Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening individuele voorzieningen Wmo Veldhoven 2011

Geldend van 03-01-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-06-2011

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen Wmo Veldhoven 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven;

    • b.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      Wvg: Wet voorzieningen gehandicapten;

    • d.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • e.

      AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

    • f.

      compensatieplicht: de plicht van het college om voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te treffen die iemand in staat stellen om:

      • 1.

        een huishouden te voeren;

      • 1.

        zich te verplaatsen in en om de woning;

      • 1.

        zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

      • 1.

        medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

    • g.

      persoon met beperkingen: de persoon als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder g onderdeel 4, 5 en 6 van de wet die beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie;

    • h.

      voorziening hulp bij het huishouden: een voorziening ter ondersteuning bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon met beperkingen behoort;

    • i.

      rolstoelvoorziening: voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het zich zittend verplaatsen de primaire functie is;

    • j.

      woonvoorziening: voorziening niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een rolstoelvoorziening, die de persoon met beperkingen in staat stelt de woning zo normaal mogelijk te gebruiken;

    • k.

      vervoersvoorziening: voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt zich lokaal te verplaatsen;

    • k.

      algemeen gebruikelijk: hetgeen naar in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor de persoon met beperkingen als gangbaar bezit of gangbare uitgaven wordt aangemerkt;

    • m.

      algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en compenserende oplossing biedt voor de persoon met beperkingen;

    • n.

      individuele voorziening: een voorziening zoals die is opgenomen in deze verordening en waar de persoon met beperkingen aanspraak op kan maken indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in deze verordening;

    • o.

      eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage;

    • p.

      eigen aandeel: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de rechthebbende komend aandeel in de kosten;

    • q.

      voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt aan de persoon met beperkingen;

    • r.

      persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de persoon met beperkingen een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit individuele voorzieningen WMO Veldhoven 2011 gestelde regels van toepassing zijn;

    • s.

      budgethouder: een persoon met beperkingen aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is verleend en die aan het college desgevraagd verantwoording schuldig is over de besteding van het budget;

    • t.

      budgetperiode: periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

    • u.

      financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening waarvan de hoogte kan worden afgestemd op het inkomen van de persoon met beperkingen;

    • v.

      meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven de voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

    • w.

      norminkomen: het norminkomen zoals bedoeld in artikel 4.1. eerste lid van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning;

    • x.

      mantelzorger: een persoon uit de directe omgeving van de persoon met beperkingen die langdurige zorg verleent die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

    • y.

      huisgenoot: iedere persoon met wie de persoon met beperkingen duurzaam een gemeenschappelijk huishouden voert.

    • z.

      leefeenheid: een eenheid bestaande uit alle huisgenoten met wie de persoon met beperkingen duurzaam een huishouding voert;

    • aa

      gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

    • bb

      woonplaats: woonplaats als bedoeld in artikel 10 lid 1 en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • cc

      respijtzorg: de tijdelijke en volledige overname van zorg om de mantelzorger te ontlasten;

    • dd

      zelfredzaamheid: het lichamelijke, mentale, psychische en financiële vermogen van een persoon om al dan niet met behulp van zijn omgeving (Civil Society) in het maatschappelijk leven te participeren.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Awb.

Artikel 1.2 Beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend aan de persoon met beperkingen indien:

    • a.

      de persoon met beperkingen niet in aanvaardbare mate in staat is om:

      • 1.

        een huishouden te voeren;

      • 2.

        zich te verplaatsen in en om de woning;

      • 3.

        zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

      • 4.

        medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

    • b.

      de voorziening langdurig noodzakelijk is, met uitzondering van hulp bij het huishouden en collectief vraagafhankelijk vervoer, welke voorziening ook voor een korte duur kan worden geïndiceerd;

    • c.

      de voorziening, objectief bezien, als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

    • d.

      de voorziening in overwegende mate op het individu is gericht;

    • e.

      de persoon met beperkingen zijn woonplaats heeft in de gemeente Veldhoven.

  • 2. Een voorziening wordt geweigerd:

    • a.

      indien niet is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

    • b.

      indien de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      indien op grond van enige andere regeling een reële aanspraak op een adequate voorziening bestaat;

    • d.

      indien een voorziening niet noodzakelijk is omdat redelijkerwijs van de persoon met beperkingen of van zijn huisgenoten kan worden gevergd dat zij zelf bijdragen aan de oplossing van het zich voordoende probleem, ook uit het oogpunt van kosten;

    • e.

      indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening dan wel de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorziening gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de persoon met beperkingen zijn toe te rekenen;

    • f.

      indien de aanvraag betrekking heeft op kosten die de persoon met beperkingen voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid achteraf kan beoordelen;

    • g.

      indien er aan de zijde van de persoon met beperkingen geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

  • 3. Bij het compenseren van beperkingen die een persoon met beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die hij maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat de persoon met beperkingen bij het maken van keuzes rekening houdt met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de aanvrager, waaronder ook te verwachten beperkingen op basis van een medische prognose.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen of oplossingen

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

  • 1. Een individuele voorziening kan worden verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget.

  • 2. In deze verordening wordt expliciet geregeld welke soorten individuele voorzieningen het college kan verstrekken en in welke vorm.

  • 3. Voor zover het college een individuele voorziening kan verstrekken in natura, wordt de persoon met beperkingen de mogelijkheid geboden te kiezen tussen de individuele voorziening in natura of een daarmee vergelijkbare individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen van de zijde van het college overwegende bezwaren bestaan.

  • 4. Van overwegende bezwaren als bedoeld in lid 3 is in ieder geval sprake indien:

    • a.

      de voorziening beschikbaar is in de vorm van een collectief te gebruiken voorziening, zoals het collectief vervoerssysteem;

    • b.

      de persoon met beperkingen een zodanig progressief ziektebeeld heeft dat om economische redenen een bruikleenvoorziening de voorkeur heeft;

    • c.

      de aanvrager naar het oordeel van het college niet voldoende in staat is om het persoonsgebonden budget te beheren en de besteding te verantwoorden.

  • 5. De in het vorige lid onder c bedoelde uitsluiting vindt niet plaats indien de persoon met beperkingen naar genoegen aantoont te beschikken over een kwalitatief goed eigen netwerk van mensen of een bewindvoerder die het beheer en de verantwoording namens de persoon met beperkingen doen.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

  • 1. Indien een individuele voorziening in natura wordt verstrekt, bevat de beschikking tenminste:

    • a.

      het doel en de omvang van de voorziening;

    • b.

      de daarmee gemoeide kosten;

    • c.

      de verplichtingen;

    • d.

      de wijze waarop de voorziening wordt verstrekt;

    • e.

      de wijze waarop de voorziening bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie .

  • 2. Afhankelijk van de soort voorziening, kan de voorziening in natura worden verleend:

    • a.

      in eigendom;

    • b.

      in bruikleen; of

    • c.

      als persoonlijke dienstverlening.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Indien een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, bevat de beschikking tenminste:

  • a.

    het doel van de tegemoetkoming;

  • b.

    de hoogte van de tegemoetkoming;

  • c.

    de duur van de tegemoetkoming;

  • d.

    de verplichtingen;

  • e.

    de wijze van betaling;

  • f.

    de wijze waarop verantwoording dient te worden afgelegd over de besteding van de tegemoetkoming aan de gemeente;

  • g.

    de wijze waarop de voorziening bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

Indien een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, bevat de beschikking tenminste:

  • a.

    het doel van het budget;

  • b.

    de hoogte van het budget en de wijze waarop dit is berekend;

  • c.

    de budgetperiode;

  • d.

    de verplichtingen van de budgethouder;

  • e.

    de wijze van betaling;

  • f.

    de wijze waarop de budgethouder verantwoording dient af te leggen over de besteding aan de gemeente;

  • g.

    de wijze waarop de voorziening bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie.

Artikel 2.5 Eigen bijdrage

  • 1.

    De persoon met beperkingen van 18 jaar of ouder die in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij anders is bepaald in deze verordening.

  • 2.

    De hoogte van de eigen bijdrage wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1. lid 1 van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3.

    Indien een woonvoorziening of een vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 4.

    De eigen bijdrage wordt opgelegd nadat de voorziening is verleend.

Artikel 2.6 Eigen aandeel

  • 1. De persoon met beperkingen die in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd, tenzij anders is bepaald in deze verordening.

  • 2. De hoogte van het eigen aandeel wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1. lid 1 van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. Indien de voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming bestaat uit het verschaffen van een bouwkundige of woontechnische aanpassing aan de woning die niet in eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen aandeel in rekening gebracht.

  • 4. Het eigen aandeel wordt opgelegd nadat de voorziening is verleend.

Artikel 2.7 Geen eigen bijdrage/eigen aandeel

Geen eigen bijdrage/eigen aandeel is verschuldigd:

  • a.

    Voor een rolstoel zoals bedoeld in artikel 6.2 van de verordening;

  • b.

    Voor de collectieve vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 5.2. lid 1 onder a van de verordening;

  • c.

    Voor een financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 5.2 lid 1 onder b, c, k van de verordening;

  • d.

    Voor een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie, voor zover niet inbegrepen in het persoonsgebonden budget;

  • e.

    Voor een tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting en huurderving;

  • f.

    Voor verhuis- en inrichtingskosten;

  • g.

    Voor respijtzorg;

  • h.

    Indien een persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het Bijdragebesluit zorg is verschuldigd.

Artikel 2.8 Verantwoordelijkheden van een budgethouder

Bij de verlening van een persoongebonden budget worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor inkoop van een adequaat compenserende voorziening/oplossing en voor de daarmee samenhangende kosten, conform de eisen zoals omschreven in de beschikking;

  • b.

    de budgethouder bewaart de rekening(en) en/of betalingsbewijs(zen) voor de geleverde ondersteuning gedurende drie jaar en stelt deze desgevraagd ter beschikking aan het college, bijvoorbeeld op een daarvoor bedoeld verantwoordingsformulier. Controle van de verantwoording gebeurt in principe steekproefsgewijs;

  • c.

    budgethouders kunnen middels een steekproef worden gecontroleerd op het pgb-gebruik (besluit, artikel 1.6);

  • d.

    de budgethouder stelt het college onverwijld uit eigen beweging, maar ook op diens verzoek, op de hoogte van alle feiten of omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de verlening of hoogte van het persoonsgebonden budget;

  • e.

    de budgethouder dient binnen twaalf maanden na ontvangst van het besluit omtrent een voorziening een verzoek tot uitbetaling van het persoongebonden budget in (uitgesloten hiervan is het periodiek uit te betalen pgb, bijvoorbeeld ten behoeve van inkoop voor hulp bij het huishouden);

  • f.

    de budgethouder dient volledige verantwoording af te leggen over het toegekende budget. Indien de budgethouder het persoonsgebonden budget niet volledig heeft besteed, conform de eisen in de toekenningbeschikking, kan het college het teveel betaalde terugvorderen (artikel 7.9, Verordening).

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Recht op individuele voorziening hulp bij het huishouden en primaat van de algemene voorziening

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele voorziening hulp bij het huishouden in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken; en

  • b.

    een algemene voorziening hulp bij het huishouden niet voorziet in een adequaat compenserende oplossing.

Artikel 3.2 Soorten en vormen van de individuele voorziening hulp bij het huishouden

  • 1a.

    Indien een persoon met beperkingen voor een individuele voorziening hulp bij het huishouden in aanmerking wordt gebracht, kan deze voorziening bestaan uit:

    • a.

      huishoudelijke verzorging;

    • b.

      organisatie bij het huishouden

    • c.

      hulp bij een ontregelde huishouding,

  • 1b.

    Bij een combinatie van de onder 1a genoemde voorzieningen, wordt de meest compenserende vorm gekozen;

  • 2.

    Een individuele voorziening hulp bij het huishouden kan worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 3.3 Beperkingen en weigeringsgronden

Het college weigert een huishoudelijke voorziening:

  • a.

    indien tot de leefeenheid waarvan de persoon met beperkingen deel uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Zij worden in beginsel geacht de zogenaamde gebruikelijke zorg te verlenen;

  • b.

    vervallen;

  • c.

    indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen.

Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren per week en naar boven afgerond in halve uren.

Artikel 3.5 Indicatiecriteria

Voor de beoordeling van de noodzakelijkheid en de omvang van het aantal uren hulp bij het huishouden stelt het college nadere regels in het Protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden gemeente Veldhoven.

Artikel 3.6 Respijtzorg

Een persoon met beperkingen komt in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van hulp bij het huishouden indien de mantelzorger tijdelijk die taken niet kan uitvoeren. Middels een eenvoudige toets zal de duur en benodigde ondersteuning worden bepaald.

Artikel 3.7 Hoogte en duur persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden (pgb)

  • 1. Een persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een persoonsgebonden budget is ontstaan dan wel is geïndiceerd, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het persoonsgebonden budget is aangevraagd.

  • 2. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van de geïndiceerde uren per categorie. Als persoonsgebonden budget wordt per uur een normbedrag beschikbaar gesteld. De normbedragen worden jaarlijks vastgesteld door het college aan de hand van de ontwikkelingen van het netto uurloon in de zorgsector (artikel 2.1, Besluit).

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de periode waarover de compensatie wordt verleend ingaan vóór de datum van aanvraag indien er omstandigheden zijn die een eerdere aanvraag in de weg stonden, de indicatie voor een voorziening in die periode wél aanwezig wordt geacht en een vergelijkbare vorm van zorg is gebruikt.

Artikel 3.8 Woning sanering

Indien door ernstige vervuiling een sanering van de woning noodzakelijk is om een hygiënische en werkbare situatie te creëren kan voorafgaand aan de inzet van hulp bij het huishouden de woning worden gesaneerd.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Recht op individuele woonvoorziening en primaat algemene voorziening

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele woonvoorziening

in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning onmogelijk maken; en

  • b.

    een algemene woonvoorziening niet voorziet in een compenserende oplossing.

Artikel 4.2 Soorten en vormen van individuele woonvoorzieningen

  • 1.

    De te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een voorziening voor de kosten van verhuizing en inrichting; 

    • b.

      een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning;

    • c.

      een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan een woning;

    • d.

      een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een in een woning aangebrachte voorziening;

    • e.

      een voorziening voor de kosten van tijdelijke huisvesting;

    • f.

      een voorziening voor kosten van tijdelijke huurderving;

  • 2.

    De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 onder a, c, d en e worden verleend aan de persoon met beperkingen.

  • 3.

    De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 onder b en f worden verleend aan de woningeigenaar.

  • 4.

    De voorzieningen genoemd in lid 1 onder a, d, e en f worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget verleend.

  • 5.

    De voorzieningen genoemd in lid 1 onder b en c worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 4.3 Beperkingen en weigeringsgronden

Het college weigert een voorziening genoemd in artikel 4.2 lid 1 indien:

  • a.

    de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf niet heeft of zal hebben in de woonruimte waarvoor de voorziening aangevraagd is;

  • b.

    de voorziening aangevraagd is op een moment dat de aanvrager in alle redelijkheid rekening had kunnen houden met een prognose en in een eerder stadium zelf een passende oplossing had kunnen vinden;

  • c.

    de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • d.

    de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

  • e.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;

  • f.

    de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden;

  • g.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen verhuist vanuit een adequate woning naar een niet-adequate woning, tenzij er naar het oordeel van het college een gewichtige reden aan de verhuizing ten grondslag ligt;

  • h.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor die verhuizing of die acceptatie;

  • i.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

  • j.

    de aanvraag een voorziening betreft genoemd in artikel 4.2 lid 1 onder a en de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

  • k.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen verhuist naar een woning die niet geschikt is voor permanente bewoning;

  • l.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • m.

    de aanvraag betrekking heeft op een voorziening in een AWBZ-instelling, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

  • n.

    de te treffen voorziening bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

Artikel 4.4 De hoogte van het persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen en de daarmee eventueel samenhangende kosten van onderhoud, verzekering,

keuring en reparatie is gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de

gemeente verschuldigd is of verschuldigd zou zijn indien zij de

woonvoorziening zelf zou hebben ingekocht. Het college stelt hieromtrent

nadere regels in het Besluit individuele voorzieningen WMO Veldhoven 2011.

Artikel 4.5 De hoogte van de financiële tegemoetkoming

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen en de daarmee eventueel samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie bepaald aan de hand van door de woningeigenaar opgevraagde vergelijkbare offertes of gestandaardiseerde kostencalculatie van de gemeente, waarbij de prijs van de leverancier die de goedkoopst compenserende voorziening kan leveren in principe doorslaggevend is. Het college stelt hieromtrent nadere regels in het Besluit individuele voorzieningen WMO Veldhoven 2011.

Artikel 4.6 Primaat van verhuizing

De persoon met beperkingen kan uitsluitend voor een van de voorzieningen genoemd in artikel 4.2 lid 1 onder b in aanmerking komen als verhuizing niet mogelijk is, of niet de goedkoopst compenserende oplossing is.

Artikel 4.7 Bezoekbaar maken woning

  • 1. Een voorziening kan getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één in de gemeente Veldhoven gelegen woning indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 2. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het zodanig aanpassen van de woning dat de persoon met beperkingen de woning kan bereiken en de woonkamer en het toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 3. De te verlenen voorziening bedraagt niet meer dan het door het college in het Besluit individuele voorzieningen WMO Veldhoven 2011 vastgestelde maximum bedrag.

  • 4. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat, door de als (hoofd)bewoner aan te merken persoon van de betreffende woning.

Artikel 4.8 Extra voorwaarden bij bewoning woonwagen

Indien de persoon met beperkingen een woonwagen bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.2 lid 1 slechts verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente Veldhoven op een standplaats stond;

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewonersvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 4.9 Terugvordering bij beperkte duur gebruik

  • 1.

    Het college kan van een eigenaar-bewoner aan wie een woonvoorziening is verleend zoals bedoeld in artikel 4.2.lid 1 sub b, die de woning binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden verkoopt, een deel van de waarde van de verleende woonvoorziening, terugvorderen.

  • 2.

    Het college stelt hieromtrent nadere regels in artikel 3.7 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.10 Aanvang werkzaamheden, toezicht en verlenen woonvoorziening

Het college verleent slechts een woningaanpassing zoals bedoeld in

artikel 4.2. lid 1 als:

  • a.

    niet reeds zonder hun toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden, waarop de voorziening betrekking heeft;

  • b.

    door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 4.11 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

  • 1.

    De woningeigenaar aan wiens woning een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard wordt getroffen zoals genoemd in artikel 4.2. lid 1 onder b, dient terstond na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van de voorziening, maar uiterlijk twaalf maanden na het verlenen van deze voorziening te melden dat de werkzaamheden gereed zijn.

  • 2.

    de gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de verplichtingen die zijn gesteld toen de voorziening werd verleend en is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

Artikel 4.12 Voorziening voor verhuizing en inrichting

In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college een voorziening voor verhuizing en inrichting verlenen aan een persoon, die vrijwillig of op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met een beperking een woning vrijmaakt.

Artikel 4.13 Voorziening voor tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening verlenen in de kosten in verband met tijdelijke huisvesting indien:

    • a.

      een persoon met beperkingen in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting; en

    • b.

      de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

  • 2. De voorziening zoals bedoeld in het eerste lid kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.14 Voorziening voor huurderving

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening verlenen voor huurderving aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met een beperking te laten komen.

  • 2.

    De voorziening genoemd in het eerste lid kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.15 Onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een voorziening als genoemd in artikel 4.2 lid 1 onder d en g indien de voorziening in het kader van de Wvg, de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten dan wel de wet is verleend. Voor onderhoud aan trapliften bestaat een maximum declarabel bedrag (Besluit, artikel 3.4).

Artikel 4.16 Gemeenschappelijke ruimte

In afwijking van artikel 4.2 kan het college in het kader van toe- en doorgankelijkheid een individuele voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een gemeenschappelijke ruimte verlenen voor zover het gaat om automatische deuropeners en hellingbanen.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Individuele vervoersvoorziening en primaat algemene voorziening

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen het de persoon met beperkingen onmogelijk maken om in de directe woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag; en/of

  • b.

    aantoonbare beperkingen het de persoon met beperkingen onmogelijk maken om buiten de directe woon- en leefomgeving de sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag, waardoor deze persoon in een sociaal isolement of vervreemding geraakt; en

  • c.

    voor de persoon met beperkingen het zelfstandig bereiken en gebruiken van een algemene vervoersvoorziening zoals het openbaar vervoer onmogelijk is.

Artikel 5.2 Soorten en vormen van individuele vervoersvoorzieningen

  • 1. Het college kan één of een combinatie van de volgende soorten individuele vervoersvoorzieningen verstrekken:

    • a.

      de collectieve vervoersvoorziening;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming voor gebruik van de reeds in bezit zijnde eigen auto of auto van derden;

    • c.

      een financiële tegemoetkoming voor vervoer per taxi of rolstoeltaxi;

    • d.

      een gesloten buitenwagen met verbrandingsmotor;

    • e.

      een aanpassing van een eigen auto;

    • f.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • g.

      een scootmobiel;

    • h.

      een elektrische rolstoel, uitsluitend bestemd voor buitengebruik;

    • i.

      een ander vervoermiddel dan de vervoermiddelen genoemd onder d, f, g, h;

    • j.

      een aanpassing, onderhoud en reparatie aan de onder d, f, g, h en i genoemde voorzieningen;

    • k.

      gewenningslessen voor een vervoersvoorziening;

  • 2. De voorziening in lid 1 onder a wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, uitsluitend als voorziening in natura verleend.

  • 3. De voorzieningen zoals genoemd in lid 1 onder b en c worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

  • 4. De voorzieningen genoemd in artikel 5.2 lid 1 onder d tot en met j en k worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 5.3 Primaat van collectief vervoer

Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 5.2 lid 1 onder b t/m j vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.2 lid 1 onder a, onmogelijk maken dan wel;

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.2 lid 1 onder a niet aanwezig is;

  • c.

    de persoon met beperkingen nog niet de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt.

Artikel 5.4 Beperkingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Vervallen.

  • 2.

    Een persoon met beperkingen kan eerst dan voor een voorziening genoemd in artikel 5.2 lid 1 onder d, g, h en i in aanmerking worden gebracht indien er sprake is van een uiterst beperkte mobiliteit.

Artikel 5.5 Omvang van de vervoersvoorziening.

  • 1.

    Bij het bepalen van de omvang van de individuele vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 5.2 kan rekening gehouden worden met:

    • a.

      de individuele vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen;

    • b.

      de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 5.2 lid 1 onder a in deindividuele vervoersbehoefte kan voorzien; en

    • c.

      de mate waarin de vervoersbehoeften van echtgenoten of daarmee gelijkgestelden samenvallen.

  • 2.

    Bij de te verstrekken voorziening wordt bij de vervoersbehoefte rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen, dit voor zover vervoer per Valys niet adequaat is.

  • 3.

    De te verstrekken voorziening is erop gericht maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met maximaal een omvang van 2000 kilometer per jaar mogelijk te maken. Indien blijkt dat deze grens niet aansluit bij de individuele participatiebehoefte en strikte toepassing ervan kan leiden tot vereenzaming, dan kan er op individuele gronden worden afgeweken.

  • 4.

    Vervallen

Artikel 5.6 De hoogte van het persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen en de daarmee eventueel samenhangende kosten van onderhoud, verzekering en reparatie is gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de gemeente heeft bedongen of zou hebben bedongen indien zij de vervoersvoorziening zelf zou hebben ingekocht. Het college stelt hieromtrent nadere regels in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5.7 De hoogte van de financiële tegemoetkoming

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor individuele vervoersvoorzieningen wordt door het college vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 6 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 Individuele verplaatsingen

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor een individuele rolstoelvoorziening voor het verplaatsen in en rond de woning en voor het beoefenen van een sport in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen het zich verplaatsen in en rond de woning onmogelijk maken; en/of

    • b.

      aantoonbare beperkingen of problemen het beoefenen van de gewenste sport onmogelijk maken;

Artikel 6.2 Soorten en vormen van individuele voorzieningen voor het dagelijks verplaatsen in en rond de woning

  • 1.

    Het college kan één of een combinatie van de volgende soorten individuele voorzieningen zoals bedoeld in artikel 6.1 verstrekken:

    • a.

      een handbewogen of elektrische rolstoel voor verplaatsing binnens- of buitenshuis, dan wel aanpassing daar aan;

    • b.

      buitenshuis, dan wel aanpassing daar aan;

    • c.

      Een handbewogen of elektrische sportrolstoel dan wel een aanpassing daar aan;

    • d.

      de met a samenhangende kosten van onderhoud, verzekering en reparatie;

    • e.

      gewenningslessen voor een rolstoelvoorziening;

  • 2.

    De individuele voorzieningen die worden genoemd in lid 1 sub a wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 3.

    De voorziening genoemd in het eerste lid onder c wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een voorziening voor het verplaatsen in en rond de woning in aanmerking indien hij geen recht heeft op een verstrekking op grond van de AWBZ.

Artikel 6.4 De hoogte van het persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor de voorzieningen zoals genoemd in artikel 6.2 lid 1 is gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de gemeente heeft bedongen of zou hebben bedongen indien zij deze voorziening zelf zou hebben ingekocht. Het college stelt hieromtrent nadere regels in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Bij de aanvraag dient de aanvrager desgevraagd bewijsstukken, zoals bepaald in de beleidsregels, te overleggen.

Artikel 7.2 Loket Welzijn Wonen Zorg

De toegang tot voorzieningen vindt plaats via het loket Welzijn Wonen Zorg.

Artikel 7.3 Samenhangende afstemming

Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de persoon met beperkingen.

Artikel 7.4 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de persoon met beperkingen:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan zelf indiceren of een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie in voorkomende gevallen om indicatieadvies vragen.

  • 3. Een persoon met beperkingen is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening.

  • 4. Bij de indicatie wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functioning, Disability and Health, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 5. De beschikking vermeldt op welke wijze de oplossing bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van de persoon met een psychosociaal probleem.

    Artikel 7.5 Alleenrecht indicatiestelling

    Het college kan gebruik maken van de bevoegdheid om het alleenrecht van de indicatiestelling aan één externe adviesinstantie toe te kennen.

Artikel 7.6 Wijzigingen in de situatie

  • Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verleend, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.7 Heronderzoek en herindicatie

    • 1.

      Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

    • 2.

      Een herindicatie kan deel uitmaken van het heronderzoek.

Artikel 7.8 Intrekking en beëindiging

    • 1.

      Het college kan een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de persoon met beperkingen wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren.

    • c.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is.

    • 2.

      Onverminderd de gronden voor intrekking genoemd in het eerste lid, wordt de beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag vanaf welke de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget.

    • 3.

      Bij overlijden van de persoon met beperkingen eindigt het recht op de voorziening op de dag gelegen na de dag waarop de persoon met beperkingen overlijdt.

    • 4.

      Een besluit tot het verlenen van een voorziening kan worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de aanvrager zijn verplichtingen niet nakomt.

    • 5.

      Een besluit tot het verlenen van een financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

    • 6.

      Bij verkoop van een met Wmo-middelen aangepaste koopwoning binnen 10 jaar na gereedmelding, waarbij er dus sprake is van een scheiding tussen de persoon met beperkingen en de woningaanpassingen, kan het college het besluit tot deze aanpassingen intrekken en kan worden overgegaan tot terugvordering.

Artikel 7.9 Terugvordering

    • 1.

      Het college vordert de op grond van deze verordening verleende voorziening, of deel hiervan, van de persoon met beperkingen in ieder geval terug indien zij het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 7.8 hebben ingetrokken.

    • 2.

      Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de wet betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Nadere regels

Het college is bevoegd ter zake van de uitvoering van deze verordening en de daarop berustende besluiten nadere regels te stellen, overeenkomsten met derden aan te gaan en algemene voorwaarden op te stellen.

Artikel 8.4 Indexering

Het college verhoogt jaarlijks per 1 januari de bij of krachtens deze verordening geldende bedragen conform de prijsontwikkeling op basis van de consumentenprijsindex (CPI) voor alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.5 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

  • 1.

    Het gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt de verordening aangepast.

  • 2.

    Indien daar aanleiding toe is kan het college, in aanvulling op de evaluatie als bedoeld in het eerste lid, besluiten tot een tussentijdse evaluatie.

  • 3.

    Het college zendt na afloop van iedere evaluatie een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.6 Inspraak

Het college bevordert de inspraak van gebruikers door middel van de instelling van een Wmo-Raad.

Artikel 8.7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de 1e dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 juni 2011. Ten aanzien van eerder toegekende voorzieningen stelt het college een overgangsregeling vast.

Artikel 8.8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele voorzieningen Wmo Veldhoven 2011.