Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Veldhoven 2010

Geldend van 01-11-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening Veldhoven 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven;

    • b.

      de raad: gemeenteraad van de gemeente Veldhoven;

    • c.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • d.

      WIJ: Wet investeren in jongeren;

    • e.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • h.

      SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • i.

      Wsw: Wet sociale werkvoorziening;

    • j.

      doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7 lid 1 sub a WWB, artikel 34 lid 1 sub a IOAW en artikel 34 lid 1 sub a IOAZ door het college ondersteuning kan worden geboden en de personen aan wie het college op grond van artikel 12 lid 1 en 2 WIJ een werkleeraanbod doet dan wel een inkomensvoorziening kan verstrekken;

    • k.

      uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;

    • l.

      jongere: de persoon als bedoeld in artikel 2 WIJ

    • m.

      Anw-er: de persoon met een uitkering ingevolgde de Algemene nabestaandenwet die voor tenminste 19 uur per week als niet- werkende werkzoekende ingeschreven staat bij het Werkbedrijf;

    • n.

      Nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6 sub a WWB en die voor tenminste 19 uur per week als niet-werkende werkzoekende ingeschreven staat bij het Werkbedrijf;

    • o.

      voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a WWB, deze verordening of het jaarplan als bedoeld in artikel 4 lid 1;

    • p.

      werkleeraanbod: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding, sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling aan jongeren;

    • q.

      algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van maatschappelijk aanvaardbare betaalde arbeid, waaronder mede wordt verstaan arbeid in de Wsw-organisatie op verzoek van belanghebbende;

    • r.

      additionele arbeid: primair op de arbeidsinschakeling gerichte, onbetaalde werkzaamheden die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van de WWB of de IOAW worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

    • s.

      startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2 lid 1 onderdeel b tot en met e van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 en 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.;

    • t.

      “Direct Werk”: traject waarbij de werkzoekende direct bij de aanvraag voor een uitkering of binnen een korte periode wordt doorgeleid naar een arbeidsomgeving waarbij geen loon wordt betaald maar eventueel wel recht bestaat op doorbetaling van uitkering.

    • u.

      duurzame arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die volledige beëindiging van de uitkering tot gevolg heeft voor ten minste een onafgebroken periode van zes maanden en niet gesubsidieerd wordt.

    • v.

      trajectplan: overeenkomst tussen college en belanghebbende

    • w.

      Werkbedrijf: Fusie van Centrum voor Werk en Inkomen en UWV;

  • 2. De begripsbepalingen van de Awb, WWB, WIJ, IOAW, IOAZ zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college in het kader van de WWB, IOAW, IOAZ en Anw

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers en aan personen als bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 Opdracht college in het kader van de WIJ

  • 1. Het college biedt aan jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17 lid 6 WIJ.

  • 4. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Het beziet daarbij in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 4 Jaarplan

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks beleidsprioriteiten, doelgroepen, alsmede de hoogte en wijze van financiering vast.

  • 2. Het college doet de raad jaarlijks verslag over de resultaten van het beleid.

Artikel 5 Subsidie- en budgetplafonds

  • 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meer premie, subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3. Een specifieke voorziening wordt geweigerd voor zover door verstrekking het vastgestelde plafond zou worden overschreden.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing in geval van een werkleeraanbod.

Hoofdstuk 3 Doel en doelgroep

Artikel 6 Doel van de ondersteuning

Het college beoogt een lid van de doelgroep ondersteuning te bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel (nog) niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 7 Aanspraak op ondersteuning en recht op werkleeraanbod

  • 1. De personen uit de doelgroep hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de belanghebbende.

  • 3. Nuggers hebben slechts aanspraak op voorzieningen indien het netto gezinsinkomen minder bedraagt dan 150% van het netto minimumloon voor personen van 23 jaar en ouder.

Artikel 8 Inburgering

De voorzieningen, genoemd in deze verordening, kunnen deel uitmaken van of aanvullend zijn op een inburgeringsplan op grond van de Wet inburgering, dan wel op grond van latere wetgeving betreffende dit onderwerp.

Artikel 9 Wet participatiebudget

De bepalingen in deze verordening zijn ook van toepassing op personen die behoren tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1 van de Wet participatiebudget, voor zover dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor hun re-integratie, dan wel maatschappelijke participatie.

Artikel 10 Vorm van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een werkleeraanbod of traject waarbij zonodig voorzieningen kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Het college kan zowel één als een combinatie van voorzieningen verlenen.

  • 4. Het vastgestelde recht op voorzieningen, de daaraan gekoppelde voorwaarden en het doel van het werkleeraanbod of traject worden door het college vastgelegd in een beschikking en een door beide partijen ondertekend trajectplan.

Artikel 11 Onderzoek

Het college kan, voordat besloten wordt tot een werkleeraanbod, traject en/of tot de inzet van voorzieningen, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende op de arbeidsmarkt en naar de geschiktheid voor hem van voorzieningen of andere vormen van begeleiding.

Hoofdstuk 4 Rechten, verplichtingen en afstemming

Artikel 12 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1. De belanghebbende aan wie het college een voorziening aanbiedt, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening moet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, IOAW, IOAZ, SUWI en WIJ, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. De jongere die gebruik maakt van een werkleeraanbod moet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WIJ en SUWI, alsmede aan de verplichtingen die het college aan het werkleeraanbod heeft verbonden.

Artikel 13 Afstemming en terugvordering

  • 1. Indien een uitkeringsgerechtigde of jongere die deelneemt aan een voorziening of werkleeraanbod, niet voldoet aan het gestelde in artikel 12, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.

  • 2. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde of jongere, gebruik maakt van een voorziening, maar niet voldoet aan het bepaalde in artikel 12 lid 2 van deze verordening, dan kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk van hem terugvorderen.

  • 3. Het college is bevoegd de kosten van de voorzieningen, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, terug te vorderen, voor zover deze voorzieningen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn verstrekt en de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

  • 4. Het college is tevens bevoegd de kosten van de voorzieningen, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, terug te vorderen voor zover de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde of jongere, onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn re-integratie of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorziening.

  • 5. Onder de kosten van de voorzieningen wordt verstaan: de netto uitgekeerde bedragen, verhoogd met de eventuele loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudsplichtig is, voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de Belastingdienst en het UWV.

Artikel 14 Intrekking of herziening werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, als er een wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere of als de jongere niet voldoet aan één of meer op hem rustende verplichtingen en hem dit te verwijten valt.

Hoofdstuk 5 Voorzieningen

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 15

  • 1. Het college legt vast welke voorzieningen worden aangeboden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden, voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 16 tot en met 31 van deze verordening, met inachtneming van hetgeen daarover in het uitvoeringsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;d. de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies;e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;f. het vragen van een eigen bijdrage;g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies

  • 3. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, IOAW, IOAZ, WIJ en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 4. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt de daaraan verbonden verplichtingen niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening of het werkleeraanbod;

    • d.

      indien de voorziening of het werkleeraanbod naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan een adequate arbeidsinschakeling.

      5.Er kunnen geen voorzieningen worden ingezet die de concurrentieverhoudingen naar het oordeel van het college onverantwoord beïnvloeden of waarbij verdringing van reguliere werknemers bestaat.

§ 2 Werken met behoud van uitkering

Artikel 16 Direct Werk

  • 1. Het college kan besluiten een voorziening aan te bieden volgens het Veldhovense model van “Direct Werk”.

  • 2. Het college kan over het in het eerste lid bepaalde nadere regels stellen.

Artikel 17 Vrijwilligerswerk

  • 1. Vrijwilligerswerk kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling of, als dat vooralsnog niet mogelijk is, zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2. Het doel van vrijwilligerswerk is de belanghebbende, met behoud van uitkering, maatschappelijk nuttige activiteiten te laten verrichten, om hiermee te participeren in de samenleving en zo mogelijk met het oog om hiermee arbeidsritme op te doen en/of te behouden.

  • 3. Deze voorziening kan worden ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende (nog) geen reëel perspectief heeft op regulier werk.

  • 4. Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

Artikel 18 Oriëntatiestage

  • 1. Een oriëntatiestage kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de oriëntatiestage is enerzijds de belanghebbende zich, met behoud van uitkering, te laten oriënteren op verschillende werksoorten en aspecten die samenhangen met arbeid en anderzijds het college de mogelijkheid te geven zich te oriënteren op de mogelijkheden voor arbeid van belanghebbende.

  • 3. In een schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en de stagiair worden tenminste vastgelegd het doel van de oriëntatiestage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 4. Deze voorziening kan worden ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op middellange termijn geen reëel perspectief heeft op regulier werk.

  • 5. De oriëntatiestage duurt maximaal 3 maanden en kan zo nodig eenmalig met een periode van 3 maanden worden verlengd.

Artikel 19 Leerwerkstage

  • 1. Een leerwerkstage kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de leerwerkstage is de belanghebbende, met behoud van uitkering, arbeidsritme, werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied.

  • 3. Deze voorziening kan worden ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte termijn geen reëel perspectief heeft op regulier werk.

  • 4. In een schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en de stagiair worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 5. De leerwerkstage duurt maximaal 3 maanden en kan zo nodig eenmalig met een periode van 3 maanden worden verlengd.

Artikel 20 Proefplaatsingen

  • 1. Een proefplaatsing kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De proefplaatsing heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid in een bepaalde baan.

  • 3. Deze voorziening kan worden ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende na proefplaatsing een reëel perspectief heeft op regulier werk bij de betreffende werkgever.

  • 4. In een schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en de belanghebbende worden tenminste vastgelegd het doel van de proefplaatsing, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 5. De proefplaatsing duurt maximaal 3 maanden en kan zo nodig eenmalig met een periode van 3 maanden worden verlengd.

  • 6. Gedurende de proefplaatsing kan door het college van het betreffende bedrijf of instelling een vergoeding worden gevraagd.

  • 7. De hoogte van de vergoeding bedoeld in het vorige lid wordt afgestemd op de door het college vastgestelde productiviteit van de belanghebbende.

Artikel 21 Participatieplaats

  • 1. Het college kan een uitkeringsgerechtigde werkervaring aanbieden met behoud van uitkering in de vorm van additionele arbeid, een en ander primair gericht op doorstroom naar duurzame arbeid.

  • 2. De participatieplaats heeft als doel de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.

  • 3. Deze voorziening kan worden ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt.

  • 4. De participatieplaats duurt maximaal twee jaar.

  • 5. Bij bijzondere omstandigheden kan de participatieplaats ten hoogste twee maal met één jaar worden verlengd, met dien verstande dat een verlenging alleen is toegestaan in een voor de uitkeringsgerechtigde andere werkomgeving en met andere additionele werkzaamheden.

  • 6. Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie, beoordeelt het college binnen zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college betrekt bij deze beoordeling in ieder geval:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde additionele arbeid verricht;

    • b.

      de scholingswens van de uitkeringsgerechtigde.

  • 7. In een schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en de belanghebbende worden tenminste vastgelegd het doel van de participatieplaats, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 8. Gedurende de participatieplaats kan door het college van het betreffende bedrijf of instelling een vergoeding worden gevraagd.

  • 9. De hoogte van de vergoeding bedoeld in het vorige lid wordt afgestemd op de door het college vastgestelde productiviteit van de belanghebbende.

§ 3 Loonkostensubsidie

Artikel 22 Algemene bepaling

  • 1. Het college kan loonkostensubsidie verstrekken aan de werkgever die, of het detacheringsbedrijf dat met een persoon uit de doelgroep een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de Ambtenarenwet sluit gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 23 Doel van de subsidie voor de werkgever

Met het verstrekken van loonkostensubsidie beoogt het college het opdoen van werkervaring, het behalen van kwalificatie in samenwerking met onderwijsinstellingen op een werkplek of de overgang naar reguliere arbeid voor een belanghebbende mogelijk te maken, alsmede werkgevers te stimuleren arbeidsplaatsen beschikbaar te stellen voor bepaalde categorieën werkloos werkzoekenden.

§ 4 Overige voorzieningen voor de werkgever

Artikel 24 Subsidie bij aanvaarding van regulier werk

  • 1. Het college kan besluiten subsidie toe te kennen aan de werkgever die een arbeidsovereenkomst met een uitkeringsgerechtigde of jongere sluit.

  • 2. De subsidie wordt toegekend indien:

    • a.

      de werkgever geen subsidie ontvangt of heeft ontvangen voor de loonkosten van de werknemer zoals bedoeld in § 3 van deze verordening, en

    • b.

      de werknemer bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst gedurende een onafgebroken periode van tenminste 12 maanden een uitkering of inkomensvoorziening ontving, en

    • c.

      de arbeidsovereenkomst voor tenminste 6 maanden wordt gesloten.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de hoogte van deze subsidies en de wijze waarop deze te gelde kunnen worden gemaakt.

Artikel 25 Voorzieningen gericht op nazorg

  • 1. Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

  • 2. Het college kan aan personen die algemeen geaccepteerde arbeid hebben aanvaard, uiterlijk 12 maanden voorzieningen bieden gericht op nazorg.

§ 5 Overige voorzieningen

Artikel 26 Maatschappelijke participatie

  • 1. Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van maatschappelijke participatie.

  • 2. Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan het stimuleren van personen die langdurig werkloos zijn om deel te nemen aan de samenleving, indien mogelijk ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 27 Scholing

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, jongeren, mensen zonder starkwalificatie, of degene die met schooluitval bedreigd worden als onderdeel van een re-integratietraject een vorm van scholing aanbieden.

  • 2. De scholing die wordt aangeboden, of waarvoor subsidie wordt verstrekt, dient gericht te zijn op maatschappelijke participatie of arbeidsinschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid, of ertoe te strekken om de belemmeringen, die dit in de weg staan, weg te nemen.

Artikel 28 Premie voor de werknemer

  • 1. Het college kan categorieën van personen aanwijzen aan wie een premie verstrekt kan worden ter bevordering van de aanvaarding of het behoud van werk gericht op de arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden voor die premie en de hoogte daarvan.

Artikel 29 Premie participatieplaats

  • 1. Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten zoals bedoeld in artikel 21 een premie van € 300,00 per zes maanden.

  • 2. Het college beoordeelt iedere zes maanden het recht op premie zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Er bestaat geen recht op premie indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbbende de aan de participatieplaats verbonden verplichtingen in de periode waarop de premie betrekking heeft, heeft geschonden.

Artikel 30 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

  • 2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn.

Artikel 31 Activiteiten als zelfstandig ondernemer

  • 1. De zelfstandig ondernemer uit de doelgroep, die geen recht kan ontlenen aan het Bijstandsbesluit Zelfstandigen, kan onder voorwaarden in aanmerking worden gebracht voor ondersteunende voorzieningen;.

  • 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de personen die een beroep kunnen doen op deze voorzieningen, de voorwaarden waaraan dient te worden voldaan en de soort en hoogte van de in te zetten voorzieningen.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 32 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan kan het college afwijken van de bepalingen in deze verordening.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 33 Nadere regels

  • 1. Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2. Het college is bevoegd de in de verordening genoemde bedragen jaarlijks aan te passen.

Artikel 34 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2010.

Artikel 35 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald: Re-integratieverordening Veldhoven 2010.