Regeling vervallen per 25-02-2022

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2021

Geldend van 07-04-2021 t/m 24-02-2022

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2021

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere,

Gelet op de artikelen 3, 7, 8, 11, 13, 16, 22 tot en met 24, 28, 32 en 40 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2021;

B e s l u i t:

Vast te stellen de navolgende Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Veere 2021:

Overwegende dat:

- Dat de Jeugdwet per 1 januari 2015 in werking is getreden;

- Dat het beoogd maatschappelijk doel van de Jeugdwet is dat jeugdigen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving;

- Dat met de Jeugdwet wordt beoogd de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving te versterken;

- Dat een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie, vroegsignalering en zo nodig (zware) gespecialiseerde zorg en kinderbeschermingsmaatregelen en maatregelen van de jeugdreclassering bijdragen aan het beoogd maatschappelijk doel;

- De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is eveneens op 1 januari 2015 in werking getreden. Uitgangspunt van de wet is dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De wet verwacht ook van inwoners dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan.

- Deze nadruk op de eigen verantwoordelijkheid is terug te vinden in artikel 2.3.5 van de wet. Inwoners die hun beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelf kunnen oplossen, zoals ouderen en inwoners met een beperking, kunnen een beroep doen op ondersteuning door de gemeenten.

- In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Veere 2021 het kader voor het lokale beleid is vastgesteld. Deze nadere regels zijn opgesteld als uitwerking van de verordening. Op deze manier wordt transparant op welke manier er uitvoering wordt gegeven van de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp in de praktijk.

Hoofdstuk 1 nadere regels jeugdhulp

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp of de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 2 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 1.2. Start van de aanvraagprocedure

  • 1.

    Wanneer een jeugdige en/of zijn ouders behoefte hebben aan ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet, kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich rechtstreeks wenden tot een vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening, zoals vermeld in artikel 4 van de verordening, of zich met een aanvraag voor jeugdhulp wenden tot het gemeentelijk toegangsteam. Binnen 24 uur zal telefonisch contact worden opgenomen met jeugdigen en of ouders en wordt een afspraak gemaakt.

  • 2.

    Indien na een korte verkenning van de vraag blijkt dat de jeugdige en/of zijn ouders met de gegeven informatie en advies het ondervonden probleem zelf op kunnen lossen, stopt de aanvraagprocedure en wordt geen informatie bewaard over de jeugdige en/of zijn ouders. De consulent van de toegang neemt hierover een besluit en heeft daarin de doorslaggevende stem.

  • 3.

    Indien verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, volgt een afspraak met de consulent. In dit gesprek krijgen jeugdigen en hun ouders informatie over:

    i. De mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning die gratis inzetbaar is;

    ii. De mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan / familiegroepsplan, na de start van de aanvraagprocedure;

    iii. De identificatieplicht;

    iv. De verwerking van persoonsgegevens;

    v. Een eventuele wachttijd;

    vi. De mogelijkheid om een persoonsgebonden budget aan te vragen.

Artikel 1.3. Het gesprek

  • 1.

    Na de aanvraag volgt een afspraak voor een gesprek tussen de jeugdige en/of zijn ouders en de consulent. Hierbij is het uitgangspunt dat zowel ouders als jeugdige gehoord worden. Bij het gesprek kan een onafhankelijke cliëntondersteuner aanwezig zijn.

  • 2.

    Voor zover daartoe aanleiding is, komen in dat gesprek ook de andere domeinen (Wmo- en Participatiewet) aan de orde.

  • 3.

    De consulent maakt een verslag van het gesprek. Dit verslag is onderdeel van het ondersteuningsplan.

Artikel 1.4. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Ten behoeve van het onderzoek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 2.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 3.

    Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan/persoonlijk plan hebben opgesteld, betrekt de jeugdconsulent dat bij het onderzoek.

  • 4.

    In het onderzoek is er aandacht voor:

    a. de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

    b. de vraag of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen, en zo ja:

    I. welke problemen of stoornissen dat zijn;

    II. welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

    III. of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

    IV. voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een algemene, andere voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg.

    c. indien er sprake is van meerdere problemen binnen het gezin, is een systeemanalyse van de problematiek en een overzicht van de verschillende voorzieningen die al in het gezin getroffen zijn, noodzakelijk. Beoordeeld wordt, zoveel mogelijk met de jeugdige en de ouders samen, welke problematiek als eerste aangepakt moet worden en hoe de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.

    d. beoordeeld wordt hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 5.

    De bevindingen uit het onderzoek worden vastgelegd in een ondersteuningsplan. De jeugdige en/of zijn ouders krijgen de mogelijkheid om binnen twee weken op het ondersteuningsplan te reageren door middel van het aanleveren van correcties en/of aanvullingen. Onjuistheden en feiten worden aangepast, opmerkingen en meningen komen niet in de plaats, maar worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 1.5. Het ondersteuningsplan

  • 1.

    Binnen 10 werkdagen na het onderzoek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

  • 2.

    In het verslag is verder opgenomen:

    a. De ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders en de beoogde doelen en resultaten. De resultaten zijn specifiek beschreven, meetbaar en binnen afzienbare tijd haalbaar.

    b. Afspraken over het moment en de wijze waarop de resultaten van de jeugdhulp met de jeugdige en/of zijn ouders, het gemeentelijk toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder geëvalueerd worden.

Artikel 1.6. Identificatie

Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouders vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 1.7. Aanvraag

  • 1.

    1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

    a. een door het college vastgesteld aanvraagformulier of

    b. een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 1.5.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen acht weken in de zin van hetgeen is opgenomen in het eerste lid onder a en 10 werkdagen in de zin van hetgeen is opgenomen in het eerste lid onder b na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 1.8. Beoordeling bij vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie (EED)

  • 1.

    Een jeugdige komt in aanmerking voor diagnostiek en/of behandeling van enkelvoudige ernstige dyslexie, indien:

    a. de jeugdige zeven jaar of ouder is, maar de leeftijd van 13 jaar nog niet heeft bereikt;

    b. de basisschool de stappen doorlopen heeft zoals beschreven in de protocollen dyslexie zoals ze gelden binnen het samenwerkingsverband, en specifiek de vergoedingsregeling die daar onderdeel van is.

Paragraaf 3 Toetsingskader voor individuele voorzieningen

Artikel 1.9. Toetsingskader eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen

  • 1.

    Voor het beoordelen van de eigen kracht van ouders onderzoekt de gemeente, in samenspraak met de ouders, in hoeverre:

    a. de ouder(s), eventueel met hulp van het sociale netwerk, in staat én beschikbaar zijn de noodzakelijke hulp te bieden;

    b. de ouder(s) door het bieden van de hulp niet overbelast raken;

    c. er geen financiële problemen ontstaan in het gezin doordat de ouder(s) de hulp zelf bieden. Voor dit deel van het onderzoek past de gemeente de normen van het persoonlijk budgetadvies van het Nibud toe.

  • 2.

    Indien het antwoord op een van de criteria zoals hiervoor genoemd onder lid 1 a t/m c bevestigend is, beschik(ken) de ouder(s) over voldoende eigen kracht. Voor dat deel van de problematiek waarvoor de jeugdige en/of zijn ouders over voldoende eigen kracht beschikken, wordt geen individuele voorziening verstrekt. Als ouder(s) en consulent het met elkaar oneens zijn, heeft de consulent van de toegang de doorslaggevende stem.

  • 3.

    Indien de eigen kracht onvoldoende is, wordt onderzocht of en hoe de jeugdige en/of zijn ouders de eigen kracht, eventueel met behulp van het sociale netwerk zodanig kunnen vergroten dat in de toekomst minder of geen ondersteuning nodig is. Afspraken hierover worden vastgelegd in de beschikking.

Paragraaf 4 Nadere regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 1.10. Pgb-vaardigheid

  • 1.

    Degene die het pgb gaat beheren, dient aan onderstaande criteria a tot en met j te voldoen:

    a. een goed overzicht hebben van de eigen (mede financiële) situatie, dan wel die van de zorgvrager, en een duidelijk beeld van de zorgvraag. Zelf kunnen aangeven welke zorg er nodig is;

    b. weten welke regels er horen bij een pgb, of weten waar men die regels kan vinden;

    c. een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden en weten welk deel van het pgb al uitgegeven is. Deze administratie moet eventueel ook overlegd kunnen worden als de gemeente, in het kader van verantwoording, daarom vraagt;

    d. communicatievaardig zijn: tijdig en op eigen initiatief kunnen communiceren met de gemeente, de SVB en zorgverleners;

    e. zelfstandig kunnen handelen en met instemming van de cliënt onafhankelijk voor zorgverleners kiezen;

    f. zelf afspraken maken en deze afspraken bijhouden en verantwoorden aan de gemeente;

    g. beoordelen en beargumenteren of de zorg uit het pgb passend is;

    h. de inzet van zorgverleners kunnen coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    i. als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aansturen en aanspreken op hun functioneren;

    j. voldoende juridische kennis hebben over het werk- of opdrachtgeverschap, of te weten waar deze kennis te vinden.

Artikel 1.11. Budgetplan

  • 1.

    Aanvullend op de verordening Jeugdhulp, artikel 11, beschrijft de pgb-houder in het budgetplan ook:

    a. hoe de in te kopen hulp, een oplossing biedt voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige en/of ouder;

    b. wat de doelen van de hulp zijn, welke activiteiten er plaatsvinden en wanneer er evaluatiemomenten van de hulp zijn;

    c. de activiteiten dienen aan de doelen verbonden te zijn en inzichtelijk moet zijn wie wat in die activiteiten kan doen (gezin, sociaal netwerk, school, algemene voorziening) en voor welke activiteiten een individuele voorziening nodig is;

    d. deze activiteiten worden vervolgens in uren per week uitgedrukt,

    e. als de activiteiten een relatie hebben met een behandeling, dan moet duidelijk omschreven zijn hoe de inzet van professionele ondersteuning en sociaal netwerk gecombineerd zijn.

Artikel 1.12. Kwaliteitscriteria

  • 1.

    Voor formele aanbieders van jeugdhulp die betaald worden uit een pgb, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

    a. professionele (formele) aanbieders van jeugdhulp (zie artikel 12 van de verordening Jeugdhulp) die in Nederland gevestigd zijn, en betaald worden uit een pgb, dienen aan de eisen te voldoen zoals beschreven in het kwaliteitskader Jeugd (toepassing verantwoorde werktoedeling in de praktijk);

    b. indien de professionele aanbieder van jeugdhulp die betaald wordt uit een pgb, niet in Nederland gevestigd is, dient de pgb-houder in het budgetplan aan te tonen hoe een vergelijkbare kwaliteitstandaard bereikt wordt, als beschreven in het kwaliteitskader Jeugd;

    c. bij de beoordeling van het budgetplan, controleert de gemeente of de aanbieder bekend is bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Is dit niet het geval, dan meldt de gemeente deze aanbieder bij de inspectie aan.

  • 2.

    Voor informele aanbieders van jeugdhulp, niet zijnde bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, gelden, naast het in acht nemen van de privacyregels, onderstaande kwaliteitseisen:

    a. de hulpverlener werkt planmatig, volgens het familiegroepsplan, hulpverleningsplan of plan van aanpak;

    b. de hulpverlener beschikt aantoonbaar over de benodigde vaardigheden om de hulp zoals omschreven in het budgetplan, op veilige, doelmatige en cliëntgerichte manier te verlenen;

    c. de hulpverlener beschikt over een geldige VOG;

    d. de hulpverlener heeft een meldplicht bij een calamiteit en voldoet aan de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp;

    e. de hulpverlener heeft de verplichting om een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

  • 3.

    Voor informele hulpverleners die een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad zijn, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

    a. De informele hulpverlener toont aan planmatig te werken, volgens het familiegroepsplan, hulpverleningsplan of plan van aanpak;

    b. De informele hulpverlener beschikt aantoonbaar over de benodigde vaardigheden om de hulp zoals omschreven in het budgetplan, op veilige, doelmatige en cliëntgerichte manier te verlenen.

  • 4.

    Jeugdhulp waarop het landelijk kwaliteitskader van toepassing is en die alleen uitgevoerd kan worden door een geregistreerde hulpverlener (SKJ of BIG) kan niet door sociaal netwerk uitgevoerd worden.

Artikel 1.13. Pgb beheerd door een vertegenwoordiger

  • 1.

    Indien de jeugdige of zijn ouders zelf niet in staat zijn om het pgb te beheren, mag dit gedaan worden door een zogenaamde vertegenwoordiger.

  • 2.

    Hieraan verbindt het college, aanvullend op de verordening Jeugdhulp, de volgende voorwaarden:

    a. er mag geen sprake zijn van een ongezonde relatie tussen de jeugdige en zijn ouders enerzijds en de vertegenwoordiger;

    b. er mag geen vermoeden zijn van manipulatie van de jeugdige of zijn ouders door de vertegenwoordiger;

    c. de vertegenwoordiger dient te beschikken over een vaste woon/verblijfplaats;

    d. de vertegenwoordiger mag zelf niet de hulp uitvoeren met behulp van het pgb-budget.

Artikel 1.14. Weigeringsgronden

  • 1.

    1. Het college kan een pgb weigeren,

    a. Voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de natura voorziening, of

    b. als het college het pgb eerder heeft ingetrokken of herzien omdat sprake is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking, niet voldaan is aan de voorwaarden van het pgb of het pgb niet werd gebruikt of voor een ander doel dan waarvoor het bestemd was.

    c. Niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden in deze nadere regels jeugdhulp.

Paragraaf 5 Nadere regels met betrekking tot vervoer

Artikel 1.15. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een schriftelijke aanvraag indienen voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding, indien zij in aanmerking willen komen voor een individuele vervoersvoorziening.

  • 2.

    De aanvraag voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding wordt zo mogelijk samen gedaan met de aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp.

  • 3.

    Het college kan een formulier aanmerken als aanvraag als de zorgaanbieder in overleg met de jeugdige of zijn ouders dat op het formulier hebben aangegeven en het formulier is voorzien van een dagtekening, van de naam, Burgerservicenummer en geboortedatum van de jeugdige.

Artikel 1.16. Criteria vervoersvoorziening/vergoeding

Een vervoersvoorziening wordt toegekend wanneer:

  • a.

    het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp, en

  • b.

    er sprake is van een medische noodzaak dan wel een beperking in de zelfredzaamheid, en

  • c.

    het voor de jeugdige en/of zijn ouders niet mogelijk is om op eigen (financiële) kracht en eigen verantwoordelijkheid (al dan niet gedeeltelijk en/of met behulp van het eigen netwerk) het vervoer te organiseren, en

  • d.

    er geen andere regeling/voorziening is waarvan de jeugdige gebruik kan maken voor het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening, en

  • e.

    er geen passende jeugdhulpvoorziening op kortere afstand beschikbaar is, en

  • f.

    de minimale afstand tot de jeugdhulpvoorziening meer dan 10 kilometer bedraagt; alles daaronder wordt gezien als verantwoordelijkheid van ouders en wordt van hun verwacht dat zij dit zelf regelen.

Artikel 1.17. Toekenning vervoersvoorziening/vergoeding

  • 1.

    Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel vergoeding.

  • 2.

    Het college kan bij de afwegingen over de toekenning van een vervoersvraag de mogelijkheden betrekken die er voor een jeugdige zijn om zelfstandig te leren reizen.

Artikel 1.18. Passende vervoersvoorziening

  • 1.

    Als aan de criteria onder 1.16 is voldaan bepaalt het college in overleg met de ouders welke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) het meest passend is.

  • 2.

    De volgende vormen worden onderscheiden op volgorde van afweging:

    a. een vergoeding voor openbaar vervoer indien de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken;

    b. een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken of indien de jeugdige zelf kan leren reizen met openbaar vervoer;

    c. aansluiting bij reeds bestaande vervoersbewegingen in het kader van de Wmo en/of leerlingenvervoer binnen (aanvullende) afspraken met het betreffende vervoersbedrijf voor zover dit mogelijk blijkt na onderzoek van de gemeente;

    d. kilometervergoeding indien de ouders of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van een vastgesteld tarief: € 0,19 per km, van toepassing op het aantal km bij meer dan 10 km enkele reis;

    e. vervoer dat de zorgaanbieder regelt;

    f. aangepast vervoer (taxivervoer) indien voorgaande mogelijkheden niet tot de opties behoren.

Paragraaf 6 Nadere regels met betrekking tot niet vrij-toegankelijke voorzieningen

Artikel 1.19. Ambulante behandeling

  • 1.

    Ambulante behandeling wordt alleen verstrekt ter ontwikkeling zoals bedoeld in art. 1.19 lid 1, voor de behandeling van:

    a. ontwikkelingsproblematiek; of

    b. problematiek in relatie tot een (licht) verstandelijke beperking; of

    c. psychische dan wel psychiatrische problematiek; of

    d. ernstige en enkelvoudige dyslexie (EED).

  • 2.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub a en b genoemde problematieken is gericht op het herstellen of het op gang brengen van een ernstig vastgelopen of verstoorde ontwikkeling en het versterken van de opvoedingskracht van het gezin, en wordt alleen verstrekt met als doel

    a. de zelfredzaamheid van de jeugdige en zijn gezin te bevorderen en/of

    b. het adequaat functioneren van de jeugdige in de maatschappij op relevante leefgebieden te versterken; en/of

    c. inzicht in en acceptatie van mogelijk blijvende problematiek te verkrijgen.

  • 3.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub c genoemde problematieken is gericht op het aanpakken, herstellen, opheffen of stabiliseren van psychische of psychiatrische aandoeningen bij jeugdigen, en wordt alleen verstrekt als sprake is van een DSM-benoemde stoornis of sterk een vermoeden daarvan.

  • 4.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub d genoemde problematiek is gericht op het aanpakken, herstellen, opheffen of stabiliseren van leerachterstanden die veroorzaakt worden door ernstige en enkelvoudige dyslexie, en heeft als doel het behalen van een functioneel niveau van technisch lezen en spellen. Ambulant behandeling ernstige en enkelvoudige dyslexie wordt alleen verstrekt als

    a. onderzoek het bestaan van ernstige en enkelvoudige dyslexie aantoont; en

    b. deze problematiek leidt dan wel redelijkerwijs kan leiden tot een significante leerachterstand; en

    c. de op grond van de Wet passend onderwijs verleende ondersteuning aantoonbaar ontoereikend is.

  • 5.

    Ambulante behandeling van de in lid 1 sub a tot en met c genoemde problematieken gedurende onderwijstijd vind alleen plaats:

    a. als de jeugdige een vrijstelling van onderwijs heeft in de zin van art. 5 Leerplichtwet 1969; of

    b. als hierover afstemming heeft plaatsgevonden tussen de jeugdige en/of zijn ouders, het regionaal bureau leerplicht, het samenwerkingsverband passend onderwijs van de school waar de jeugdige staat ingeschreven en het college, mits de behandeling gericht is op het kunnen of kunnen blijven volgen van onderwijs.

Artikel 1.20. Vaktherapie

  • 1.

    Vaktherapie is gericht op het aanpakken, herstellen, opheffen of stabiliseren van psychische problematiek bij jeugdigen door middel van ervaringsgericht leren.

  • 2.

    Vaktherapie heeft als doel:

    a. de zelfredzaamheid van de jeugdige en zijn gezin te bevorderen en/of

    b. het adequaat functioneren van de jeugdige in de maatschappij op relevante leefgebieden te versterken.

  • 3.

    Vaktherapie wordt alleen verstrekt ter ontwikkeling zoals bedoeld in art. 1.19 lid 1 sub a. Vaktherapie wordt voorts alleen verstrekt als:

    a. geen andere vormen van jeugdhulp ter ontwikkeling zoals bedoeld in art. 1.19 lid 1 sub a zijn ingezet; en

    b. geen vermoeden bestaat van een DSM-benoemde stoornis; en

    c. geen aanspraak betstaat op vaktherapie op grond van een (aanvullende) zorgverzekering; en

    d. de vaktherapie gericht is op de doelstellingen genoemd in lid 2; en

    e. de vaktherapie individueel wordt geboden aan de jeugdige en/of zijn gezin.

Artikel 1.21. Begeleiding bij het dagelijkse leven

  • 1.

    Begeleiding bij het dagelijkse leven wordt verstrekt als individuele begeleiding of als groepsbegeleiding.

    a. Individuele begeleiding wordt in één op één contact aangeboden aan de jeugdige en zijn gezin.

    b. Groepsbegeleiding wordt aangeboden in groepsverband. De groepsgrootte betreft het maximaal aantal jeugdigen per groep dat voor de jeugdige gezien zijn problematiek hanteerbaar is.

  • 2.

    Begeleiding bij het dagelijkse leven is gericht op het bevorderen, het behouden of het compenseren van zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van jeugdigen met ernstige opgroeiproblematiek, een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking dan wel een psychiatrische of somatische aandoening. Begeleiding bij het dagelijkse leven heeft als doel:

    a. de jeugdige en zijn gezin in staat te stellen om dagelijkse handelingen en vaardigheden uit te voeren, hier regie op te voeren, en waar relevant de geboden hulp en ondersteuning effectief te coördineren.

    b. het gezin in staat te stellen om de jeugdige de juiste ondersteuning te geven en om nieuwe vaardigheden verder zelfstandig te ontwikkelen.

    c. de veiligheid van de jeugdige te borgen.

  • 3.

    Begeleiding bij het dagelijkse leven wordt alleen verstrekt ter stabilisatie en ondersteuning zoals bedoeld in art. 1.19 lid 1 sub b. Begeleiding bij het dagelijkse leven wordt voorts alleen verstrekt

    a. voor de jeugdige en zijn gezin voor wie de in lid 2 vermelde doelen als gevolg van een ernstig gebrek aan zelfredzaamheid of verlies aan regie bij het opgroeien en opvoeden niet zelfstandig haalbaar zijn; en

    b. als de ondersteuning daarin, vanuit het eigen netwerk niet toereikend is; en

    c. als dagbesteding zoals bedoeld in art. 1.22 niet passend is.

  • 4.

    Individuele begeleiding zoals bedoeld in lid 1 sub a wordt voorts alleen vertrekt als groepsbegeleiding zoals bedoeld in lid 1 sub b gezien de problematiek van de jeugdige niet passend is.

Artikel 1.22. Dagbesteding en logeeropvang (respijtzorg)

  • 1.

    Dagbesteding is gericht op het bieden van een zinvolle invulling van en structuur aan de dag voor jeugdigen met ernstige opgroeiproblematiek, met een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking en/of met een psychiatrische of somatische aandoening, en ondersteund in het zo lang mogelijk behouden van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

  • 2.

    Dagbesteding wordt verstrekt ter ontlasting van het gezinssysteem, waar dit door de problematiek van de jeugdige in het eigen netwerk én binnen overige voorzieningen of de vrij-toegankelijke jeugdhulp onvoldoende lukt.

  • 3.

    Dagbesteding wordt verstrekt buiten schooltijden, in weekenden, en tijdens schoolvakanties en andere schoolvrije dagen. Dagbesteding wordt niet verstrekt gedurende onderwijstijd tenzij de jeugdige een vrijstelling van onderwijs heeft in de zin van art. 5 Leerplichtwet 1969.

  • 4.

    Logeeropvang is gericht op ontlasting van het gezinssysteem van de jeugdige wanneer het nodig is dat de jongere naast de dagbesteding ook op sommige avonden en nachten op een locatie, niet zijnde de thuislocatie, verblijft. Logeeropvang wordt alleen verstrekt in aanvulling op dagbesteding zoals bedoeld in lid 1.

Artikel 1.23. Verblijfszorg

  • 1.

    Verblijfszorg is gericht op de behandeling van opvoed- of gedragsproblematiek, psychische / psychiatrische problematiek en/of problematiek van jeugdigen met een verstandelijke beperking.

  • 2.

    Verblijfszorg wordt dag en nacht (24-uursvoorziening) aangeboden buiten de eigen omgeving van de jongere op een locatie waar hij passende hulpverlening en/of behandeling krijgt aangeboden.

  • 3.

    Verblijfszorg wordt verstrekt op vrijwillige of gedwongen basis.

  • 4.

    Verblijfszorg kan gericht zijn op een of meerdere van de in artikel 1.19 lid 1 genoemde doelstellingen.

Artikel 1.24. JeugdzorgPlus

  • 1.

    JeugdzorgPlus is gericht op de intensieve behandeling van jeugdigen met ernstige gedragsproblematiek.

  • 2.

    De vrijheden van de jeugdige kunnen voor de behandeling zoals genoemd in lid 1 worden ingeperkt, om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de hulp die hij nodig heeft.

  • 3.

    JeugdzorgPlus wordt dag en nacht (24 uurs-voorziening) aangeboden buiten de eigen omgeving van de jongere op een locatie waar hij passende hulpverlening en/of behandeling krijgt aangeboden.

  • 4.

    JeugdzorgPlus wordt verstrekt op vrijwillige basis.

  • 5.

    JeugdzorgPlus kan gericht zijn op een of meerdere van de in artikel 1.19 lid 1 genoemde doelstellingen.

Artikel 1.25. Pleegzorg

  • 1.

    Pleegzorg is gericht op het bieden van een vervangende opvoed- of behandelomgeving waarbij de jeugdige geplaatst wordt in een vervangende gezinssituatie. Dit kan een pleeggezin of gezinshuis zijn.

  • 2.

    Pleegzorg wordt verstrekt als de ouders tijdelijk of permanent pedagogisch onmachtig zijn om veiligheidsrisico’s veroorzaakt door kind-eigen of gezinsproblematiek weg te nemen.

  • 3.

    Pleegzorg kan gericht zijn op een of meerdere van de in artikel 1.19 lid 1 genoemde doelstellingen.

  • 4.

    Verlengde pleegzorg wordt ingezet als de jeugdige ook na het 18e levensjaar bij/in het pleeggezin of gezinshuis wil blijven wonen.

Artikel 1.26. Crisiszorg

  • 1.

    Crisiszorg is gericht op het bieden van kortdurende (verblijfs)zorg als sprake is van een crisissituatie.

  • 2.

    Crisiszorg wordt alleen verstrekt voor veiligheid zoals bedoeld in art. 1.19 lid 1 sub c en ter stabilisatie zoals bedoeld in sub b.

  • 3.

    Crisiszorg wordt zowel verstrekt als verblijfszorg en als ambulante jeugdhulp.

Hoofdstuk 2 nadere regels maatschappelijke ondersteuning

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1. Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp of de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 2 Toegang maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2.2. Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding en wijst de cliënt op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Indien een cliënt niet meteen iemand te spreken krijgt, zorgt het college ervoor dat de cliënt zo snel mogelijk wordt teruggebeld.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.

Artikel 2.3. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    a. de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    b. het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    c. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    f. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, respectievelijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    g. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    h. de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    i. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo verschuldigd zal zijn, en

    j. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

    k. en informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan zoals bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de Wmo.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de Wmo, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 2.4. Verslag

Binnen 10 werkdagen na het onderzoek verstrekt het college aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 2.5. Aanvraag

  • 1.

    1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

    a. een door het college vastgesteld aanvraagformulier of;

    b. een door de cliënt ondertekend verslag als bedoeld in artikel 1.3.

  • 2.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

Paragraaf 3 Criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening

Artikel 3.1. Beoordelingskader

Het beoordelingskader voor een aanspraak op maatwerkvoorzieningen wordt bepaald door de wet, die onder andere de doelgroep regelt en criteria benoemt (zoals eigen kracht en gebruikelijke hulp), en de gemeentelijke verordening, die ook criteria bevat waaraan de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een (maatwerk)voorziening op grond van de wet.

Artikel 3.2. Ingezetene

Een voorwaarde om voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking te komen is dat de cliënt ingezetene is van de gemeente, dat wil zeggen zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft.

Artikel 3.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • 1.

    Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt bedoeld te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (kunnen) beschikken. Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als:

    • deze niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking,

    • daadwerkelijk beschikbaar is,

    • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is, en

    • deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

  • 2.

    Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.

Artikel 3.4. Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vervoer (CVV) is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het gebruik van CVV. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een pas voor CVV, als er sprake is van een loopbeperking (maximaal 800 meter lopen). Alleen wanneer is aangetoond dat CVV niet geschikt is voor belanghebbende, kan een andere individuele vorm van ondersteuning onderzocht worden.

Artikel 3.5. Goedkoopst passende maatwerkvoorziening

Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten de meest passende voorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopst passende maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt.

Artikel 3.6. Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid

De cliënt komt niet voor een maatwerkvoorziening in aanmerking:

  • a.

    als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs vermijdbaar was;

  • b.

    als de voorziening voorzienbaar was;

  • c.

    als van de cliënt verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.

Van inwoners mag worden verwacht dat zij tijdig anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, of rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet bijvoorbeeld degene die weet dat traplopen binnen voorzienbare tijd niet meer mogelijk zal zijn, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar alternatieven. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op een woonvoorziening of woningaanpassing.

Artikel 3.7. Eerder verstrekte voorziening

Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd als deze reeds eerder is verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken. Met de normale afschrijvingsduur wordt de economische levensduur bedoeld:

  • a.

    25 jaar voor een aanpassing van de badkamer

  • b.

    15 jaar voor aanpassing van de keuken

  • c.

    10 jaar voor overige woonvoorzieningen

  • d.

    7 jaar voor rolstoelen en vervoersvoorzieningen en

  • e.

    3 jaar voor sportrolstoelen.

Dit algemene uitgangspunt laat onverlet dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende economische levensduur kan worden bepaald. Deze economische levensduur betekent niet dat de cliënt na het verstrijken daarvan voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Indien de economische levensduur is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend is, bestaat geen aanspraak op een vervangende maatwerkvoorziening.

Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de verwachte normale afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Indien de normale afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Daarop zijn twee uitzonderingen waarin wel een nieuwe voorziening kan worden verstrekt:

  • a.

    de eerder verleende voorziening is geheel of gedeeltelijk verloren gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen

  • b.

    de cliënt komt geheel of gedeeltelijk tegemoet in de veroorzaakte kosten.

Wanneer de medische situatie dusdanig is veranderd waardoor de voorziening niet meer passend is, kan een nieuwe voorziening worden toegekend. De afschrijvingsduur speelt in dit geval geen rol.

Paragraaf 4 Vaststellen gebruikelijke hulp Wmo

Artikel 4.1 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die redelijkerwijs mag worden verwacht van de huisgenoten, zoals de partner, ouders, inwonende kinderen en anderen met wie cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. Het gaat bijvoorbeeld om het helpen met eten koken, stofzuigen, kinderen aankleden en naar school brengen.

Artikel 4.2 Uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp

In de volgende situaties wordt ervan uitgegaan dat de huisgenoot geen gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:

  • a.

    De huisgenoot is overbelast of dreigt te worden overbelast. Deze overbelasting moet worden aangetoond. Dit kan bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van Zeeuwse Zorgschakels of door een medisch specialist.

  • b.

    De huisgenoot heeft beperkingen en mist de kennis/vaardigheden om gebruikelijke hulp uit te voeren en kan deze vaardigheden niet aanleren.

  • c.

    De cliënt heeft een zeer korte levensverwachting;

  • d.

    De huisgenoot is regelmatig niet aanwezig, vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter;

  • e.

    Er is naar het oordeel van het college sprake van bijzondere omstandigheden. Hieronder wordt in ieder geval de stapeling van zorgtaken verstaan.

Artikel 4.3 Gebruikelijke hulp bij ondersteuning bij het huishouden

Als de cliënt zijn/haar huishoudelijke taken niet meer kan uitvoeren wordt van de huisgenoten verwacht dat zij deze taken overnemen.

  • 1.

    Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

    Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

    • Wel-uitstelbare taken zijn boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, schoonmaken van sanitair en keuken, en bedden verschonen.

  • 2.

    Bijdrage van kinderen aan het huishouden

    Als er in het huishouden kinderen aanwezig zijn, dan gaan wij ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

    • Kinderen tot 8 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

    • Kinderen tussen 8-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

    • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

  • 3.

    Taken van een 18-jarige of oudere leeftijd

    Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

    • schoonhouden van sanitaire ruimte,

    • keuken en een kamer,

    • de was doen,

    • boodschappen doen,

    • maaltijd verzorgen,

    • afwassen en opruimen.

We gaan uit van 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Artikel 4.4 Gebruikelijke hulp bij begeleiding

Bij volwassenen onderling kan van partners en andere volwassen huisgenoten ten opzichte van elkaar worden gevraagd dat een groot deel van het sociaal verkeer gezamenlijk plaatsvindt, en begeleiding onderling dus gebruikelijk is. Inwonende volwassenen waaronder partner, huisgenoot of volwassen kinderen (> 18 jaar) worden verondersteld de praktische, ondersteunende begeleiding in het normale maatschappelijke verkeer te verzorgen.

  • 1.

    Gebruikelijke hulp bij begeleiding wordt verwacht in een kortdurende zorgsituatie, die een periode van maximaal drie maanden beslaat en waarin uitzicht is op herstel.

  • 2.

    In een zorgsituatie die langer dan drie maanden duurt en waarin uitzicht is op herstel en in een zorgsituatie waarin geen uitzicht is op herstel wordt gebruikelijke hulp verwacht bij:

    a. Begeleiding op het terrein van maatschappelijke deelname. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van een huisarts, het bezoeken van dagbesteding;

    b. Begeleiding bij het normale maatschappelijke verkeer binnen de levenssfeer. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie;

    c. Het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het doen van administratie.

Artikel 4.5 Gebruikelijke hulp bij het ondersteunen bij vervoer binnen de leefomgeving

Gebruikelijke hulp wordt verwacht bij:

  • a.

    Vervoer met een incidenteel karakter die gepland kunnen worden. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie, huisarts;

  • b.

    Structurele verplaatsingen, waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van de vervoer en de daginvulling van de huisgenoot.

Paragraaf 5 Afwegingen bij maatwerkvoorzieningen

Artikel 5.1 Huishoudelijke ondersteuning in natura

De maatwerkvoorziening die de gemeente kan verstrekken als huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura bestaat uit:

Huishoudelijke ondersteuning kan bestaan uit de volgende taken:

  • a.

    licht huishoudelijk werk, te weten stoffen en opruimen;

  • b.

    zwaar huishoudelijk werk, te weten dweilen, stofzuigen, bedden verschonen, reiniging, sanitair, reiniging keuken en ramen zemen aan de binnenkant.

Deze taken hebben als resultaat een schoon en leefbaar huis. Bij huishoudelijke ondersteuning plus kunnen de taken worden aangevuld met:

  • a.

    de was doen, te weten in- en uitruimen wasmachine en/of droger, was ophangen en was opruimen;

  • b.

    strijken en/of opvouwen van kleding. Als een cliënt die van de verstrekte Wmo voorziening gebruik maakt overlijdt, dan wordt er contact opgenomen met partner/huisgenoot zodat kan worden onderzocht of partner/huisgenoot baat heeft bij het houden van de voorziening door middel van het afgeven van een indicatie op zijn of haar naam.

Artikel 5.2. Woonvoorzieningen

Een leefbaar huishouden voeren, impliceert een geschikte woning waarin de burger zijn alledaagse levenshandelingen kan verrichten. Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er voorzieningen die dit mogelijk maken.

Wanneer een beperking optreedt, dan zijn 2 mogelijkheden aan de orde:

• de woning aanpassen eventueel met aanvullende woonvoorzieningen of

• verhuizen naar een geschiktere woning.

Primair moet de inwoner over een woning beschikken, hetzij in huur of eigendom. Het is in principe aan de burger om een woning te zoeken, als de situatie daarom vraagt. Een (woon)boot of een woonwagen met vaste lig- of standplaats staat gelijk met een woning.

5.2.1 Afwegingskader

Er moet een direct verband bestaan tussen de beperkingen die de cliënt ondervindt en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning, bijvoorbeeld de trap, het bad, drempels, de keuken of de breedte van de deuropeningen. Daarnaast moeten de beperkingen hem of haar belemmeren in het toegang verkrijgen tot en/of gebruik van essentiële woonruimten. Hobby en recreatieruimten vallen hier niet onder, tenzij de woning of een van de essentiële woonruimten uitsluitend via (een van) deze ruimten te bereiken is. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutische baden.

Allereerst beoordeelt de Wmo-consulent of voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen of verhuizing naar een geschiktere woning het probleem kunnen oplossen. Vervolgens beoordeelt zij welke voorzieningen tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Dat kunnen losse voorzieningen zijn maar ook bouwkundige of woontechnische aanpassingen.

5.2.2 Het beschikken tot een woonvoorziening

Leidt de afweging tot één van voornoemde richtingen, dan volgt een kostenraming. Losse voorzieningen gaan doorgaans vóór op bouwkundige aanpassingen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

5.2.3 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Een aantal woonvoorzieningen is algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels.

Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen. In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:

• seniorenslot t.b.v. voordeur woning

• overbrugging drempels, tot een hoogte van 3 cm

• kranen, behalve een lange hendelkraan

• (pannen)lades

• wandgrepen en beugels (tot 60 cm), met uitzondering van opklapbare beugels

• verhoogd toilet (alle maten)

• toiletverhoger

• douchestoel

• douche glijstang, inclusief douchekop en doucheslang

• antislip vloer in doucheruimte

• spiegel in de natte cel, inclusief kantelgarnituur

• verlaagde bediening van klep(boven)ramen

• centrale verwarming en thermostatische radiatorkranen

• meterkast met meerdere groepen

• elektrische aansluiting in berging ten behoeve van opladen scootmobiel of elektrische rolstoel

• keramische- of inductie kookplaat

• deugdelijke zonwering

• wasdroger

• normale babyfoon/intercom

• airco

• extra trapleuning

• sokkel om wasmachine of koelkast op te plaatsen

• kosten voor demonteren fonteintje of verleggen verwarming i.v.m. plaatsen steunpunten

• renovatie van de keuken na een levensduur van 15 jaar

• renovatie van de badkamer na een levensduur van 25 jaar

Er wordt altijd in het individuele geval bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.

Huurders van woningcorporaties wordt gewezen op de mogelijkheden van het oppluspakket van de betreffende verhuurder. Ook dit wordt als voorliggend beschouwd.

5.2.4 Vormen van woonvoorzieningen

  • 1.

    Losse woonvoorzieningen

    Onder losse woonvoorzieningen wordt verstaan: voorzieningen die niet nagelvast aan het huis vast zitten en dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een tillift). Dit wordt ook wel “roerende woonvoorzieningen” genoemd. Voor het aanschaffen van een roerende woonvoorziening kan op verzoek van de cliënt een Persoonsgebonden budget worden verstrekt. Voor de hoogte van dat budget geldt:

    • voor de voorzieningen waarvoor een contract bestaat tussen de leverancier en de gemeente: de prijs op basis van de bedragen en de kortingspercentages die de gemeente heeft afgesproken met de gecontracteerde leveranciers, verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

    • voor de voorzieningen waarvoor geen contract met een leverancier is afgesloten: de kostprijs op basis van de door het college geaccepteerde offerte.

    Trapliften worden, in de naturavariant, altijd in bruikleen verleend. Deze zijn her inzetbaar waardoor kapitaalvernietiging kan worden voorkomen. Het college vergoedt de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie indien deze verstrekking heeft plaatsgevonden in het kader van de Wmo. De hoogte van het onderhoud en reparatie is gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar. De cliënt kan ook een pgb aanvragen voor een traplift.

  • 2.

    Bouwkundige woonvoorziening

    Onder bouwkundige voorzieningen wordt verstaan: voorzieningen die nagelvast aan het huis vast zitten.

  • 3.

    Huurderving

    Het college kan in geval van huurbeëindiging van een aangepaste woning een tegemoetkoming verlenen aan de woningeigenaar in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal vijf maanden, gerekend vanaf de tweede maand van huurderving. De periode van vijf maanden, zoals genoemd kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd indien vaststaat dat binnen deze periode een belanghebbende voor de woning in aanmerking komt.

    Indien een woning ten gevolge van het realiseren van een woningaanpassing voor een nieuwe bewoner leeg staat, kan het college een tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woonruimte voor de duur van maximaal vijf maanden, gerekend vanaf de tweede maand van huurderving. De tegemoetkoming is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, en is ten hoogste de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.

  • 4.

    Woningaanpassing of verhuizing

    De Wmo-consulent beoordeelt of het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing naar een aangepaste of beter aan te passen woning. Indien overwogen wordt om het primaat van verhuizing toe te passen zullen een aantal factoren die bij de besluitvorming een rol kunnen spelen, afgewogen moeten worden.

    • Welke voorzieningen zijn nu nodig en welke voorzieningen zijn er in de toekomst, voorzienbaar, nodig? Als verwacht wordt dat voorzienbare aanpassingen boven het verhuisprimaatbedrag uitkomen moet toepassing van het primaat overwogen worden.

    • Op welke termijn kan het probleem worden opgelost? Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.

    • Sociale factoren. Van belang is daarbij o.a. de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

    • Woonlasten en financiële draagkracht. Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Ook de verkoopbaarheid van de woning kan een rol spelen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd, en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.

    • Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte. Bekeken moet worden wat de kosten voor een aanpassing zijn en wat de kosten zijn voor een verhuizing.

    • Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.

    Volgt de cliënt het verhuisadvies dan ontvangt hij of zij een verhuiskostenvergoeding. Daar horen ook eventuele kleine aanpassingen in de nieuwe woning bij.

    Niemand kan verplicht worden om te verhuizen. Indien een verhuizing de beste oplossing is, maar de cliënt (en zijn gezin) kiest ervoor niet te verhuizen dan stelt het college voor de noodzakelijke aanpassingen een beperkt bedrag beschikbaar. Dit wordt verstrekt via een tegemoetkoming waarmee aanpassingen kunnen worden gedaan van bouwkundige of woontechnische aard. De hoogte van de tegemoetkoming is gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten tot een maximum van

    € 3.000,00. Het resterende komt voor rekening van de cliënt. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat alle benoemde aanpassingen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. De gemeente zal dit steekproefsgewijs controleren.

    De cliënt heeft naderhand géén recht meer op toekenning van een voorziening die tijdens de initiële afweging behoorde.

  • 5.

    Bezoekbaar maken huis

    • Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling (Wlz= Wet langdurige zorg) woont kan één woning waar hij of zij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van de ouders) bezoekbaar worden gemaakt.

    • Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang heeft tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en dat het toilet bruikbaar is.

    • Er worden geen aanpassingen vergoed om het logeren mogelijk te maken.

    • Bij gescheiden ouders wordt de alleen de woning aangepast waar het kind het meest verblijft (hoofdverblijf).

  • 6.

    Mantelzorgwoning

    Als er sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren (unit) die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Een unit wordt bekostigd door de gemeente en blijft daarmee ook eigendom van de gemeente. Indien de unit overbodig is geworden, wordt deze verwijderd en hergebruikt. Een inwoner kan ook besluiten zelf een mantelzorgwoning te willen bouwen. Uitgangspunt is dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen, enz. Met die middelen kan een mantelzorgwoning worden gehuurd. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

  • 7.

    Grenzen aan de woonvoorziening

    1. Niveau sociale woningbouw

    Het niveau voor sociale woningbouw zonder achterstallig onderhoud is de standaard voor het treffen van woonvoorzieningen. Wenst de cliënt een hoger kwaliteitsniveau, dan kan dat in samenspraak met de woningeigenaar worden gerealiseerd, maar komen de meerkosten voor zijn rekening.

    2. Algemeen gebruikelijke levensduur

    Heeft een aanvraag voor een voorziening betrekking op het geheel of gedeeltelijk vervangen van een badkamer of keuken in de woning die eigendom is van de cliënt, dan houdt de omvang van de toe te kennen voorziening verband met de algemeen gebruikelijke levensduur van die voorzieningen. Hiervoor volgen we het ‘Beleid huurverhoging na woningverbetering’ van de Huurcommissie.

    De afschrijvingstermijn voor een badkamer is daarin bepaald op 25 jaar, die voor een keuken op 15 jaar. In voorkomende situaties wordt de hoogte van de verstrekking als volgt begrensd:

    • Is de te vervangen voorziening 25 respectievelijk 15 jaar of ouder dan wordt de vervanging aangemerkt als een algemeen gebruikelijke renovatie. In dit geval worden alleen de meerkosten die nodig zijn als gevolg van de beperking vergoed.

    • Heeft de te vervangen voorziening de leeftijd van 25 respectievelijk 15 jaar nog niet bereikt dan wordt de financiële tegemoetkoming verminderd met 5% respectievelijk 6,5% van de goedgekeurde kosten voor elk jaar dat de voorziening oud is.

    Conform de geldende verstrekkingsvormen in de verordening beschikt het college de woonvoorziening in natura, door middel van een pgb, of een tegemoetkoming.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt bepaald in relatie tot de vastgestelde levensduur van de maatwerkvoorziening:

    • Losse hulpmiddelen: 8 jaar

    • Trapliften: 10 jaar

    • Woningaanpassingen (andere dan aanpassingen aan badkamer en keuken) worden per casus bekeken.

    In het geval van verstrekking wordt de kostprijs van de maatwerkvoorziening bepaald op basis van de restwaarde.

    Als een cliënt die van de verstrekte Wmo voorziening gebruik maakt overlijdt, dan wordt ernaar gestreefd om contact op te nemen met partner/huisgenoot, zodat kan worden onderzocht of partner/huisgenoot baat heeft bij het houden van de voorziening door middel van het afgeven van een indicatie op zijn of haar naam. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een traplift.

Artikel 5.3 Vervoersvoorzieningen

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer wordt onderzocht of de cliënt in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Hierbij spelen diverse aspecten een rol, zoals de vervoersbehoefte en de mogelijkheid om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer, kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk).

Afwegingskader

• De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen, en in een redelijk tempo lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.

• Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys bedoeld.

• Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als personen zonder beperkingen, dient men voor het vervoer een ritprijs te betalen.

• Eigen oplossingen, algemene diensten en gebruikelijke hulp gaan voor op een maatwerkvoorziening. Voorbeelden hiervan zijn:

○ rolstoeltoegankelijk openbaar vervoer, fiets met trapondersteuning, gehandicaptenparkeerkaart, gehandicaptenparkeerplaats,

○ vrijwilligersvervoer naar activiteiten vanuit wijkgebouwen, kerken, verenigingen, etc.

○ eigen vervoer naar vrijetijdsactiviteiten.

• Ook hier kan voorzienbaarheid een rol spelen. Mogelijk komt de vraag om een vervoersvoorziening naar voren, omdat de aanvrager niet meer van een eigen vervoermiddel (fiets of auto) gebruik kan maken. Mogelijk was dit te voorzien en heeft de aanvrager rekening kunnen houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die zijn gemaakt. De aanvrager kan verder de kosten die hij of zij in het verleden maakte voor een persoonlijk vervoermiddel inzetten voor een alternatief.

• Leidt bovenstaande afweging niet tot een oplossing, dan komt een maatwerkvoorziening in beeld, echter alleen voor die verplaatsingen waarvoor de algemene voorzieningen geen afdoende oplossing bieden. Een combinatie van algemene + maatwerkvoorzieningen is goed mogelijk.

  • 1.

    Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)

    Het collectief vervoersysteem heeft prioriteit, zodat eerst wordt beoordeeld of de cliënt hiervan gebruik kan maken. Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt.

    CVV niet of onvoldoende passend

    Als het CVV niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een andere maatwerkvoorziening worden toegekend. Daarbij dienen de volgende soorten vervoer te worden onderscheiden:

    • Vervoer op korte afstand in de woonomgeving waarvoor de fiets wordt gebruikt of die lopend wordt afgelegd. In deze situatie zal het CVV geen afdoende oplossing bieden.

    • Vervoer op wat langere afstand, het regionaal vervoer, waarvoor het openbaar vervoer, auto of elektrisch aangedreven verplaatsingsmiddel wordt gebruikt.

  • 2.

    Auto-aanpassingen

    Als een cliënt zonder auto-aanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kan overwogen worden of een auto-aanpassing wordt vergoed. Bij auto-aanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke auto-aanpassingen. Bij verstrekking van auto-aanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is. De auto mag niet ouder dan 5 jaar oud zijn.

    De volgende autoaanpassingen gelden als algemeen gebruikelijk (niet limitatief):

    • Uitneembare hoedenplank;

    • Derde of vijfde deur;

    • Elektrisch bedienbare portierruiten;

    • Verstelbare lendensteunen op de voorstoel;

    Neerklapbare of inklapbare achterbank;

    • Rembekrachtiging;

    • Automatische transmissie.

    • De kosten van een APK-keuring;

    • Stuurbekrachtiging;

    • Airconditioning

    • Cruise control

    • Automatische deuropeners voor garagedeuren

Artikel 5.4 Rolstoelen en hulpmiddelen voor sportbeoefening

Afwegingskader

Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidenteel’ gebruik vallen niet onder alledaagse verplaatsingen. Incidenteel betekent ‘niet structureel’ en ‘weinig voorkomend’. In deze situaties verwijst de Wmo-consulent naar de thuiszorgwinkels. Gebruikt de cliënt de rolstoel regelmatig, dan is een verstrekking vanuit de Wmo mogelijk. De Wmo-consulent stelt op grond van het indicatieadvies een programma van eisen op.

De Wmo-consulent houdt rekening met de mantelzorger. Is deze bijvoorbeeld niet in staat de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, dan kan een ondersteunende motorvoorziening verschaft worden.

  • 1.

    Rolstoelvoorziening

    Het gaat om verplaatsingen die betrokkene maakt in of direct vanuit de woning, m.a.w. hij is voor deze alledaagse verplaatsingen aangewezen op een rolstoel. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende rolstoelvoorzieningen:

    • handmatig voortbewogen rolstoel;

    • elektrisch voortbewogen rolstoel;

    • aanpassingen aan de rolstoel (extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten, maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt).

    Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel of de elektrische rolstoel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt mogelijk voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen overwogen worden.

  • 2.

    Grenzen aan de verstrekking

    • Richtlijn voor de verstrekking is de goedkoopst adequate voorziening. Wenst cliënt een “luxere” uitvoering dan komen de meerkosten voor zijn rekening.

    • In het geval van verhuizing van de cliënt naar Veere, dan kan de gemeente de rolstoel overnemen tegen de vast te stellen restwaarde, en voor zover deze is opgenomen in het kernassortiment van de gemeente. In het omgekeerde geval kan de rolstoel ook door een andere gemeente worden overgenomen. Als een rolstoel niet wordt overgenomen, dient de gemeente een vergelijkbaar middel te leveren.

    • Kosten van onderhoud, keuring, verzekering en reparatie van een rolstoel worden geheel vergoed tenzij sprake is van schade door verwijtbaar gedrag van cliënt of zijn gezinsleden.

    • Kosten voor het opladen van de accu van een scootmobiel of elektrische rolstoel worden niet vergoed.

    • Bij een elektrische rolstoel of scootmobiel wordt alleen de standaard accu en snelheid vergoed. Als de cliënt een grotere accu wil, dan moet de cliënt de meerkosten zelf betalen.

  • 3.

    Sportbeoefening

    • Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. Uitgegaan wordt van de maximale fysieke mogelijkheden (dus alleen als het medisch noodzakelijk is een sportvoorziening wordt uitgerust met elektrische ondersteuning).

    • Sportrolstoelen of andere hulpmiddelen die worden gebruikt om therapeutische doelen te bereiken vallen onder de Zorgverzekeringswet.

    • Kosten voor het feitelijk kunnen bezoeken van of deelnemen aan activiteiten zoals entreegelden of lidmaatschapsbijdragen komen niet voor vergoeding in aanmerking. Verwacht mag worden dat de levensduur van een sportvoorziening minimaal drie jaar is. Een sportvoorziening wordt een keer per drie jaar verstrekt.

    • De voorziening voor sportbeoefening kan als maatwerkvoorziening of als een tegemoetkoming worden verstrekt.

Artikel 5.5 Begeleiding

5.5.1 Afwegingskader

Aanbieders die hebben ingeschreven om de maatwerkvoorziening begeleiding te bieden, hebben de mogelijkheid dit aan te passen op basis van de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt. Dit kan bestaan uit een afgestemd geheel van diensten, waaronder begrepen:

a. Begeleiding individueel

b. Begeleiding groepsgericht

c. Persoonlijke verzorging in het kader van de begeleiding;

d. Het daarvoor noodzakelijke vervoer.

5.5.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan begeleiding waar andere voorzieningen wellicht mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:

• het ordenen en op orde houden van administratie;

• activiteiten zoals computercursus of taalles;

• inzet van maatjes;

• alarmering;

• dagopvang/huiskamerproject/inloop.

5.5.3 Voorliggende voorzieningen

Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan welzijnsactiviteiten in bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte in de buurt voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten.

• Behandeling

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. Als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, dan wordt eerst behandeling ingezet. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of ineen revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is gericht op bijvoorbeeld: het verbeteren van de aandoening/stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

• (Wettelijk) voorliggende voorzieningen

Er zijn (wettelijke) arbeidsvoorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen. Op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.

Begeleiding betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.

  • 1.

    Individuele begeleiding

    Individuele Begeleiding kent vele vormen, bijvoorbeeld:

    • Begeleiding thuis

    • Langdurige noodzakelijke begeleiding gericht op zelfredzaamheid, regie en structuur in het huishouden, plannen van dagelijkse activiteiten, het aanleveren of behouden van vaardigheden en het ondersteunen van mantelzorgers. Indien noodzakelijk is dit op afroep beschikbaar. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van innovatieve middelen zoals digitaal contact, groepswijze inrichting van individuele begeleiding.

    • Begeleiding thuis speciaal

    • Specialistische langdurig noodzakelijke begeleiding bij tekortschietende (zelf)regie, sociaal-emotionele problematiek, integratie en participatie. Hierbij kan ook aandacht zijn voor activerende elementen zoals het regelen van dagelijkse bezigheden, het nemen van besluiten, het plannen en uitvoeren van taken. Deze vorm van ondersteuning wordt geleverd door een zorgprofessional, gespecialiseerd in deze vorm van begeleiding.

  • 2.

    Begeleiding groep

    Ook bekend onder de naam “dagbesteding”. Begeleiding groep is:

    Begeleiding gericht op participatie / dagbesteding

    • Dagbesteding voor cliënten die vanwege hun beperking niet kunnen deelnemen aan gewoon of regulier begeleid werken dan wel niet meer werkzaam zijn.

    • De dagbesteding vindt in principe overdag plaats, buiten de woonsituatie, in groepsverband. Het accent ligt op een van de volgende activiteiten of een combinatie hiervan: arbeidsmatige activiteiten, activering (gericht op zinvolle besteding van de dag), het bijhouden van vaardigheden eventueel aangevuld met lichte assistentie bij persoonlijke zorg. Daar waar mogelijk wordt samenwerking met het bedrijfsleven gezocht. Combinaties van deelpopulaties is wenselijk.

    Begeleiding gericht op gespecialiseerde dagbesteding

    • Dagbesteding voor cliënten met uitgebreide beperkingen bij het dagelijks functioneren persoonlijke zorg, mobiliteit, zelfredzaamheid) die vanwege hun beperking niet maatschappelijk kunnen participeren binnen de algemene voorzieningen in de buurt. Dagbesteding vindt in principe overdag plaats buiten de woonsituatie in groepsverband. Tijdens de dagbesteding is sprake van intensieve begeleiding in samenhang met enige persoonlijke verzorging. De dagbesteding is gericht op het stabiliseren van functioneren en op het voorkomen van achteruitgang in fysieke, verstandelijke en sociaal-emotionele vaardigheden.

  • 3.

    Vervoer

    De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het vervoer naar de begeleidingslocatie. Uiteraard wordt ook hier eerst beoordeeld of de cliënt de mogelijkheid heeft om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer, kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk).

    Indiceren Begeleiding

    Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling. Hiervoor wordt afhankelijk van de situatie gebruik gemaakt van Signs of Safety/Well being of de ARIJ.

    Naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek wordt bepaald in welk cliëntprofiel de cliënt het beste past en welk resultaat behaald kan worden bij deze cliënt. Dit wordt beschreven in een zorgplan. Het zorgplan beschrijft niet enkel de huidige situatie, maar beschrijft ook de doelen of resultaten die behaald moeten worden.

    Er zijn drie cliëntprofielen vastgesteld met allen 3 niveaus enkelvoudig, enkelvoudig complex/meervoudig en meervoudig complex:

    • Verandering en groei

    • Welbevinden

    • Stabiliteit en behoud

  • 4.

    .Kortdurend verblijf

    • Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen per week) in een instelling, bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen.

    • Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben, bijvoorbeeld als er valgevaar is of als de cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn.

    • Kortdurend verblijf kan ook voor de doelgroep psychiatrie een mogelijkheid zijn ter ontlasting van de mantelzorg om opname binnen een woonvorm te voorkomen of als time out om opname binnen GGZ te voorkomen.

    • Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorgen, toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Het permanent toezicht kan een vorm van actieve observatie zijn, bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

    • De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld.

    • Het is denkbaar dat in specifieke situaties wordt toegestaan dat etmalen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week, zodat de mantelzorger op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn. Wel geldt dat maximaal drie keer per jaar opgespaarde etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden. Bovendien geldt dat het maximaal aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt.

    • In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de zorgverzekering. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

    • De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor CVV, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als CVV (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

Paragraaf 6 Regels voor een persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 6.1 Voorwaarden voor toekenning persoonsgebonden budget

  • De cliënt kan zelf het budget beheren: zelf de ondersteuning inkopen en hulpverleners aansturen. De cliënt mag ook iemand machtigen om dit voor hem of haar te doen.

  • De cliënt koopt 'doeltreffende' ondersteuning in. Ondersteuning is doeltreffend als de cliënt er zelfstandiger door kan leven. Verder moet de ondersteuning cliëntgericht en veilig zijn.

  • De cliënt kan motiveren waarom hij of zij zelf ondersteuning wil inkopen met een pgb.

Artikel 6.2 Voorwaarden pgb ten behoeve van inzet sociaal netwerk

  • De geboden hulp overstijgt de gebruikelijke zorg en inzet voor elkaar.

  • Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet worden betaald uit het pgb.

  • De persoon die hulp gaat bieden heeft aangegeven dat de zorg voor hem/haar niet tot overbelasting leidt. Deze overbelasting moet worden vastgesteld door een onafhankelijke arts.

  • Aan de inzet van personen uit het sociale netwerk zijn de volgende kwaliteitseisen verbonden:

    ○ De persoon verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt;

    ○ De persoon doet melding van iedere calamiteit bij het verlenen van de hulp aan het college;

    ○ De persoon doet melding van iedere vorm van geweld en het vermoeden tot mishandeling bij het college en/of het Algemeen meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling.

Artikel 6.3 Berekening tarief pgb

  • Het tarief voor een pgb:

    ○ is gebaseerd op het ondersteuningsplan, waarin staat hoe het pgb besteed wordt;

    ○ is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en

  • De hoogte van een pgb kan zijn opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekering(en) en reiskosten.

Artikel 6.4 Maximale pgb tarieven

  • Hulp bij het huishouden

    ○ Het pgb wordt maximaal vastgesteld op:

    • het geldende minimumloon (inclusief vakantiegeld en vakantie-uren) per uur indien de hulp wordt uitgevoerd door een particuliere hulp of hulp geboden uit het sociaal netwerk;

    • het laagste periodetarief per 4 weken dat is overeengekomen met een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, indien de hulp wordt uitgevoerd door een erkende zorgaanbieder.

  • Begeleiding

    ○ Het pgb wordt maximaal vastgesteld op:

    • Het laagste periodetarief per maand dat is overeengekomen met een door de gemeente gecontracteerde aanbieder voor het betreffende cliëntprofiel, indien de hulp wordt uitgevoerd door een erkende zorgaanbieder;

    • Het laagste bedrag per etmaal dat is overeengekomen met een door de gemeente gecontracteerde aanbieder voor kortdurend verblijf, indien het verblijf plaats vindt bij een erkende zorgaanbieder;

    • € 13,10 per uur voor begeleiding geboden vanuit het sociale netwerk. Dit bedrag is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon.

  • Woonvoorzieningen

    ○ Het pgb wordt maximaal vastgesteld op:

    • Het aankoopbedrag van de goedkoopst adequate voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten voor woonvoorzieningen die normaliter in eigendom worden verstrekt;

    • Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte bij woonvoorzieningen die in eigendom worden verstrekt indien de gemeente voor de betreffende voorziening geen overeenkomst heeft gesloten;

    • Het huurbedrag van de goedkoopst adequate voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een contract heeft gesloten bij losse en voor hergebruik geschikte voorzieningen die niet in eigendom worden verstrekt.

  • Vervoersvoorzieningen

    ○ Het pgb wordt maximaal vastgesteld op:

    • Het aankoopbedrag plus onderhoud van de goedkoopst adequate voorziening bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten voor vervoersvoorzieningen die normaliter in eigendom worden verstrekt;

    • Het bedrag van de kosten inclusief onderhoud volgens de door het college geaccepteerde offerte bij vervoersvoorzieningen die in eigendom worden verstrekt als de gemeente voor de betreffende voorziening geen mantelovereenkomst heeft gesloten;

    • Het huurbedrag van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten bij voor hergebruik geschikte vervoersvoorzieningen die niet in eigendom worden verstrekt;

    • De netto prijs per kilometer die de gemeente betaalt maal het aantal toegestane kilometers per jaar voor CVV indien de cliënt geen gebruik kan maken van CVV en is aangewezen op taxivervoer.

  • Rolstoel

    ○ Het pgb wordt maximaal vastgesteld op:

    • Het aankoopbedrag plus onderhoud van de goedkoopst adequate voorziening bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten voor een rolstoel die normaliter in eigendom wordt verstrekt;

    • Het bedrag van de kosten inclusief onderhoud volgens de door het college geaccepteerde offerte voor een rolstoel die in eigendom worden verstrekt als de gemeente voor de betreffende voorziening geen mantelovereenkomst heeft gesloten;

    • Het huurbedrag van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten bij een voor hergebruik geschikte rolstoel die niet in eigendom worden verstrekt.

  • Sportvoorziening

    ○ Het pgb wordt maximaal vastgesteld op het bedrag van de kosten inclusief onderhoud volgens de door het college geaccepteerde offerte.

Artikel 6.5 Verantwoording eenmalige pgb’s

Bij een eenmalig pgb wordt er in alle gevallen verantwoording gevraagd over de besteding van het budget.

Paragraaf 7 Terugbetalingsverplichting bij woningaanpassingen

Artikel 7.1

Bij verkoop van een woning die op grond van de Wmo is aangepast, dient de cliënt de aangetoonde meerwaarde van de verbouwing terug te betalen. De meerwaarde wordt bepaald door een taxatie van de woning uit te voeren voor en na verbouwing. Deze taxatie wordt uitgevoerd door een door het college aangewezen (onafhankelijke) taxateur. Bij terugbetaling wordt de volgende afschrijvingstermijn gehanteerd:

  • a.

    Bij verkoop van de woning binnen een jaar na verbouwing moet 100% van de meerwaarde worden terug betaald;

  • b.

    Bij verkoop van de woning tussen het tweede en twintigste jaar na verbouwing: voor elk jaar 5% van de meerwaarde;

  • c.

    In alle gevallen minus het bedrag dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Artikel 7.2

Terugvordering van een pgb persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening vindt slechts plaats indien de kosten van de woningaanpassing ten minste € 10.000 heeft bedragen.

Paragraaf 8 Waardering mantelzorgers

Artikel 8.1 Waardering

De mantelzorgwaardering bestaat uit een bijdrage van maximaal € 100,-. De Stichting Manteling voert de regeling uit. Om voor een waardering in aanmerking te komen, meldt een hulpvrager zich tussen 1 januari en 1 april van het desbetreffende jaar aan bij Stichting Manteling. Manteling toetst via een telefonische intake van maximaal 20 minuten of er in het voorgaande jaar voldaan is aan de volgende criteria:

· Meer dan 8 uur per week mantelzorg

· Voor minimaal drie maanden

· Geen vrijwillige keus

Als een hulpvrager in aanmerking komt voor een bijdrage wordt dit overgemaakt op de rekening van de hulpvrager. De hulpvrager kan zelf een (eventuele) verdeling bepalen.

Hoofdstuk 3 afsluitende bepalingen

Paragraaf 9

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze regels, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze nadere regels, treden na vaststelling door het college, in werking op 1 april 2021.

  • 2.

    Bij inwerkingtreding van deze nadere regels worden de oude nadere regels, de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Veere 2020, ingetrokken en vervallen deze.

  • 3.

    Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels maatschappelijke ontwikkeling en jeugdhulp Veere 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 23 maart 2021.

Burgemeester en wethouders van Veere,

De secretaris, de burgemeester,