheden betreft;

Gelet op

de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat

  • de Wet Bibob beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van de uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

  • het wenselijk is om beleid te formuleren voor de wijze waarop de gemeente het Bibob-instrument toepast;

Besluit

vast te stellen de Beleidsregel toepassing Wet Bibob gemeente Veenendaal (Beleidsregel toepassing Wet Bibob Veenendaal).

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    APV

Algemene Plaatselijke Verordening Veenendaal

  • b.

    Bibob toets:

de behandeling van een aanvraag ofwel de beoordeling van een wederpartij waarbij met toepassing van de Wet Bibob door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om een aanvraag te weigeren, een beschikking in te trekken, te beëindigen, wijzigen of hieraan voorschriften te verbinden dan wel een overeenkomst niet aan te gaan of beëindigen of een overheidsopdracht niet te gunnen, al dan niet na adviesaanvraag bij het Bureau;

  • c.

    het Bureau: 

het Landelijk Bureau Bibob;

  • d.

    bestuursorgaan:

het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester;

  • e.

    college:

college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    rechtspersoon met een overheidstaak:

de gemeente Veenendaal;

  • g.

    betrokkene:

de aanvrager van een beschikking of de partij waarmee de gemeente Veenendaal voornemens is een overeenkomst aan te gaan.

  • h.

    OM-tip:

 

vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob;

  • i.

    overeenkomst:

een privaatrechtelijke rechtshandeling tussen de gemeente Veenendaal en een wederpartij, te denken aan een vastgoedtransactie, een overheidsopdracht etc.

  • j.

    RIEC:

Regionaal Inlichtingen- en Expertisecentrum (Midden-Nederland) voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder d, van de wet Bibob;

  • k.

    Wabo: 

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • l.

    wet Bibob:

Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur

Artikel 2 Toepassing beleidsregel

Deze beleidsregel ziet uitsluitend op de toepassing van de wet door de gemeente Veenendaal als rechtspersoon en door diens bestuursorganen.

Hoofdstuk 2 Toepassingsbereik

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 3 Situaties die altijd een Bibob-toets rechtvaardigen

Uitvoering van de Bibob-toets zal in elk geval plaatsvinden wanneer vanuit:

  • a.

    eigen ambtelijke informatie;

  • b.

    informatie verkregen van het Bureau;

  • c.

    informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC;

  • d.

    een OM-tip; of,

  • e.

    overige signalen;

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene, zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, de organisatiestructuur of de wijze van financiering.

Artikel 4 Betrokkenen waarbij geen Bibob-toets wordt gestart

Geen Bibob-toets wordt gestart indien een aanvraag voor een beschikking of een overeenkomst afkomstig is van:

  • a.

    overheidsinstanties;

  • b.

    semi-overheidsinstanties;

  • c.

    toegelaten woning(bouw)corporaties conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning;

  • d.

    door het college bij besluit aangewezen aanvragers zoals PPS constructies van particuliere ondernemingen en overheid.

Paragraaf 2.2 Bibob bij beschikkingen

Artikel 5 Aanvragen waarop altijd een Bibob-toets plaatsvindt

  • 1.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in ieder geval plaats bij elke aanvraag voor een beschikking op grond van:

    • a.

      artikel 3 van de Drank- en Horecawet, met uitzondering voor een horecavergunning voor de zogenaamde para-commerciële rechtspersonen als bedoeld in artikel 1 van die wet;

    • b.

      artikel 2.28 van de APV (horeca of coffeeshop exploitatievergunning);

    • c.

      artikel 3.4 van de APV (seksinrichting/escortbedrijf);

    • d.

      artikel 2.39 van de APV (speelautomatenhal) indien er sprake is van:

      • i.

        een nieuwe vestiging van een inrichting of bedrijf;

      • ii.

        een overname of wijziging van een exploitant.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ten aanzien van para-commerciële instellingen en slijterijen alleen een Bibob-onderzoek starten indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregel.

Artikel 6 Aanvragen waarop een  Bibob-toets kan plaatsvinden

Naast de in artikel 5 genoemde gevallen kan uitvoering van de Bibob-toets ook plaatsvinden bij het zich voordoen van één of meer van de indicatoren op de in de bijlage opgenomen indicatorenlijst of een situatie als bedoeld in artikel 3 met betrekking tot nieuwe aanvragen of genomen besluiten aangaande een aanvraag om een besluit op grond van:

  • a.

    artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a. van de Wabo (omgevingsvergunning bouwactiviteit). Indien uit informatie blijkt dat voorafgaande aan het indienen van de betreffende aanvraag de betreffende bouwactiviteit illegaal (o.a. zonder omgevingsvergunning) is gestart zal nadrukkelijker overwogen worden om een Bibob-toets plaats te laten vinden.

  • b.

    artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e. van de Wabo, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet (omgevingsvergunning inrichtingen Wet milieubeheer);

  • c.

    artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder i. van de Wabo voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets);

  • d.

    artikel 30a Drank- en Horecawet en artikel 2:31A van de APV (wijziging leidinggevende op bestaande vergunning);

  • e.

    artikel 2.25 van de APV (evenementenvergunning);

  • f.

    een verordening waarbij een vergunning verplicht is gesteld voor inrichting of bedrijf anders dan de situaties bedoeld in artikel 5;

  • g.

    artikel 21 en 22 van de Huisvestingswet 2014 (ontrekkingsvergunning c.q. splitsingsvergunning);

  • h.

    de Algemene subsidieverordening gemeente Veenendaal of een daarop gebaseerde nadere regeling indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregel.

Artikel 7 Verleende beschikking

In geval van een reeds verleende beschikking zal het bestuursorgaan alleen een Bibob-

onderzoek starten indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregels of indien blijkt dat er andere zwaarwegende redenen zijn om een Bibob-onderzoek te starten.

Paragraaf 2.3 Bibob bij overeenkomsten

Artikel 8 Toepassing wet Bibob bij vastgoedtransacties

  • 1.

    Bij de start van onderhandelingen voor een vastgoedtransactie, als bedoeld in artikel 1 onder o van de wet Bibob, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.

  • 2.

    In de overeenkomst kan een integriteitsclausule worden opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst. 

  • 3.

    De Bibob-toets wordt beperkt tot de gevallen, die één of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:

    • a.

      hoge mate van financiële complexiteit;

    • b.

      hoge mate van complexiteit met betrekking tot de bedrijfsstructuur;

    • c.

      exceptioneel financieel risico voor het bestuursorgaan of de rechtspersoon met overheidstaak;

    • d.

      er is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 3.

  • 4.

    Indien de Bibob-procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.

Artikel 9 Toepassing wet Bibob bij overheidsopdrachten

  • 1.

    De rechtspersoon met een overheidstaak zal de Bibob-toets ten aanzien van een gegadigde of onderaannemer in de zin van de wet, alleen uitvoeren bij aanbestedingen en overheidsopdrachten, die vallen binnen het bereik van de wet Bibob die, conform het Inkoop- en Aanbestedingsbeleid Gemeente Veenendaal, openbaar moeten worden aanbesteed.

  • 2.

    De gemeente zal in elk geval Bibob-onderzoek starten indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregels.

Hoofdstuk 3 Uitvoering Bibob-toets en gevolg

Daar waar in de paragrafen 3.1 en 3.2 de term bestuursorgaan is gebruikt, wordt tevens de rechtspersoon met overheidstaak bedoeld.

Paragraaf 3.1 Eigen onderzoek

Artikel 10 Procedure

  • 1.

    Indien het bestuursorgaan of de rechtspersoon met overheidstaak beslist om een Bibob-toets te starten, vult betrokkene een Bibob-formulier in en dient deze in. Daarbij worden de documenten gevoegd die in dat formulier zijn vermeld en de beantwoording van de eventuele aanvullende vragen die bij de uitreiking daarvan door of namens het bestuursorgaan zijn gesteld.

  • 2.

    Een betrokkene aan wie een Bibob-formulier is uitgereikt, wordt gedurende een termijn van tien werkdagen in de gelegenheid gesteld om dit samen met de gevraagde informatie bij het bestuursorgaan in te dienen.

  • 3.

    Indien een Bibob-formulier, volgens de daarin of daarbij gegeven aanwijzingen, onvolledig is ingevuld, niet alle verzochte bijlagen daaraan zijn toegevoegd of gegevens bevat waarvan gelijk duidelijk is dat deze onjuist zijn, wordt de indiener krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende tien werkdagen de gelegenheid geboden tot herstel.

Artikel 11 Gevolg gebrekkige informatievoorziening door betrokkene

  • 1.

    Indien gedurende de hersteltermijn geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid de gebreken op te heffen en de ontbrekende gegevens die van belang zijn voor de Bibob-toets alsnog in te dienen, wordt een aanvraag niet in behandeling genomen, dan wel treden de gevolgen in zoals weergegeven in de leden 4 en 5.

  • 2.

    In gevallen waarin blijkt dat de gegevens die in of bij de eventuele aanvraag of het Bibob-formulier zijn verstrekt onvoldoende duidelijk of inconsistent blijken te zijn, kan de betrokkene, zo nodig in een persoonlijk onderhoud, om een nadere toelichting worden gevraagd.

  • 3.

    Bij een weigering om de Bibob-formulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 juncto artikel 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.

  • 4.

    In aanvulling op de gevolgen die artikel 4 van de wet Bibob verbindt aan het niet (volledig) invullen van een formulier of het verschaffen van aanvullende gegevens met betrekking tot beschikkingen, kan het niet volledig, onduidelijk of niet consistent beantwoorden van vragen op grond van artikel 30 en artikel 12 van de wet Bibob leiden tot ontbinding van al aangegane vastgoedtransacties.

  • 5.

    Het niet dan wel niet volledig invullen van het Bibob-formulier kan tevens van invloed zijn op de gunning in een aanbestedingsprocedure.

Artikel 12 Inhoud eigen onderzoek

  • 1.

    Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in de  artikelen 3, 5, 6 en 7 van de wet Bibob wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

  • 2.

    Het eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in de artikelen 3, 5, 6 en 7 van de wet Bibob behelst in ieder geval de controle en analyse van:

    • a.

      de door de betrokkene aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-formulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem daarbij aangeleverde documenten;

    • b.

      eventuele extra, op verzoek van het bestuursorgaan, door betrokkene overlegde documenten of informatie;

    • c.

      open bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster etc).

  • 3.

    Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het RIEC. Ook kan het bestuursorgaan desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.

Paragraaf 3.2 Adviesaanvraag bij het Bureau

Artikel 13 Criteria voor aanvraag Bibob-advies

Aanvullend op het eigen onderzoek kan advies bij het Bureau worden gevraagd, onder meer indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de betrokkene of daarmee in verband te brengen derden als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet Bibob;

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van de aan de betreffende beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie te verbinden onderneming(en) of personen;

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van of door de aan de betreffende beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie te verbinden onderneming(en) of personen;

  • d.

    de officier van justitie het bestuursorgaan de tip geeft of heeft gegeven om in een bepaalde zaak een Bibob-advies te vragen;

  • e.

    het Bureau het bestuursorgaan desgevraagd bericht als bedoeld in artikel 11a van de wet Bibob.

Artikel 14 Notificatieplicht

Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 9 van de wet Bibob. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

Artikel 15 Opschorting

  • 1.

    Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet Bibob, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de wet Bibob.

  • 2.

    Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet Bibob, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet Bibob.

  • 3.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4.

    De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de wet Bibob, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Artikel 16 Procedure verstrekking Bibob-advies

In geval een van het Bureau ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een negatief besluit te nemen als bedoeld in de artikelen 3, 5, 6 of 7 van de wet Bibob, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet Bibob.

Paragraaf 3.3 Gevolgen van uitkomst onderzoek voor beschikkingen

Artikel 17 Mogelijke conclusies en gevolgen Bibob-onderzoek

  • 1.

    Indien uit het eigen onderzoek of een advies van het Bureau blijkt dat er sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet Bibob, zal het bestuursorgaan de aanvraag om (wijziging van) de beschikking weigeren of de beschikking intrekken.

  • 2.

    Indien uit het eigen onderzoek of een advies van het Bureau blijkt dat er sprake is van een mindere mate van gevaar, dan zal het bestuursorgaan gebruik maken van zijn bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften ex artikel 3, lid 7 van de wet Bibob aan een beschikking. Deze extra voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.

  • 3.

    Indien de conclusie van het eigen onderzoek of een advies van het Bureau "geen gevaar" luidt zal het bestuursorgaan de gevraagde beschikking verlenen, dan wel een al gegeven beschikking in stand laten, in stand houden respectievelijk niet langer opschorten, tenzij er andere gronden zijn dan op basis van de Wet Bibob om hiertoe over te gaan.

Artikel 18 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

  • 1.

    Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan het bestuursorgaan de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar.

  • 2.

    Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister of andere documentatie die naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Paragraaf 3.4 Gevolgen van de Bibob-procedure bij overeenkomsten

Artikel 19 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij vastgoedtransacties

  • 1.

    De rechtspersoon met een overheidstaak kan overgaan tot het afbreken van de onderhandelingen, indien uit het eigen onderzoek of een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt dat één van de onderstaande situaties zich voordoet:

    a. er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

    b. er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;

    c. er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die naar het oordeel van de rechtspersoon met een overheidstaak een integriteitsrisico vormen (ongeacht de mate van gevaar);

    d. er is sprake van feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd;

    e. betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 30 Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door de rechtspersoon met een overheidstaak zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door de rechtspersoon met een overheidstaak gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

    f. betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 12 Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door het Bureau zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door het Bureau gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

  • 2.

    In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de vastgoedtransactie is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

Artikel 20 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

  • 1.

    Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan de rechtspersoon met een overheidstaak de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar met betrekking tot de vastgoedtransactie.

  • 2.

    Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister of andere documentatie die naar het oordeel van de rechtspersoon met een overheidstaak voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Artikel 21 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij aanbestedingen

  • 1.

    In geval van een inschrijving op een overheidsopdracht kan de informatie uit het Bibob onderzoek dienen als onderbouwing van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2012.

  • 2.

    De rechtspersoon met een overheidstaak kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-formulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-formulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3.

    De rechtspersoon met een overheidstaak kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het Bureau gestelde vragen, dan wel niet of niet volledig verstrekken van door de het  Bureau verzochte gegevens.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen 

Artikel 22 Oude beleidsregel

De BIBOB-beleidslijn gemeente Veenendaal en overig bestaand Bibob-beleid wordt ingetrokken met ingang van het moment waarop deze beleidsregel in werking treedt.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

Artikel 24 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel toepassing Wet Bibob Veenendaal.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Veenendaal, gehouden op 14 mei 2019

College van burgemeester en wethouders van Veenendaal,

mevrouw drs. A.P.W. van de Klift

gemeentesecretaris

de heer K.J.G. Kats

burgemeester