Regeling vervallen per 31-08-2016

Inspraakverordening gemeente Veenendaal

Geldend van 12-10-2006 t/m 30-08-2016

Intitulé

Inspraakverordening gemeente Veenendaal

De raad van de gemeente Veenendaal;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 augustus 2006, nummer 2006.122929; 

 

overwegende dat

  • 1.

    door het schrappen van artikel 6a WRO op 1 juli 2005 inspraak bij ruimtelijke plannen met ingang van 1 juli 2006 niet meer verplicht is, maar een keuze;

  • 2.

    de herziening van de afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht aanpassing van de inspraakverordening van 1994 aan het nieuwe artikel 150 Gemeentewet noodzakelijk maakt: de huidige inspraakverordening (1994, artikel 2) schrijft inspraak in de meeste gevallen als verplichting voor.

  • 3.

    de verordening van 1994 niet helder genoeg is voor een praktische  toepassing en verouderd is. Denk hierbij aan diverse in- en externe ontwikkelingen als dualisme en de behoefte aan een meer transparante en interactieve overheid.

  • 4.

    de voorgestelde nieuwe verordening praktischer is en het gemeentebestuur meer beleidsruimte biedt;

  • 5.

    Het  doel van inspraak is dat gemeente en belanghebbenden in gezamenlijkheid vorm en inhoud  geven aan (delen van) plannen of aan beleid. Inspraak dient hiermee:

    kwaliteitsverhoging: door gezamenlijk te werken aan de vorming van plan of beleid realiseren belanghebbenden en overheid samen een hogere kwaliteit;

    draagvlak: belanghebbenden die bij het maken van plannen goed geïnformeerd zijn en zich gehoord voelen, zullen eerder geneigd zijn   het eindresultaat te accepteren, dan wanneer zij niet betrokken zijn bij de planvorming. Dit kan leiden tot minder bezwaren en tijdwinst;

    deelgenootschap: door de belanghebbenden tot deelgenoot te maken zullen deze vaak constructiever zijn in de plan- of beleidsvorming. Zij worden geconfronteerd met de werking van de politiek en het ambtelijk apparaat. Zij krijgen een kijkje in de gemeentelijke keuken en realiseren zich dat de gemeente vaak in situaties verkeert waarin keuzes gemaakt moeten worden;

    imago: de gemeente profileert zich als partij waarmee goed valt samen te werken.

gelet op

artikel 150 van de Gemeentewet en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht

 

besluit:

vast te stellen de Inspraakverordening gemeente Veenendaal (Inspraakverordening)

 

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1.bestuursorgaan:

de raad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester, al naar gelang de bevoegdheid ten aanzien van inspraak en besluitvorming;

2.belanghebbende:

diegene wiens belang rechtstreeks bij (inspraak over) een beleidsvoornemen is betrokken.

3.inspraak:

de interactie tussen bestuursorgaan en belanghebbenden met betrekking tot voorbereiding of uitvoering van gemeentelijk beleid. Het bestuursorgaan vraagt aan belanghebbenden om reacties/zienswijzen op gemeentelijke beleidsvoornemens, projecten of plannen. De gemeente kan verschillende modellen van inspraak hanteren;

4.inspraakprocedure:

de wijze waarop aan inspraak gestalte wordt gegeven;

5.randvoorwaarden:

aan inspraak ten grondslag liggende wettelijke bepalingen, waarop het bestuursorgaan geen invloed heeft, dan wel door het bestuursorgaan aan inspraak meegegeven kaders;

6.beleidsvoornemen:

het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.

7.adviesraad

al dan niet op grond van een wettelijk voorschrift ingesteld adviserend lichaam waarvoor een specifieke regeling is vastgesteld of afzonderlijke afspraken zijn vastgesteld (bijvoorbeeld de adviesraad gemeentelijk minderhedenbeleid)

Paragraaf 2 Toepassing

Artikel 2 Toepassing

  • 1. Het bestuursorgaan verleent in ieder geval inspraak wanneer dit is voorgeschreven bij wet, provinciale -, regionale - of gemeentelijke verordening;

  • 2. Buiten de in lid 1 bedoelde onderwerpen beslist het bestuursorgaan per beleidsterrein of per onderwerp beargumenteerd over het verlenen van inspraak. Bij de bepaling of een onderwerp geschikt is voor het inspraakproces wordt gebruik gemaakt van voorwaarden waaraan dat onderwerp moet voldoen. Hiervoor wordt een checklist opgesteld, gekoppeld aan aandachtspunten;

  • 3. Geen inspraak wordt verleend:

    • a.

      wanneer dit bij of krachtens de wet is uitgesloten;

    • b.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van bestaand beleid, die het belang van belanghebbenden niet treffen;

    • c.

      wanneer er sprake is van uitvoering van regelingen van hogere overheden waarbij van enige beleidsvrijheid geen sprake is;

Artikel 3 Doelgroep(en) van de inspraakverordening

  • 1. Het bestuursorgaan stelt per beleidsterrein of per onderwerp vast aan welke belanghebbenden welke vorm van inspraak wordt verleend.

  • 2. Deze verordening is niet van toepassing op adviesraden.

  • 3. De verordening is niet van toepassing op het gebruik maken van het spreekrecht tijdens raads- en commissievergaderingen.

Paragraaf 3 Inspraak

Artikel 4 Vormen van inspraak

De navolgende vormen van inspraak kunnen worden gehanteerd:

  • 1.

    Reactiemodel, ook aangeduid als de wettelijk geregelde inspraak. Het bestuursorgaan bepaalt grotendeels zelf de inhoud van het beleid en stelt belanghebbenden hiervan op de hoogte. Deze reageren achteraf op een uitgewerkt voorstel waarin zij hun inspreekreacties kenbaar maken. De gemeente beargumenteert waarom reacties wel of niet zijn meegenomen in de uitwerking van een plan of beleidsvoornemen alvorens een definitief besluit te nemen.

  • 2.

    Inventarisatiemodel, ook wel consultatiegenoemd. De plannen worden door de gemeente ontwikkeld in interactie met het maatschappelijk veld waarbij voldoende tijd en beleidsruimte is om belanghebbenden te laten meedenken en meepraten.

  • 3.

    Coproductiemodel, ook wel participatiegenoemd. Belanghebbenden worden gedurende het hele plan- of beleidsproces betrokken bij op hande zijnde gemeentelijke plannen of beleidsvoornemens.

Paragraaf 4 Procedure

Artikel 5 Procedure van de inspraak

  • 1. Het bestuursorgaan stelt een inspraakprocedure vast voor elk beleidsvoornemen, project of plan waarop inspraak wordt verleend. Deze procedure omvat:

    • a.

      de wijze waarop inspraak wordt verleend;

    • b.

      een termijnstelling;

    • c.

      een omschrijving van de mate waarin en de voorwaarden waaronder belanghebbenden inspraak hebben op een beleidsvoornemen, project of plan.

  • 2. Het bestuursorgaan kan deze procedure wijzigen in die gevallen waarin de vaststelling van het beleidsvoornemen, project of plan dit vereist. Het bestuursorgaan geeft hiervan kennis, zoals is verwoord in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 6 Voorbereiding van de inspraakprocedure

  • 1. Het bestuursorgaan informeert vooraf belanghebbenden over de manier waarop inspraak voor een plan of beleidsvoornemen wordt geregeld;

  • 2. Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat belanghebbenden voldoende tijd, informatie en inzage mogelijkheden krijgen voor een goede voorbereiding. Voor inspraak geldt, tenzij anders vermeld in specifieke wet- en regelgeving, een termijn van tenminste vier weken, aansluitend op de in lid 1 bedoelde aankondiging. Het bestuursorgaan stelt de voor belanghebbenden toegankelijke stukken vast, die betrekking hebben op het voorliggende onderwerp.

Artikel 7 Terugkoppeling bij de inspraakprocedure

  • 1. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de verslaglegging van bijeenkomsten waarbij een vorm van inspraak, zoals bedoeld in artikel 4, is toegepast;

  • 2. Alle aanwezigen krijgen het verslag toegezonden;

  • 3. Bij elke vorm van inspraak wordt ter afronding van de inspraakprocedure, zoals bedoeld in artikel 5, door het bestuursorgaan een einddocument opgesteld;

  • 4. Dit einddocument bevat informatie over de gevolgde procedure

    • 1.

      bij het reactiemodel: een weergave van inspraakreacties die mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht waarbij het bestuursorgaan een gemotiveerde reactie of standpunt geeft op deze reacties.

    • 2.

      bij het inventarisatie- en coproductiemodel: een weergave van de opbrengst van deze inspraakvormen

  • 5. Het einddocument wordt:

    • a.

      Bij het reactiemodel: toegezonden aan iedereen die –daartoe uitgenodigd – schriftelijk kenbaar heeft gemaakt een verslag te willen ontvangen.

    • b.

      Bij het inventarisatie- en coproductiemodel : opgenomen in het verdere proces van uitvoering. Alle belanghebbenden worden hiervan op de hoogte gesteld.

Paragraaf 7 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 8 Slot- en overgangsbepalingen

  • 1.

    Met ingang van de in lid 2 genoemde datum vervalt de Algemene Inspraakverordening gemeente Veenendaal 1994.

  • 2.

    Deze verordening treedt acht dagen na de dag van bekendmaking in werking.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Inspraakverordening.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 21 september 2006

mevrouw E. Boers - raadsgriffier

de heer mr. T. Elzenga - voorzitter

Toelichting

1. Algemeen

Deze inspraakverordening wordt ter besluitvorming aangeboden nadat de raad en het college precies een raadsperiode lang hebben gewerkt in het nieuwe duale stelsel met de daarbij behorende rolverdeling.

De inspraakverordening bouwt voort op de taakverdeling tussen raad en college, zoals die op het moment van toepassing van de verordening geldt. Het is belangrijk nu een gemeentelijke verordening vast te stellen waarin de belangen en rollen van alle partijen bij de inspraak worden vastgelegd.

In deze verordening wil de gemeente Veenendaal regelen hoe belanghebbenden tijdens het beleidsproces betrokken worden bij de voorbereiding en/of uitvoering van (onderdelen van) gemeentelijke beleids- of planvorming en in welke mate waarin zij hierop invloed kunnen uitoefenen.

Aan de totstandkoming van deze inspraakverordening hebben medewerkers van verschillende gemeentelijke afdelingen meegewerkt. Uitgangspunt voor deze verordening is de wens van belanghebbenden en belangengroeperingen om op een vroeg tijdstip betrokken te worden bij onderwerpen waarover zij een mening hebben of een advies willen uitbrengen.

2. Inspraakverordening

Een inspraakverordening is een middel om inhoud te geven aan vormen van samenwerking tussen de gemeentelijke samenleving en het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om het scheppen van mogelijkheden die belanghebbenden hebben bij het verkrijgen van invloed op de gemeentelijke plan- en beleidsvorming evenals op het besluitvormingsproces. Het is voor een goed verloop van de inspraakprocedure van belang dat de nodige randvoorwaarden worden gesteld op grond waarvan duidelijk is welk resultaat een dergelijke procedure heeft opgeleverd en wat daarmee wordt of reeds is gedaan. Uiteindelijk ligt het beslissingsrecht over een plan of beleidsvoornemen bij het bestuursorgaan, zoals deze is aangeduid in de verordening.

De geldende verordening biedt deze randvoorwaarden en voldoet daarmee aan het bepaalde in artikel 150 van de Gemeentewet, te weten:

  • 1.

    De raad stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken;

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

Hiermee is de ondergrens aangegeven om de gemeente de vrijheid te laten om een regeling te treffen die op de lokale situatie is toegesneden. Deze inspraakverordening voldoet in principe aan de wettelijke vereisten.

3. Artikelgewijs

De nieuwe inspraakverordening is een vervolg op de verordening die op 15 september 1994 door de raad is vastgesteld. Aan de nieuwe inspraakverordening zijn een aantal modellen van inspraak toegevoegd die belanghebbenden nog beter in staat stellen betrokken te worden bij de ontwikkeling van gemeentelijke plannen en beleid.

Artikel 1 begripsomschrijvingen

In dit artikel worden een aantal kernbegrippen omschreven die betrekking hebben op inspraak. Waar mogelijk zijn de definities overgenomen uit de Algemene wet bestuursrecht.

In vergelijking met de vorige verordening is het “bestuursorgaan” nader gedefinieerd. Dit heeft te maken met de invoering van het dualisme in 2002. Uitgangspunt van het dualisme is dat een heldere scheiding is aangebracht tussen positie en bevoegdheden van college en raad waarbij duidelijk moet zijn wie waarvoor verantwoordelijk is. Het initiatief voor inspraak ligt bij zowel de burgemeester, het college als bij de raad.

Bestuursorgaan: de verantwoordelijkheid voor het houden van inspraak ligt bij het bestuursorgaan, in veel gevallen bij het college. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering, de nadere regeling en organisatie behoort in de praktijk veelal toe aan het college. De term bestuursorgaan impliceert dat raad, college en burgemeester voor eigen beleidsvoornemens van deze verordening gebruik kunnen maken.

Belanghebbenden: gekozen is voor een omschrijving zoals is verwoord in artikel 150 van de Gemeentewet. Er is niet gekozen om bepaalde categorieën belanghebbenden afzonderlijk te benoemen vanwege het open karakter van deze verordening. Enerzijds doet dit meer recht aan het uitgangspunt van bestuurlijke regie, anderzijds biedt deze open beschrijving betere garantie voor een bewuste keuze van belanghebbenden, zonder dat deze vervalt in een automatisme. Aan de keuze van belanghebbenden gaat een zorgvuldig afwegingsproces vooraf, waarbij onder andere de aard, schaal en reikwijdte van het onderwerp een rol spelen.

Inspraak: er zijn veel omschrijvingen mogelijk voor de wijze waarop belanghebbenden betrokken kunnen raken bij de totstandkoming van een gemeentelijk plan of beleid. De term inspraak wordt in deze verordening gebruikt als een allesomvattend begrip voor termen die ook aan inspraak refereren, te weten: burgerparticipatie, interactieve beleids- of planvorming, samenspraak, consultatie, , referendum, burgerinitiatief. Met inspraak wordt bedoeld het brede spectrum aan inspraakvormen: van zeer beperkte tot volledige inspraak, van wettelijk geregelde inspraak (zoals is geregeld bij milieuplannen en in de Wet Ruimtelijke Ordening) tot het in samenspraak met belanghebbenden opstellen van beleidsadviezen of planvorming.

Inspraakprocedure: de wijze waarop inspraak is geregeld wordt verwoord in een B&W-advies of in een startnotitie. Daarnaast zijn er ook wettelijk geregelde inspraakvormen, zoals hierboven is omschreven.

Randvoorwaarden: dit begrip is bedoeld om de ruimte voor inspraak af te bakenen, om bijvoorbeeld te voorkomen dat die ruimte zich richt op onderdelen waarover het bestuursorgaan geen beslissingsbevoegdheid heeft of waarover het bestuursorgaan reeds heeft besloten.

Adviesraad: De gemeente maakt gebruik van een aantal (deels wettelijk verplichte) adviesraden. Ook dit is een vorm van inspraak.Voor deze adviesraden zijn eigen specifieke regelingen en afspraken vastgelegd. Deze inspraakverordening is daarom op deze adviesraden niet van toepassing.

Artikel 2 toepassing van de inspraakverordening

Om onduidelijkheden te voorkomen is een goede aanduiding van het onderwerp van inspraak van belang. Inspraak is in beginsel mogelijk op alle terreinen van gemeentelijk bestuur, maar dat wil niet zeggen dat alle onderwerpen zich hiervoor ook lenen of dat inspraak ten alle tijden dient te worden toegepast. Voor een aantal onderwerpen heeft de rijksoverheid inspraak wettelijk voorgeschreven. In de overige gevallen beslist het bestuursorgaan over het al dan niet toepassen van inspraak, al dan niet vooraf gegaan aan een verzoek daartoe door belanghebbenden. Tenslotte is aangeven in welke gevallen geen inspraak wordt verleend. Daarbij spreekt het voor zich dat de kwalificatie ten aanzien van “ondergeschikte herzieningen van beleid” relatief is dat, afhankelijk van de aard, schaal en reikwijdte van het onderwerp, telkens opnieuw bepaald dient te worden.

Op het moment dat door de gemeente Veenendaal besluiten zijn genomen ten aanzien van de inspraak in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), wordt in de inspraakverordening gerefereerd aan deze besluiten.

Artikel 3 doelgroep(en) van de inspraakverordening

Dit artikel legt, in lijn met het uitgangspunt van bestuurlijke regie, de verantwoordelijkheid voor de keuze van bij inspraak te betrekken belanghebbenden neer bij het bestuursorgaan: raad, college of burgemeester, afhankelijk van de bevoegdheid over het betreffende onderwerp. Vanwege het open karakter van dit artikel vraagt dit in concrete gevallen om een bewuste afweging, rekening houdend met onder meer de aard, schaal en reikwijdte van het onderwerp. Per onderwerp wordt een doelgroep vastgesteld die op enigerlei wijze door het bestuursorgaan wordt betrokken bij dit onderwerp. De inspraakvorm (zie ook artikel 4) bepaalt de mate van de invloed die de doelgroep op het onderwerp heeft.

In de hierna volgende artikelen wordt aangegeven wanneer dat kan gebeuren, welke inspraakvormen er zijn en wat de te volgen procedures zijn.

Artikel 4 vormen van inspraak

Dit artikel geeft aan wat de reikwijdte is bij inspraak. Deze kan zich beperken tot het reageren op wettelijk geregelde inspraak zoals in de Wet Ruimtelijk Ordening is vastgelegd, maar inspraak kan ook worden uitgebreid tot het inventariseren van wensen en ideeën die worden meegewogen in uiteindelijke plan- of beleidsvorming. Verder kan belanghebbenden de mogelijkheid worden geboden mee te praten, mee te denken over plan- of beleidsvorming. De mate van betrokkenheid van belanghebbenden is afhankelijk van het onderwerp. Het is aan de gemeente om de bandbreedte van inspraak te bepalen: worden belanghebbenden slechts deels betrokken, wordt ze geheel deelgenoot gemaakt of kiest de gemeente voor een vorm er tussenin.

Vormen van inspraak:

Reactiemodel: belanghebbenden kunnen achteraf reageren op een voorlopig plan of beleidsvoornemen dat door de gemeente wordt gepresenteerd. De reactie worden meegenomen in de uiteindelijke uitwerking van het plan of voornemen. De communicatie richt zich vooraf op de onderbouwing van keuzes die ten grondslag liggen aan het voorlopig plan of voornemen.

Achteraf richten de inspanningen zich op de argumentatie waarom bepaalde wensen wel of niet zijn meegenomen.

Inventarisatiemodel: er komt een voorlopig plan of beleidsvoornemen dat mede is gebaseerd op een peiling vooraf bij belanghebbenden. Meningen uit die peiling worden verwerkt. Belanghebbenden zullen in deze inspraakvorm vaker iets van hun gading terugvinden in het plan of voornemen dan bij het reactiemodel. Communicatie richt zich vooraf op de opzet van de peiling en, gedurende het proces en achteraf, op het leggen van verbanden tussen de uitkomsten van de peiling en het voorlopig plan of voornemen.

Coproductiemodel: de belanghebbenden worden geheel bij het plan- of beleidsproces betrokken. Men krijgt (al dan niet via vertegenwoordigers) de gelegenheid om in diverse fases van een project een stem te laten horen. Belanghebbenden zijn als het ware meebedenkers van een plan of beleidsvoornemen. Communicatie richt zich op veel facetten: gedurende het proces wordt op intensieve wijze gecommuniceerd met alle belanghebbenden in het proces.

Naast deze vormen van inspraak kennen we nog het burgerinitiatief. Daarvoor is een afzonderlijke verordening vastgesteld.

Artikel 5 procedure van de inspraak

De door het bestuursorgaan op te stellen procedure dient enerzijds om belanghebbenden duidelijkheid te verschaffen over ondermeer het onderwerp, het doel, de beïnvloedingsruimte en beslismomenten, anderzijds dient de procedure als kompas voor het verdere proces.

Artikel 6 voorbereiding van de inspraakprocedure

Dit artikel geeft enkele zorgvuldigheidsrichtlijnen omwille van de voorbereiding, namelijk ten aanzien van de aankondiging, voorbereidingstijd en noodzakelijke informatie over het onderwerp. Van belang is dat belanghebbenden zo volledig mogelijk worden geïnformeerd over het voorliggende onderwerp.

Voor het reactiemodel wordt aangesloten bij de procedure die de Algemene wet bestuursrecht voor ter inzagenlegging voorschrijft, te weten:

de ter inzagenlegging wordt aangekondigd op de voor de gemeente gebruikelijke wijze;

de op het onderwerp betrekking hebbende stukken liggen ter inzage in het gemeentehuis voor de periode van tenminste vier weken;

belanghebbenden kunnen in deze periode hun zienswijze kenbaar maken, zowel mondeling als schriftelijk.

Voor het inventarisatie- of coproductiemodel worden belanghebbenden gevraagd te reageren op of te worden betrokken bij het inspraakproces dat voor het onderwerp is vastgesteld door het bestuursorgaan. De voorbereidingsfase van het onderwerp (een gemeentelijk plan of een beleids-voornemen) wordt gebruikt om dit proces vorm en inhoud te geven. Afhankelijk van het onderwerp zal worden gekozen voor bijvoorbeeld het instellen van een werkgroep, projectgroep, klankbordgroep of zal gebruik worden gemaakt van adviezen of bijdragen van belangengroeperingen uit de (Veenendaalse) samenleving.

De WRO bepaalt de inspraaktermijn op zes weken, dit in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarin de inzagetermijn op tenminste vier weken is gesteld.

Artikel 7 terugkoppeling bij de inspraakprocedure

Artikel 7 van de verordening geeft richtlijnen over verslaglegging van bijeenkomsten, gericht op het realiseren van duidelijkheid en transparantie richting de belanghebbenden. Wanneer zij hun inbreng, bij gebruikmaking van zowel het reactie- als het inventarisatie- als ook in het coproductiemodel, onjuist of onvolledig in de verslaglegging terugvinden, kunnen zij hierop mondeling of schriftelijk reageren. Deze reactie wordt bij het inspraakverslag gevoegd, dat onderdeel uitmaakt van de besluitvorming.

Artikel 8 slot- en overgangsbepalingen

Voor de naamgeving van deze verordening is aangesloten bij de strekking van artikel 150 van de Gemeentewet: inspraakverordening. De datum van inwerkingtreding van deze verordening gaat in op de achtste dag nadat zij is gepubliceerd in de gemeentepagina’s van de Veenendaalse Krant.

Met de inwerkingtreding van de Inspraakverordening vervalt de Inspraakverordening gemeente Veenendaal 1994.