Regeling vervallen per 01-01-2011

Verordening op de heffing en invordering van de baatbelating waterleiding Grote Aard

Geldend van 01-01-2002 t/m 31-12-2010

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van de baatbelating waterleiding Grote Aard

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

Deze verordening verstaat onder een onroerende zaak:

  • 1.

    een gebouwd eigendom;

  • 2.

    een ongebouwd eigendom.

Artikel 2. Belastbaar feit.

Onder de naam "Baatbelasting waterleiding Grote Aard" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in het op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart gearceerd gebied die gebaat zijn door de uitbreiding van het waterleidingnet Grote Aard.

Artikel 3. Belastingplicht.

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2 het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genotheb- bende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt, dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 4. Maatstaf van heffing.

De maatstaf van heffing is het aantal onroerende zaken.

Artikel 5. Belastingtarief.

De belasting bedraagt voor elke belastingplichtige een zodanig gedeelte van € 1.400,43 als wordt uitgedrukt door de breuk, waarvan de teller vermeldt het aantal belastbare onroerende zaken van de belastingplichtige en de noemer het totaal aantal belastbare onroerende zaken.

Artikel 6. Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting.

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 25 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel G van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 2.

    Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3.

    De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 25 jaren en een rentevoet van 7,75 %.

  • 4.

    De belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 januari van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 7,75 %.

  • 5.
    • a.

      Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel G, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 6.

    Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 4 voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.

Artikel 7. Wijze van heffing.

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8. Termijnen van betaling.

  • 1. De aanslagen moeten worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9. Kwijtschelding.

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders.

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de baatbelasting.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel.

  • 1. De verordening "Baatbelasting waterleiding Grote Aard" van 12 november 1995, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit 26 mei 1986, nummer 11 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande, dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1999.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening baatbelasting waterleiding Grote Aard".