Regeling vervallen per 09-10-2020

Beleid coffeeshops en illegale verkooppunten verdovende middelen gemeente Velsen 2013

Geldend van 19-07-2013 t/m 08-10-2020

Intitulé

Beleid coffeeshops en illegale verkooppunten verdovende middelen gemeente Velsen 2013

1. Inleiding en achtergrond coffeeshopbeleid

In 1995 is een eerste summiere Notitie beleid coffeeshops vastgesteld. Er was toentertijd sprake van een tweetal coffeeshops in panden met de bestemming horecadoeleinden die onofficieel werden gedoogd.

De beleidsnotitie ging uit van een maximumstelsel inhoudende dat het aantal coffeeshops werd beperkt tot één aan de Snelliusstraat te IJmuiden. Ten aanzien van de andere coffeeshop aan de Kanaalstraat te IJmuiden werd een uitsterfconstructie afgesproken. Dat de coffeeshop in de nabijheid van een school voor voortgezet onderwijs was gevestigd en overlast van bezoekers van de coffeeshop speelden hierbij een rol.

De argumenten voor de bevriezing waren:

  • - meerdere coffeeshops leiden tot overlast en aantasting van de leefbaarheid van de omgeving;

  • - het beleid loopt synchroon met beleid in andere gemeenten, waar een meer restrictief beleid wordt gevoerd;

  • - meer coffeeshops werkt criminaliteit in de hand; vermeerdering leidt tot overloop vanuit andere gemeenten;

  • - meer coffeeshops trekt met name jongeren aan. Dit is strijdig met het gemeentelijk beleid betreffende de volksgezondheid.

Als redenen om niet tot een nulstelsel te besluiten werden genoemd:

  • - mogelijke vlucht in de illegaliteit;

  • - problematiek wordt minder beheersbaar;

  • - mogelijke vermenging van de handel in soft- en harddrugs.

In 2008 is nieuw beleid coffeeshops en illegale verkooppunten verdovende middelen en hieraan gekoppeld een handhavingarrangement vastgesteld dat op 1 juni 2008 in werking is getreden. Er was nog steeds sprake van twee coffeeshops, een maximumstelsel van één coffeeshop en een uitsterfconstructie ten aanzien van de coffeeshop aan de Kanaalstraat te IJmuiden.

In deze beleidsregel kwamen aan de orde het Justitieel beleid en het eigen gemeentelijk beleid, waarin de gezondheidsaspecten werden beschreven, openbare orde aspecten, de toepassing van de wet Bevordering Integriteit Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (BIBOB) en voor het eerst gedoogcriteria en sluitingscriteria. Ten slotte werd gesproken over handhaving en maatregelen (sancties).

De voorgenomen aanscherping van het coffeeshopbeleid door achtereenvolgens het kabinet Rutte I en Rutte II was aanleiding voor het opstellen van een discussienotitie ter bespreking met de raad.

In een sessie van de raad van 29 november 2012 heeft deze nader richting gegeven aan een actualisatie van het coffeeshopbeleid. Deze komt in hoofdlijnen neer op een maximum van twee coffeeshops, handhaving van het in 2008 vastgestelde afstandscriterium van 250 meter tussen coffeeshop en een school voor voortgezet onderwijs, loslaten van de uitsterf-constructie ten aanzien van de coffeeshop aan de Kanaalstraat, maar wel een voorkeur voor verplaatsing ervan.

Ten slotte heeft de raad in zijn vergadering van 13 december 2012 een motie aangenomen waarin het college wordt verzocht bij het kabinet te pleiten voor het bieden van vrijheid aan gemeenten om wietteelt te reguleren en/of een wietplantage te kunnen certificeren.

Bij brief van 4 februari 2013 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie hierop gereageerd met de mededeling dat er geen ruimte is voor gemeentelijke initiatieven, omdat regulering of legalisering van cannabisteelt volgens hem in strijd is met internationale verdragen (VN- verdragen en EU-recht) en de Opiumwet.

Hij heeft bij het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie Veiligheid en Justitie op 13 december 2012 toegezegd vóór 2014 een inventarisatie te maken van plannen van gemeenten op het gebied van wietteelt en deze van een juridisch kader te voorzien. Concrete plannen van gemeenten die vóór 1 april 2013 bij hem bekend zijn, zullen hierbij worden betrokken.

2. Kaders coffeeshopbeleid

2.1 Opiumwet en landelijk beleid

De wijziging van de Opiumwet in 1976 is voor een groot deel bepalend voor het huidige drugsbeleid. Er werd onderscheid aangebracht tussen soft- en harddrugs, waarbij harddrugs als stoffen met een onaanvaardbaar risico op lijst I werden geplaatst. De hennepproducten die als softdrugs worden aangemerkt, staan op lijst II. Bezit van harddrugs is strafbaar als misdrijf; bezit van een beperkte hoeveelheid softdrugs is strafbaar als overtreding.

Reeds in 1980 is er opsporing- en vervolgingsbeleid ter zake van verkoop van softdrugs vastgelegd. De vestiging van commerciële coffeeshops werd mogelijk gemaakt, mits de kleinhandel zich onopvallend gedroeg.

In 1991 worden de AHOJ-citeria landelijk ingevoerd en in 1994 door het College van procureurs-generaal geformaliseerd. Daarmee wordt een expliciet gedoogbeleid gevoerd ten aanzien van de verkoop van softdrugs. Het beleid is met name gericht op het beheersbaar maken en houden van gebruik en verkoop van softdrugs, scheiding van de hard- en softdrugmarkt, afname van het aantal cannabisverkooppunten, toename van de kwaliteit van de overblijvende coffeeshops en ten slotte afname van het gebruik van (soft-)drugs onder minderjarigen.

De invoering van de zogenoemde Wet Damocles (artikel 13b Opiumwet) in 1999 heeft de burgemeester de bevoegdheid gegeven bestuursdwang toe te passen als in voor het publiek toegankelijke lokalen drugs worden verhandeld. Dit is de bestuursrechtelijke basis van het coffeeshopbeleid. De Wet Damocles is tevens het juridisch instrument om op te treden tegen de exploitant van een coffeeshop die gestelde voorwaarden overtreedt.

Bij brief van 4 februari 2013 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het landelijk kader van het coffeeshopbeleid nader toegelicht.

Doelstelling van het beleid is om een einde te maken aan het <open-deur-beleid> van de coffeeshops. Dit om overlast en criminaliteit die verband houden met coffeeshops en de handel in verdovende middelen tegen te gaan. Coffeeshops moeten kleiner en meer beheersbaar worden gemaakt. De aantrekkingskracht van het Nederlandse drugsbeleid op gebruikers afkomstig uit het buitenland moet worden teruggedrongen.

Een ander doel is om de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren te verkleinen.

Het landelijk kader voor het Nederlandse gedoogbeleid wordt gevormd door de Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie. Op grond van de Opiumwet zijn zowel softdrugs als harddrugs verboden. Het gedoogbeleid voor coffeeshops houdt in dat er onder strikte voorwaarden - de AHOJGI-criteria opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet (waarover later meer) - niet strafrechtelijk zal worden opgetreden wegens de verkoop van op lijst II bij de Opiumwet vermelde hennepproducten.

Het ingezetenencriterium maakt per 1 januari 2013 onderdeel uit van de Aanwijzing Opiumwet. Hiermee is het ingezetenencriterium onderdeel geworden van het landelijk gedoogbeleid coffeeshops. Uitgangspunt is dat de handhaving van dit criterium op 1 januari 2013 start.

Van gemeenten met één of meer coffeeshops wordt verwacht dat zij een lokaal coffeeshopbeleid en een bijbehorend handhavingplan opstellen. Het lokaal bestuur stelt het lokale coffeeshopbeleid - binnen het landelijk kader - vast en voert de regie. De lokale driehoek vult het beleid concreet in en stelt prioriteiten bij de dagelijkse handhaving. Een handhavingplan - waarbinnen het optreden van bestuur, politie en OM op elkaar aansluit en elkaar aanvult - wordt daarbij onontbeerlijk geacht.

De handhaving van het ingezetenencriterium geschiedt in overleg met betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat sprake is van lokaal maatwerk. Afstemming over lokaal maatwerk vindt plaats in de lokale driehoek.

2.2 Justitieel kader

Het Openbaar Ministerie is belast met de handhaving van de verbodsbepalingen in de Opiumwet. Al in 1980 is het opsporing- en vervolgingsbeleid vastgelegd. De vestiging van commerciële coffeeshops werd mogelijk, mits de kleinhandel zich onopvallend gedroeg.

In 1991 worden de zogenoemde AHOJ-criteria landelijk ingevoerd en in 1994 door het College van procureurs-generaal geformaliseerd.

Het eerste Nederlandse drugsbeleid dateert van 1995 en heeft als centrale doelstelling “het voorkomen dan wel beperken van de risico’s van drugsgebruik voor het individu, zijn directe omgeving en de samenleving”.

In 1996 volgt een nota van de regering over de aanvaardbaarheid van gedogen, hetgeen betekent het afzien van handhaven. Het opportuniteitsbeginsel, waardoor het OM vrijheden heeft in de vervolgingsbeslissing, maakt het gedoogbeleid mogelijk.

Het gedoogbeleid is door het OM vastgelegd in de Aanwijzing Opiumwet, waaraan Staten Generaal en regering hun goedkeuring hebben gehecht. Aan het gedoogbeleid wordt uitvoering gegeven binnen de richtlijnen van het College van procureurs-generaal.

Onder voorwaarden wordt tegen de handel in softdrugs in een coffeeshop strafrechtelijk niet opgetreden.

Het College van procureurs-generaal heeft de AHOJ-G criteria in december 2000 als volgt vastgesteld:

  • - A: geen affichering: dit betekent dat geen enkele vorm van reclame anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit;

  • - H: geen harddrugs: dit betekent dat geen harddrugs voorhanden mogen zijn en/of worden verkocht;

  • - O: geen overlast: onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rond coffeeshops, geluidhinder, vervuiling en/of voor of nabij de coffeeshop rondhangende klanten;

  • - J: geen verkoop softdrugs aan en geen toegang tot de coffeeshop voor jongeren beneden de leeftijd van 18 jaar;

  • - G: geen verkoop in één coffeeshop van meer dan 5 gram per persoon per dag voor eigen gebruik.

Daarnaast is bepaald dat per coffeeshop de handelsvoorraad moet worden beperkt tot maximaal 500 gram.

Bovendien mag de verkoop van softdrugs niet geschieden in combinatie met alcohol.

Per 1 januari 2013 zijn de criteria voor coffeeshops opnieuw aangescherpt met het ingezetenencriterium (I-criterium) en maakt dit gedoogcriterium onderdeel uit van de Aanwijzing Opiumwet van het OM. Hiermee is het I-criterium onderdeel geworden van het landelijk gedoogbeleid coffeeshops. Het I-criterium beoogt coffeeshops kleiner en meer beheersbaar te maken en drugstoerisme tegen te gaan. Vanaf 1 januari 2013 is sprake van de AHOJGI-criteria.

2.3 Bevoegdheden burgemeester

De burgemeester is het bevoegd gezag in het kader van het lokale coffeeshopbeleid. In algemene zin geldt dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Op grond van artikel 174 Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op openbare inrichtingen en met de uitvoering van verordeningen die betrekking hebben op dat toezicht. Coffeeshops zijn “voor het publiek openstaande gebouwen” als bedoeld in artikel 174 Gemeentewet.

Op grond van artikel 2:20 van de gewijzigde Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Velsen 2009 bestaat er een exploitatievergunningplicht voor onder andere een coffeeshop.

De burgemeester kan vergunning verlenen voor de uitoefening van een horecabedrijf, waarin gedoogvoorschriften zijn opgenomen voor verkoop en gebruik van softdrugs.

Het is een bevoegdheid van de burgemeester om nadere beleidsregels op te stellen omtrent het verlenen van vergunningen ten behoeve van de exploitatie. Deze regels hebben het karakter van beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid van de Awb.

De betreffende APV-bepalingen ten aanzien van horeca-inrichtingen zijn van overeen-komstige toepassing, alsmede de weigeringgronden. De burgemeester kan de vergunning weigeren of intrekken, conform het handhavingarrangement, als de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed, rekening houdend met het karakter van de beoogde vestiging en de directe omgeving, de al aanwezige horeca en de wijze van bedrijfsvoering. Bij deze belangenafweging wordt rekening gehouden met het specifieke karakter van de coffeeshop.

De burgemeester beschikt sinds 2007 op grond van artikel 13b Opiumwet over een bestuursrechtelijk handhavinginstrument, namelijk het opleggen van een last onder bestuursdwang ten aanzien van een woning of lokaal dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, indien daar een middel als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

De systematische handel in cannabis en harddrugs buiten coffeeshops om (bijvoorbeeld vanuit woningen of andere lokalen) kan nu beter worden aangepakt, ook als er geen sprake is van overlast. Vóór de wijziging van 2007 kon alleen tegen ‘voor publiek toegankelijke lokalen’ worden opgetreden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Voor niet ‘publiek toegankelijke lokalen’ (zoals woningen) kon worden opgetreden op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. In de praktijk bleek het vaak moeilijk om verstoring van de openbare orde, met name overlast, aan te tonen waardoor artikel 174a Gemeentewet veelal tekort schoot. Bestuursdwang kan nu worden ingezet tegen alle illegale verkooppunten wegens overtreding van de Opiumwet. Verstoring van de openbare orde hoeft niet meer te worden aangetoond.

2.4 Bevoegdheid college van burgemeester en wethouders

Het college stelt de raad een keer per vier jaar voor een Nota Lokaal Gezondheidsbeleid vast te stellen. In de laatst vastgestelde nota voor de periode 2012-2015 is een van de speerpunten: minder overmatig alcohol- en genotmiddelen gebruik onder jongeren. In de nota worden vervolgens de interventies en activiteiten van de gemeente opgesomd.

Ook in de door de raad op voorstel van het college vastgestelde Kadernota Jeugdbeleid 2012-2016 is een van de domeinen: gezondheid. Hierbij wordt ingezet op bevordering van een gezonde leefstijl bij kinderen/jeugdigen in preventieve zin binnen het raam van het Centrum voor Jeugd en Gezin enerzijds en door het verzorgen van ambulante verslavingszorg anderzijds.

2.5 Bevoegdheden van de gemeenteraad

Voor de gemeenteraad is geen taak weggelegd bij de uitoefening van de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet. Dit is een uitsluitende bevoegdheid van de burgemeester. De raad kan wel een rol spelen door het coffeeshopbeleid te agenderen en bijvoorbeeld op andere beleidsterreinen (gezondheidsbeleid, jeugdbeleid) na te gaan welke ondersteunende maatregelen (preventie, nazorg) kunnen worden ontwikkeld. Daarnaast heeft de raad ten aanzien van het coffeeshopbeleid van de burgemeester een controlerende taak. In het duale bestel is de burgemeester de raad namelijk verantwoording verschuldigd over het door hem gevoerde beleid. Ook geldt de actieve informatieplicht.

3. Gemeentelijk coffeeshopbeleid

3.1 Gezondheidsaspecten

Het coffeeshopbeleid in Velsen draagt bij tot het voorkomen van (problematisch) gebruik van verslavende middelen. Naast de maximering van het aantal coffeeshops - en daarmee beperking van het aanbod - gaat ook van de te hanteren sluitingscriteria een preventieve werking uit. Met name de criteria “geen openlijke affichering”; “geen combinatie met harddrugs”; de “leeftijdsgrens van 18 jaar” en “uit de nabijheid van scholen en jongerencentra” kunnen in dit kader worden genoemd.

Voor de volksgezondheid is het voorkomen van overmatig gebruik van genotmiddelen belangrijk. Bij verantwoordelijk gebruik van softdrugs zijn de gezondheidsrisico’s nihil, maar bij overmatig gebruik kan lichamelijke en geestelijke afhankelijkheid optreden. Hoewel de gevolgen sterk afhankelijk zijn van de persoon die gebruikt, kan het concentratieproblemen, neerslachtigheid en probleemgedrag veroorzaken. Tevens blijkt dat veelvuldig gebruik van softdrugs de overstap naar harddrugs kleiner maakt.

Het gebruik van softdrugs is een gegeven onder een grote groep jongeren in Nederland. Dit geldt ook, hoewel in mindere mate, voor jongeren in Velsen. Uit het emovo-onderzoek 20061 blijkt dat 16% van de 2e en 4e jaars leerlingen in Velsen wel eens hasj of marihuana gerookt heeft en 7% een huidige gebruiker is. Tevens blijkt dat 0.6% van de tweedeklassers en 2.1% van de vierdeklassers een huidige gebruiker2 is van XTC, cocaïne, amfetamine en/ of heroïne (harddrugs).

De GGD Kennemerland is verantwoordelijk voor het regionale gezondheidsbeleid. De Brijderstichting voert, in overleg met de GGD, activiteiten en projecten uit in de regio om onverantwoord en overmatig gebruik van softdrugs tegen te gaan. De Brijderstichting zet onder andere het preventieproject “Gezonde School en genotmiddelen” in op basisscholen (groep 6 en 7) en het voortgezet onderwijs in Velsen. Het project geeft informatie aan leerlingen over genotmiddelen, besteedt aandacht aan de risico's, aan houdingsaspecten en aan sociale vaardigheden zoals 'nee' leren zeggen, groepsdruk en weerbaarheid. Het project ‘Gezonde School en genotmiddelen’ wordt ondersteund door educatiemateriaal van de GGD.

Naast preventieve activiteiten biedt de Brijderstichting ook verslavingszorg.

Mede door het coffeeshopbeleid van Velsen, met de daarbij horende sancties, tracht de gemeente Velsen het overmatige en onverantwoorde gebruik van softdrugs en verslaving aan harddrugs preventief tegen te gaan en de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden in de gemeente te beheersen.

3.2 Aanscherping coffeeshopbeleid 2013

De gemeente Velsen voorziet door middel van een maximumstelsel van twee coffeeshops in de lokale gebruikersbehoefte.

In deze paragraaf zijn de beleidsregels voor een coffeeshop opgenomen.

Beleidsregels

Definities

  • Coffeeshop:

  • een alcoholvrije horeca-inrichting waar handel in cannabisproducten plaatsvindt en de exploitant, zijnde een natuurlijk persoon, in het bezit is van een exploitatievergunning voor een horeca-inrichting met gedoogvoorschriften.

  • Cannabisproducten:

  • producten als vermeld in lijst II onderdeel B behorende bij artikel 3 van de Opiumwet (zogenaamde softdrugs). Cannabisproducten zijn hasj (de hars van een hennepplant) en marihuana (de verkruimelde bladen van de hennepplant). De producten worden ook wel aangeduid als (Neder-)wiet, weed, stickie, joint. Spacecake valt ook onder de definitie omdat hierin cannabis is verwerkt.

  • Gedoogvoorschriften:

  • een reguliere exploitatievergunning voor een horeca-inrichting met bijzondere voorschriften van de burgemeester waardoor, indien aan de voorschriften wordt voldaan, niet tegen het exploiteren van een coffeeshop wordt opgetreden. De exploitatie- vergunning wordt op naam van de exploitant, zijnde een natuurlijk persoon, en voor één locatie verleend en is niet overdraagbaar.

3.3 Exploitatievergunning

Door het verlenen van de exploitatievergunning is het mogelijk om, voorafgaand aan de vestiging van een alcoholvrij horecabedrijf, bij de beslissing op een aanvraag een aantal overwegingen te betrekken. Dit kan betekenen dat er eisen worden gesteld ter bescherming van de belangen van openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. In de voorschriften van de exploitatievergunning kan worden opgenomen dat de exploitant dient toe te zien op het gedrag van de komende en gaande bezoekers.

3.3.1 Maximumstelsel

Ter bescherming van het woon- en leefklimaat en ter voorkoming van wildgroei van het aantal coffeeshops wordt hierbij als beleidsregel vastgesteld dat in Velsen een maximumstelsel wordt gehanteerd en derhalve twee coffeeshops worden gedoogd waar verkoop en gebruik van softdrugs plaatsvinden.

Bij het bepalen van een maximum aantal coffeeshops staat enerzijds de beheersbaarheid van de (cumulatieve) overlast voorop en het gericht zijn op de lokale gebruiker. Anderzijds dient de criminalisering, verschuiving en de vervaging van de scheiding van de markten voorkomen te worden. Het maximumstelsel impliceert dat overschrijding van het maximum niet is toegestaan. Voorts impliceert het dat overschrijding van dit maximum per definitie overlast voor het woon- en leefklimaat oplevert. Door toepassing van deze constructie is al snel een sluiting te bewerkstelligen van zich illegaal vestigende verkooppunten op grond van artikel 13b Opiumwet.

3.3.2 Eisen exploitant en leidinggevenden

Aan exploitant en leidinggevenden worden op grond van het coffeeshopbeleid dezelfde eisen gesteld als de eisen genoemd in artikel 8 van de Drank- en Horecawet. De criteria zijn vermeld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999. Dit houdt in dat aan de hand van justitiële documentatie wordt bezien of een exploitant/leidinggevende de laatste 5 jaar een veroordeling heeft gehad verband houdende onder andere met de Drank- en Horecawet, Opiumwet, Wet op de Kansspelen, heling, rijden onder invloed of discriminatie. De exploitant(en) en/of leidinggevende(n) mogen alleen natuurlijke personen zijn. Rechtspersonen zijn niet toegestaan als beheerder en/of exploitant.

Een verzoek om een exploitatievergunning met gedoogvoorschriften zal worden geweigerd, indien geen verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de exploitant, leidinggevenden en alle overige medewerkers uiterlijk 3 maanden voor de datum waarop het verzoek om een exploitatievergunning is ingediend, is afgegeven.

De houder van de exploitatievergunning dan wel een leidinggevende dient tijdens de openingstijden van de coffeeshop aanwezig te zijn. De minimum leeftijd van de exploitant en leidinggevenden is 21 jaar.

3.3.3 Bestemmingsplan

Een pand waarin een coffeeshop is gevestigd, dient een horecabestemming te hebben. Geen vestiging in een horecaconcentratiegebied of in een woonstraat.

3.3.4 Termijn gedoogvoorschriften

De exploitatievergunning met gedoogvoorschriften wordt voor 1 jaar verleend. Indien een coffeeshop of de exploitant niet meer aan de voorschriften voldoet, kan de exploitatie- vergunning met gedoogvoorschriften worden ingetrokken.

De burgemeester en het OM zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de voorschriften van de exploitatievergunningen coffeeshops inclusief de justitiële gedoogcriteria. Het meest actuele handhavingarrangement staat in bijlage 1.

3.4 Gedoogcriteria voor vestiging

De volgende gedoogcriteria zijn van toepassing:

  • 1. Geen alcohol:

  • In gedoogde verkooppunten van softdrugs mag geen alcohol worden verkocht.

  • 2. Geen verkoop vanuit winkels:

  • De verkoop van cannabisproducten vanuit winkels is niet toegestaan.

  • 3. Geen verkoop van harddrugs:

  • In coffeeshops en overige horeca is de handel in of het voorhanden zijn van harddrugs verboden.

  • 4. Geen affichering:

  • Coffeeshops mogen geen reclame maken anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit. Dit betekent geen reclame aan de gevel of verwijsborden met daarop aangegeven dat er softdrugs worden verkocht door middel van een hennepblad. Reclame in huis-aan-huisbladen, kabelkrant, gidsen, op internet, flyers, freecards etc. is niet toegestaan evenmin bijvoorbeeld het sponsoren van een sportclub door shirtreclame.

  • 5. Geen toegang aan ingezetenen beneden de leeftijd van 18 jaar:

  • De exploitant van de coffeeshop is strafbaar indien ingezetenen beneden de 18 jaar in de coffeeshop worden aangetroffen. De exploitant kan dit voorkomen door een legitimatieplicht voor bezoekers in te stellen.

  • 6. Geen verkoop aan personen beneden de leeftijd van 18 jaar:

  • De exploitant is strafbaar indien hij/zij aan personen beneden de 18 jaar in of buiten de coffeeshop softdrugs verkoopt. Doorverkoop aan minderjarigen van softdrugs uit de coffeeshop moet door de exploitant voorkomen worden.

  • 7. Geen overlast:

  • Een nadere uitleg van het begrip overlast in het kader van het coffeeshopbeleid is nodig omdat niet iedere klacht omtrent overlast kan leiden tot een onmiddellijke sluiting van een coffeeshop. Veel hangt af van de aard, frequentie en ernst van de overlast. Immers de coffeeshops worden gelijkgeschakeld met horecabedrijven en deze brengen vaak enige hinder voor de omgeving met zich mee als gevolg van bijvoorbeeld geluidhinder door de komende en gaande bezoekers. Zolang de hinder rond een coffeeshop niet groter of anders is dan bij een gemiddeld horecabedrijf is er geen sprake van overlast en dus ook geen overtreding van dit criterium. Daarnaast is het zo dat de rechter eisen stelt aan de motivering van sluitingsbevelen en andere bestuurlijke maatregelen. De bewijsvoering voor het optreden tegen overlast moet dan ook bestaan uit deugdelijke bewijsstukken zoals politierapporten, processen-verbaal, verklaringen en klachten van omwonenden en dergelijke. Concreet betekent dit dat er bij overlastsituaties rond een coffeeshop eerst een dossier moet worden opgebouwd dat voldoende bewijsmateriaal en argumenten bevat om een sluiting te kunnen rechtvaardigen. De overlast moet objectief en overtuigend blijken en moet voldoende ernstig zijn om op te wegen tegen de in het geding zijnde belangen van de coffeeshopexploitant. Gevoelens van onveiligheid, die niet worden ondersteund door controleerbare en verifieerbare feiten, zijn meestal niet genoeg. Klachten van burgers omtrent hinder en overlast, die niet worden bevestigd door eigen waarneming van politiemensen en ander bewijs van de politie vormen geen solide basis.

  • 8. Een maximale transactie van 5 gram per klant per dag:

  • De exploitant mag maximaal 5 gram cannabisproducten per dag aan dezelfde klant verkopen. Van de verkoop dient een registratie te worden bijgehouden waarin de hoeveelheid verkochte cannabisproducten vermeld dient te worden. Dit kan ook een geautomatiseerd systeem zijn op basis van pasjes.

  • 9. Niet meer dan 500 gram handelsvoorraad:

  • Ten behoeve van de verkoop in de coffeeshop mag niet meer dan 500 gram cannabisproducten handelsvoorraad in de coffeeshop aanwezig zijn. Voorts is het niet toegestaan enige handelsvoorraad buiten de coffeeshop te hebben.

  • 10. Geen toegang voor en verkoop aan anderen dan ingezetenen van Nederland:

  • Het ingezetenencriterium bepaalt dat er geen sprake kan zijn van toegang voor en verkoop aan anderen dan ingezetenen van Nederland van 18 jaar en ouder. Onder ingezetene wordt verstaan:

  • een persoon die zijn adres heeft in een gemeente van Nederland. Het ingezetenschap wordt aangetoond met een uittreksel van de Gemeentelijke Basis Administratie van de woonplaats.

  • 11. Geen vestiging binnen 250 meter van een school voor voortgezet onderwijs:

  • Het doel van een afstandscriterium is schoolgaande jongeren niet met coffeeshops te confronteren. Gemeenten dienen een afstand van minimaal 250 meter tussen een school voor voortgezet onderwijs en/of middelbaar beroepsonderwijs aan te houden, tenzij kan worden aangetoond waarom dit niet mogelijk is en wordt aangegeven welke andere drempelverhogende maatregelen er genomen zijn. Het afstand-criterium in Velsen is vastgesteld op 250 meter. Om de afstand tussen een coffeeshop en een school te bepalen geldt de reëel af te leggen afstand te voet over de openbare weg tussen de voordeur van de coffeeshop tot de hoofdingang van de school. Aanvullende voorschriften voor (verkrijging of behoud) van de exploitatievergunning:

  • 12. Alleen verkoop tegen contante betaling:

  • De cannabisproducten mogen niet gratis worden verstrekt en moeten direct worden afgerekend. Stempel- of zegelkaarten, verkoop op rekening, ruilen tegen goederen, onderpand dan wel in ruil tegen het verrichten van diensten of anderszins is niet toegestaan. Een prijslijst moet duidelijk zichtbaar aanwezig zijn. Het elektronisch betalen met de pin is ook een contante betaling.

  • 13. Bijhouden boekhouding:

  • Exploitanten van coffeeshops zijn belasting verschuldigd over hun inkomsten. Geldstromen die samenhangen met de reële omzetten van coffeeshops die zich houden aan de door het Openbaar Ministerie gestelde eisen worden niet gerekend tot de ongebruikelijke transacties in de zin van de wet Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. In de gedoogvoorschriften zijn bepalingen opgenomen betreffende de boekhoudplicht met als doel de handelsvoorraad en de maximale transactie per klant per dag te controleren. Een leidinggevende dient zich aan de belastingwetgeving te houden. Dit is zijn eigen verantwoordelijkheid. In de gedoogvoorschriften wordt hierop gewezen.

  • 14. Geen kansspelautomaten:

  • Coffeeshops worden ingevolge het kansspelbeleid gekarakteriseerd als laag- drempelige inrichting. In laagdrempelige inrichtingen zijn met de benodigde aanwezigheidsvergunning uitsluitend twee behendigheidsautomaten toegestaan.

  • 15. Geen verkoop van smartproducten:

  • De verkoop van hallucinogene paddenstoelen, andere ecodrugs en smart producten in coffeeshops is verboden.

  • 16. Cannabisvoorlichting:

  • Coffeeshopexploitanten hebben op het terrein van volksgezondheid een verantwoordelijkheid bij de verstrekking van cannabisproducten aan gebruikers. Voor de algemene groep van bezoekers van coffeeshops dient de voorlichting een ‘trigger’ te vormen om de juiste vragen te stellen over het gebruik van cannabisproducten en daarop ook adequate antwoorden krijgen. Ten aanzien van probleemgebruikers moet voorlichting een signaalfunctie vervullen. De exploitant van de coffeeshop en personeelsleden dienen aantoonbaar deskundig te zijn op het gebied van problematisch drugsgebruik en drugsverslaving en beschikken over een bewijs hiervan, afgegeven door een verslavingszorginstelling. In de coffeeshop dient op een zichtbare plaats voorlichtingsmateriaal over het gebruik van cannabis aanwezig te zijn waarin aandacht wordt gegeven aan de gevaren van cannabisgebruik en de mogelijkheden ten aanzien van de hulpverlening. Daarnaast dient de coffeeshophouder bij klanten, van wie wordt gesignaleerd dat er sprake is van risicovol gebruik en/of verslaving, actief de gevaren onder hun aandacht te brengen en hen te wijzen op de mogelijkheden van hulpverlening.

  • 17. Sluitingstijd:

  • De inrichting dient tussen 00.00 uur en 05.00 uur gesloten te zijn. De burgemeester is bevoegd in het belang van de openbare orde en zedelijkheid een vroeger sluitingsuur vast te stellen. Bij overlast veroorzaakt door een coffeeshop - het gaat dan nadrukkelijk om een lichte vorm van overlast die zich concentreert rond bepaalde tijdstippen - kan een beperking van de opening- en sluitingstijd worden opgelegd, die recht doet aan de specifieke situatie, hetzij in de vergunningvoorschriften, hetzij bij wijze van sanctiemaatregel (gebruik makend van de bevoegdheid ex artikel 13b Opiumwet). Bij het opleggen van een beperking van de opening- en sluitingstijd worden de volgende voorwaarden gehanteerd:

    • - de sanctie van beperkte openingstijden komt niet in de plaats van de in het handhavingarrangement opgenomen maatregelen, maar is een aanvulling;

    • - de beperking strekt tot beëindiging van lichte vormen van overlast, waar eerder niet tegen kon worden opgetreden door een sluiting;

    • - de beperking wordt alleen opgelegd als er een direct verband bestaat tussen de ervaren overlast en de openingstijden;

    • - bij het opleggen van de beperking baseert de burgemeester zich op het advies van de politie en houdt hij rekening met de ligging van de coffeeshop, de bedrijfsvoering (bijvoorbeeld het al dan niet aanwezig zijn van een portier of het soort klanten dat de coffeeshop ontvangt) etc..

  • 18. Geen terrassen:

  • Bij coffeeshops worden geen terrassen toegestaan. Dit om te voorkomen dat publiek ongewild in aanraking komt met softdrugs en om te voorkomen dat de drempel te laag wordt.

  • 19. Open karakter/vrije toegankelijkheid:

  • Aangezien de verkoop en het gebruik van softdrugs achter gesloten deuren en geblindeerde ramen argwaan en gevoelens van onveiligheid oproepen, bijvoorbeeld bij omwonenden, moet er sprake zijn van een open inrichting die vrij toegankelijk is en die vanaf de straat is te overzien. Dit bevordert bovendien het toezicht en de controle op de naleving van de vergunningvoorschriften. Het vereiste van een open karakter van de coffeeshop wordt nader inhoudelijk ingevuld en geconcretiseerd bij voorkeur in afstemming met de coffeeshophouder. Dit kan betekenen dat:

  • ramen moeten zijn bezet met blank doorzichtig glas, waarvan de helft maximaal mag zijn bedekt met materiaal dat doorkijken verhindert; in de inrichting mogen geen voorzieningen zijn aangebracht die een gehele afzondering van een gedeelte van de inrichting mogelijk maken. Ter wering van ongewenste klanten en ter controle van de leeftijd van bezoekers kan de exploitant, net als bij horecabedrijven, een portier aanstellen.

  • 20. Geen verbinding tussen coffeeshop en woning:

  • Het is niet toegestaan dat een coffeeshop in verbinding staat met een woning.

  • 21. Geen loketverkoop aan straat:

  • De richtlijn van het College van Procureurs-generaal van het OM stelt eisen aan de locatie waar softdrugs mogen worden verkocht. De richtlijn spreekt over het onder strikte voorwaarden gedogen van verkoop van softdrugs en alcoholvrije horecagelegenheden. Dit impliceert dat verkoop van softdrugs door coffeeshop- exploitanten vanuit een loket aan de straat niet is toegestaan. Wel is het mogelijk de coffeeshop zodanig in te richten dat sprake is van een loket in de inrichting, waarbij het dan mogelijk is om al dan niet naast het loket een verblijfsmogelijkheid te bieden. Coffeeshops zonder verblijfsmogelijkheid worden ook wel afhaalshops genoemd.

3.5 Wet BIBOB

De wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (BIBOB) zal worden toegepast bij de behandeling van het verzoek om de exploitatievergunning voor de coffeeshop. De wet is op 1 juni 2003 van kracht geworden.

Het BIBOB-instrumentarium is bedoeld om bestuursorganen een extra mogelijkheid te geven een vergunning te weigeren of in te trekken. Dit kan indien er een “ernstige mate van gevaar” is dat de vergunning (mede) wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen of om uit strafbare feiten verkregen geld wit te wassen. Het bureau-BIBOB voert een intensieve screening uit van personen en hun zakelijke relaties, waarbij diverse gesloten bronnen (zowel justitiële als financiële) worden geraadpleegd.

Beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn belangrijke uitgangspunten van de wet. De gemeente dient eerst zelf te onderzoeken of er geen bestaande weigeringgronden zijn zoals genoemd in de APV. Ook moet de gemeente onderzoeken of zij niet zelfstandig de wet BIBOB kan toepassen. Dit onderzoek moet plaatsvinden met behulp van de in artikel 30 van de Wet BIBOB omschreven aanvraagformulieren.

Indien de situatie hiertoe aanleiding geeft, zal de gemeente een advies over de ernstige mate van gevaar vragen aan het Bureau BIBOB. Dit bureau verricht dan een onderzoek naar de integriteit van de aanvrager en, in voorkomende gevallen, naar diens zakelijke relaties. Nadat een verzoek in behandeling is genomen, zal het Bureau BIBOB de ter beschikking staande open en gesloten bronnen op systematische wijze bevragen. Hierbij wordt getracht zo min mogelijk inbreuk te maken op de privacy van de betrokkene(n). Gegevens over de financiële, justitiële en politiële achtergrond van de aanvrager worden dan ook naar relevantie gevraagd en gecombineerd. Het resultaat van dit onderzoek verwoordt het Bureau BIBOB in een advies. Dit advies is niet bindend. De gemeente heeft de vrijheid om dit advies integraal of gedeeltelijk op te nemen in de beschikking of het advies niet te gebruiken dan wel nadere voorwaarden te stellen.

In zijn vergadering van 14 april 2005 heeft de raad het beleidskader BIBOB vastgesteld, waarin nadrukkelijk de vergunningen voor de horecabranche (inclusief coffeeshops) zijn vermeld als speerpunt bij de invoering van de wet.

3.6 Sluitingscriteria

De bestuursdwangbevoegdheid van de burgemeester is een discretionaire bevoegdheid en derhalve geen verplichting. Hij kan optreden indien en voor zover het lokale coffeeshopbeleid daartoe aanleiding geeft. Deze vrije bevoegdheid stelt derhalve hoge eisen aan de motivering van de bestuursdwangbevoegdheid. Dit handhavinginstrument hangt als het spreekwoordelijke “zwaard van Damocles” boven het hoofd van de exploitant van een coffeeshop of een illegaal verkooppunt.

De sluitingscriteria zullen de volgende zijn:

  • a. het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving wordt op ontoelaatbare wijze aangetast door de exploitatie van de coffeeshop;

  • b. in de coffeeshop worden harddrugs verhandeld of gebruikt;

  • c. de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast door criminele

  • activiteiten;

  • e. er wordt openlijke en/of opdringerige reclame gevoerd voor het gebruik van of de handel in verdovende middelen;

  • f. softdrugs worden verstrekt aan jongeren beneden de leeftijd van 18 jaar;

  • g. aan jongeren beneden de 18 jaar wordt toegang gegeven tot de coffeeshop;

  • h. aan niet ingezetenen van een gemeente in Nederland wordt toegang gegeven tot en/of worden softdrugs verkocht vanuit de coffeeshop;

  • i. in de coffeeshop is een handelsvoorraad aanwezig van meer dan 500 gram;

  • j. aan klanten wordt per dag per coffeeshop meer dan 5 gram verstrekt.

3.7 Toepassing bestuursdwang

De Algemene wet bestuursrecht wijdt een volledige paragraaf aan de bestuursdwang. Hieronder wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichting is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten (art. 5:21 Awb).

De discretionaire bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet kan eerst door de burgemeester worden toegepast, als is komen vast te staan dat er sprake is van een verboden situatie en bovendien als het belang van daadwerkelijk optreden zorgvuldig wordt aangegeven. In beginsel dient de meest effectieve en minst kostbare maatregel te worden gekozen. De meest aangewezen maatregel lijkt de (tijdelijke) sluiting, die kan worden bereikt door feitelijk handelen of via een dwangsom. Ten aanzien van de toepassing van artikel 13b Opiumwet wordt gekozen voor de optie

van feitelijk handelen om de overtreding onmiddellijk ongedaan te maken of te beëindigen.

4. Handhaving

Voor handhaving van de Opiumwet is een gecoördineerde inzet van het bestuur, het openbaar ministerie en de politie vereist. Uitgangspunt is dat de burgemeester handhavend optreedt als er een overtreding als genoemd in artikel 13b Opiumwet heeft plaatsgehad. Het gedoogbeleid van het openbaar ministerie ten aanzien van soft drugs wordt uiteraard gerespecteerd (zie onder 2.2). Voor de bestuurlijke handhaving verstrekt de politie Noord-Holland, basisteam IJmond, aan de burgemeester de benodigde, schriftelijke informatie over de geconstateerde feiten, het optreden en de bevindingen van de politie die voortvloeien uit een strafrechtelijk

onderzoek. Op basis van dit ambtsbericht en een overzicht van brondocumenten uit het strafrechtelijk onderzoek kan de burgemeester zich overtuigen van de relevante feiten. Hij kan het openbaar ministerie eventueel verzoeken het opgemaakte proces-verbaal over te leggen ten behoeve van de bestuurlijke handhaving. In geval van overtreding van artikel 13b Opiumwet verzoekt de politie de burgemeester over te gaan tot toepassing van

bestuursdwang volgens het vastgestelde Damoclesbeleid. Stukken uit het onderzoeksdossier kunnen door de burgemeester alleen worden verstrekt met instemming van politie respectievelijk openbaar ministerie, indien het

belang van het strafrechtelijk onderzoek dit toelaat.

4.1 Maatregelen (sancties)

Nadat de burgemeester op grond van de verzamelde informatie tot de conclusie komt dat sprake is van een overtreding als genoemd in artikel 13b Opiumwet, besluit hij over te gaan tot toepassing van bestuursdwang. Zoals eerder gesteld ziet de burgemeester de feitelijke sluiting van een coffeeshop, waarvan de exploitant artikel 2 of 3 van de Opiumwet overtreedt als het meest geëigende middel om een einde te maken aan de verboden situatie en de oude situatie te herstellen. Bij de bepaling van de duur van de sluiting zal de burgemeester rekening houden met de voorgeschiedenis die aan de coffeeshop kleeft. Om het doel dat aan de toepassing van

bestuursdwang ten grondslag ligt te kunnen bereiken, is een langere sluitingsduur bij herhaling van de overtreding gerechtvaardigd. In geval zich een van de sluitingscriteria als genoemd onder 3.6 voordoet, zullen de

maatregelen worden getroffen als verwoord in het door de burgemeester afgesloten handhavingplan en -arrangement met het openbaar ministerie en de politie Noord-Holland, vastgesteld in het lokaal driehoeksoverleg van < datum >, dat als bijlage bij deze beleidsnota is gevoegd en onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van het (Damocles)beleid. In geval van bijzondere omstandigheden of als de hierboven neergelegde gedragslijn niet

redelijk en/of billijk zou zijn, kan van deze maatregelen worden afgeweken. Aldus vastgesteld bij besluit van de burgemeester en van burgemeester en wethouders op 9 juli 2013.

Voetnoten

1

Emovo-onderzoek 2006. HDK-GGD Kennemerland. Gezondheid, welzijn en leefstijl van scholieren in Velsen (2e en 4e klas van het voortgezet onderwijs).

2

In het Emovo-onderzoek wordt een respondent die in de laatste vier weken voor het onderzoek genotmiddelen heeft gebruikt gedefinieerd als een ‘huidige gebruiker’.