Protocol Integriteitsonderzoeken gemeente Velsen 2013

Geldend van 03-02-2014 t/m heden

Intitulé

Protocol Integriteitsonderzoeken gemeente Velsen 2013

Inleiding

In juli 2012 is de Gedragscode voor ambtenaren gemeente Velsen vastgesteld, die de waarden en de identiteit van de ambtelijke organisatie in haar dienstverlening aan de burger en het bestuur weerspiegelt. In de code is een groot aantal relevante gedragsregels bijeengebracht over thema’s waarbij de integriteit in het geding kan komen zoals vertrouwelijke informatie, nevenwerkzaamheden, aannemen van geschenken, uitnodigingen voor reizen, belangen van relaties e.d..

Indien zich een melding van een mogelijke integriteitschending in het ambtelijk apparaat voordoet, dient deze melding op een tevoren vastgestelde wijze en onder tevoren vastgestelde voorwaarden te worden onderzocht. Dit geldt ook voor de rechten en plichten van bij de melding betrokkenen.

Uitgangspunt is een evenwichtige balans tussen de belangen van de werkgever en de belangen en privacybescherming van de werknemer.

Velsen gaat uit van integer handelen van haar medewerkers. Er is vertrouwen tenzij. Van groot belang daarbij is dat medewerkers zelf blijven nadenken over wat wel en niet toelaatbaar is. Ofwel “eigen verantwoordelijkheid waar mogelijk, regels en controle waar nodig”.

Meldingen van integriteitschendingen kunnen van verschillende afzenders tot de gemeente komen zowel extern als intern.

In 2011 heeft het college de regeling Melding Vermoeden Misstanden vastgesteld. Op grond hiervan kan een ambtenaar bij een vermoeden van een misstand dit melden bij zijn direct leidinggevende of een door het college aangewezen vertrouwenspersoon.

De persoon of werkeenheid bij wie een melding is gedaan, draagt er zorg voor dat het college onverwijld op de hoogte wordt gesteld van de melding en de datum waarop deze is ontvangen. De identiteit van degene die de melding heeft gedaan, wordt niet bekend gemaakt zonder haar/zijn instemming.

Het college stelt na ontvangst van de mededeling over de melding onverwijld een onderzoek in.

In dit protocol wordt beschreven hoe een (intern) onderzoek naar een (vermoedelijke) integriteitschending binnen een onderdeel van de gemeente Velsen zou moeten verlopen, wat de eisen zijn waaraan een dergelijk onderzoek zou moeten voldoen en wat de rechten en plichten zijn van de bij het onderzoek betrokken belanghebbenden.

De werkeenheid concerncontrol doet in voorkomende gevallen een vooronderzoek waarin alle feiten worden verzameld, geverifieerd en geanalyseerd. Zo krijgt het bevoegd gezag inzicht in wat er precies aan de hand is. Zij bewaakt voorts dat de procedure en de rechten en plichten zoals beschreven in dit protocol worden nageleefd door alle instanties die een (intern) onderzoek naar een vermoedelijke integriteitschending verrichten, ongeacht of dit een externe instantie is of de organisatie zelf.

Alle bij het onderzoek betrokken personen ontvangen van de onderzoekende instantie een exemplaar van dit protocol, zodra om hun medewerking wordt verzocht.

Toepasselijke regelgeving

Op Europees, landelijk en lokaal niveau zijn er regelingen ontwikkeld die integriteitschendingen en onderzoek daarnaar als onderwerp hebben.

Er zijn twee typen regelingen:

  • • Regelingen die definiëren wanneer er sprake is van schending van integriteit. Gedoeld wordt hierbij o.m. op het Wetboek van strafrecht; Ambtenarenwet, CAR/VAR en de Gedragscode voor Velsense ambtenaren van 3 juli 2012.

  • • Regelingen die voor de bij een integriteitsonderzoek betrokken belanghebbenden waarborgen bieden en rechten en plichten van hen definiëren, waarbij wordt verwezen naar o.m. het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; de Grondwet; de Algemene Wet Bestuursrecht; de Wet Bescherming Persoonsgegevens; de Regeling Melding Vermoeden Misstanden gemeente Velsen.

Dit protocol onderzoek integriteit gemeente Velsen dient te worden gezien als een aanvulling op bovengenoemde regelingen en niet als vervanging daarvan. Het is de basis voor elk onderzoek.

1. Definities

In dit protocol wordt verstaan onder:

  • a) Integriteitschendingen:

  • aantasting van de integriteit door onder andere: belangenverstrengeling, diefstal, verduistering, fraude, corruptie, manipulatie van of misbruik van de (toegang tot) informatie, misbruik van bevoegdheden, onverenigbare functies, bindingen of activiteiten, verspilling en misbruik van gemeentelijke eigendommen, uitoefening van (fysiek) geweld, bedreiging en intimidatie, (strafbare) misdragingen buiten werktijd, die in verband staan tot het functioneren van de betrokkene, van buitengewoon ernstige aard zijn of schadelijk zijn voor het imago van de gemeente.

  • b) de persoon in kwestie:

  • de (gewezen) ambtenaar wiens handelingen worden onderzocht.

  • c) intern betrokkenen:

  • ambtenaren en bestuurders van de gemeente Velsen waaronder ook de arbeidscontractanten, ingehuurde personen en stagiaires die werkzaam zijn bij de gemeente Velsen en aan wie om medewerking aan het onderzoek is verzocht.

  • d) bestuurder:

  • hij/ zij die zitting heeft in het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 34 Gemeentewet.

  • e) extern betrokkenen:

  • personen aan wie medewerking aan het onderzoek is verzocht, maar die niet werkzaam zijn bij de gemeente Velsen.

  • f) Opdrachtgever:

  • de gemeentesecretaris dan wel directeur die namens het college van burgemeester en wethouders de opdracht tot onderzoek naar mogelijke integriteitschending verstrekt.

  • g) Onderzoekende instantie:

  • externe organisatie, geen onderdeel uitmakend van de gemeente Velsen die het onderzoek uitvoert.

  • h) Vertrouwenspersoon Regeling Melding Vermoeden Misstanden:

  • de functionaris die als zodanig door het college is aangewezen.

  • i. Persoonsgegeven:

  • elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

2. Aanleiding tot een onderzoek

2.1 Totstandkoming van een onderzoek

Een onderzoek vindt alleen plaats, nadat er op grond van concrete aanwijzingen een vermoeden van een integriteitschending is ontstaan. Of er sprake is van een dusdanig vermoeden dat een onderzoek naar een integriteitschending zou moeten volgen, wordt onder verantwoordelijkheid van de opdrachtgever onderzocht door de werkeenheid concerncontrol.

2.2 De opdracht

Na overleg tussen de opdrachtgever - de gemeentesecretaris of directeur of het college als de gemeentesecretaris of directeur zelf onderwerp van onderzoek is - en de onderzoekende instantie wordt de opdracht tot het verrichten van onderzoek schriftelijk vastgelegd. De opdracht bevat in ieder geval de aanleiding, een duidelijk omschreven doelstelling, de onderzoeksvragen, de vermelding dat de opdrachtgever instemt met het gebruik door de onderzoekende instantie van de hem toekomende onderzoeksbevoegdheden, de onderzoeksmethoden, de verantwoording via schriftelijke (tussen)rapportages en de vermoedelijke duur van het onderzoek.

Als tijdens het onderzoek blijkt dat het onderzoek meer tijd zal vergen dan verwacht, wordt de opdrachtgever daarvan tijdig op de hoogte gesteld.

Als tot een onderzoek wordt overgegaan, wordt dat gemeld bij de vertrouwens- persoon Regeling Melding Vermoeden Misstanden.

3. Het onderzoek

3.1 Bevoegdheden

Het onderzoek wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en met gebruikmaking van de onderzoeksbevoegdheden die de werkgever heeft.

Er zijn bovendien bepaalde bevoegdheden waarvan een werkgever gebruik kan maken om zijn werknemers te controleren, als er een vermoeden bestaat dat zijn werknemers zich niet gedragen zoals een ‘goed werknemer’ dat hoort te doen. Deze bevoegdheden kunnen worden gebaseerd op regelingen zoals een protocol/ richtlijn e- mail en internet. Ook ten aanzien van het opsporen van strafbare feiten zijn aan de werkgever speciale bevoegdheden toegekend. Denk hierbij aan het plaatsen van een camera.

Bij het begin van dit protocol hebben wij de regelingen aangegeven op grond waarvan deze bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend.

Welke onderzoeksprocedure en -strategie gekozen wordt, is ter vaststelling van de onderzoekende instantie na overleg met de opdrachtgever. Bij de inleiding van het onderzoeksrapport wordt door de onderzoekende instantie hiervoor verantwoording afgelegd.

Bij het bepalen van de procedures, strategieën en methoden van onderzoek worden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit toegepast.

Bij het proportionaliteitsbeginsel wordt gekeken naar een redelijke verhouding tussen het gekozen middel of de methodiek en het te realiseren doel (evenredigheid).

Bij het beginsel van de subsidiariteit kijkt men naar de minst ingrijpende onderzoeksmethodiek om de doelstellingen van het onderzoek te verwezenlijken.

In de praktijk zal men eerst naar de proportionaliteit kijken. Levert dat nog een keuze uit verschillende mogelijkheden of methodieken op, dan vereist het subsidiariteitsbeginsel dat men voor de minst ingrijpende methodiek kiest.

De onderzoekende instantie zal bewijs niet onrechtmatig (= in strijd met wettelijke bepalingen of jurisprudentie) vergaren.

Het principe van wederhoor van de persoon in kwestie zal in ieder geval onderdeel zijn van de onderzoeksmethodiek.

3.2 Inlichten van de persoon in kwestie

Het is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever om, na overleg met de onderzoekende instantie, de persoon in kwestie op de hoogte te stellen van het feit dat een onderzoek wordt ingesteld naar zijn handelingen. Dit gebeurt schriftelijk voordat de onderzoekende instantie de intern of extern betrokkenen verzocht heeft informatie te verschaffen.

3.3 Onderzoekers

De medewerkers van de onderzoekende instantie legitimeren zich desgevraagd. Indien nodig schakelt de onderzoekende instantie na overleg met de opdrachtgever derden met de vereiste deskundigheid in. De onderzoekend instantie is ten opzichte van de opdrachtgever verantwoordelijk voor de kwaliteit van de werkzaamheden van deze derden.

3.4 Informatieverstrekking door de onderzoekende instantie

Tijdens het onderzoek wordt de opdrachtgever geregeld mondeling door de onderzoekende instantie over de voortgang op de hoogte gehouden. Hiervoor wordt door de onderzoekende instantie een journaal van het onderzoek bijgehouden. De opdrachtgever en de onderzoekende instantie maken afspraken over de wijze waarop tussenrapportages, mondeling of schriftelijk, worden uitgebracht.

Voorafgaand aan, tijdens en na afloop van het onderzoek stelt de onderzoekende

instantie zonder toestemming van de opdrachtgever geen informatie aan derden ter beschikking, tenzij de onderzoekende instantie daartoe door een wettelijk voorschrift of gerechtelijke uitspraak wordt verplicht. De opdrachtgever blijft te allen tijde eigenaar van de onderzoeksinformatie.

3.5 Informatieverstrekking door de opdrachtgever

Verstrekking van informatie over het onderzoek aan de media, het publiek, de eigen organisatie en overige personen geschiedt door de opdrachtgever, na voorafgaand overleg met de onderzoekende instantie. De opdrachtgever stelt de onderzoekende instantie in kennis van de vragen die voor, tijdens en na het onderzoek door de media zijn gesteld en van de antwoorden die zijn gegeven.

Indien het onderzoek plaatsvindt naar aanleiding van een melding van een persoon is de opdrachtgever verantwoordelijk voor de wijze waarop deze persoon wordt ingelicht over het onderzoek en de resultaten ervan. Als de opdrachtgever deze persoon gedurende het onderzoek wil informeren, gebeurt dit na voorafgaand overleg met de onderzoekende instantie.

3.6 Uitbreiding van een onderzoek

Vindt de opdrachtgever na het verkrijgen van de voortgangsrapportages en na overleg met de onderzoekende instantie dat het onderzoek moet worden uitgebreid, dan wordt die uitbreiding schriftelijk vastgelegd.

Als tijdens een onderzoek een nieuw vermoeden van een integriteitschending ontstaat, vindt overleg plaats met de opdrachtgever. Als deze van mening is dat het nieuwe vermoeden moet worden onderzocht, dan geeft hij de onderzoekende instantie daartoe een opdracht conform de in dit protocol weergegeven bepalingen.

3.7 Medewerking aan een onderzoek

De persoon in kwestie heeft in beginsel de plicht om te voldoen aan een redelijk verzoek tot medewerking aan het onderzoek. De persoon in kwestie heeft daarentegen het recht om zijn medewerking aan het onderzoek te weigeren, voor zover hij hiermee zichzelf zou belasten.

Als hij op oneigenlijke gronden geen medewerking verleent, kan dit leiden tot rechtspositionele maatregelen. Deze maatregelen zijn besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat zowel qua procedure als qua inhoud genoemde maatregelen moeten beantwoorden aan de algemene beginselen van het bestuursrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een en ander is ter verantwoordelijkheid van de werkgever.

Getuigen die worden verzocht hun medewerking te verlenen aan het onderzoek zijn daartoe niet verplicht, anders dan krachtens de wet, overeenkomst of rechterlijk oordeel. Als een intern of extern betrokkene weigert mee te werken aan het onderzoek, zal dat worden gemeld bij de opdrachtgever en worden vermeld in de rapportage.

De weigering van een intern betrokkene om, in de uitoefening van zijn functie, mee te werken aan het onderzoek wordt gemeld bij zijn leidinggevende.

Deze weigering kan aanleiding zijn tot het nemen van een rechtspositionele maatregel.

Het nemen van een rechtspositionele maatregel tegen een intern betrokkene kan ook worden overwogen, indien tijdens het onderzoek blijkt dat een ambtenaar als intern betrokkene bewust onjuiste informatie heeft verstrekt of opzettelijk relevante informatie heeft achtergehouden.

4. Onderzoeksmethoden

De onderzoekende instantie kan tijdens een onderzoek beschikken over de navolgende, van de opdrachtgever afgeleide bevoegdheden. Deze bevoegdheden worden pas aangewend na toestemming van de opdrachtgever en met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

4.1 Het verkrijgen van informatie van personen

Artikel 125ter Ambtenarenwet en 15:1 CAR bepalen dat de ambtenaar de hem gegeven voorschriften dient op te volgen en in het algemeen alles dient te doen of na te laten dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Daaruit kan voortvloeien dat de werkgever (en de onderzoekende instantie tijdens een onderzoek in zijn opdracht) zijn werknemer verzoekt om informatie betreffende zijn functie, of datgene wat hij uit hoofde van zijn functie weet of heeft waargenomen. Ook de extern betrokkenen kunnen verzocht worden om informatie te geven.

Een verzoek tot informatieverstrekking valt te onderscheiden in een:

  • a. verzoek tot het mondeling verstrekken van feiten of omstandigheden;

  • b. verzoek tot het ter beschikking stellen van of inzage geven in schriftelijke stukken of andere goederen.

Ad a. Verzoek tot mondeling verstrekken van feiten of omstandigheden

Interviews

Een deel van het onderzoek kan bestaan uit het voeren van gesprekken met de persoon in kwestie en de in- en extern betrokkenen. De geïnterviewden hebben het recht om een raadsman ter ondersteuning aanwezig te laten zijn bij het gesprek. Deze persoon is slechts toehoorder en neemt geen deel aan het gesprek aangezien dit gesprek slechts bedoeld is voor het achterhalen van feiten. Zijn aanwezigheid kan echter nuttig zijn opdat genoemde raadsman uit eerste hand verneemt, hetgeen over tafel komt.

Als kort voor aanvang van het gesprek blijkt dat de raadsman toch niet aanwezig kan zijn, dan kan het gesprek desondanks doorgaan indien het onderzoeksbelang dat vergt. In een dergelijk geval kan de vertrouwenspersoon (krachtens de regeling Melding Vermoeden Misstanden) worden gevraagd bij het gesprek aanwezig te zijn.

Voor aanvang van het gesprek worden de geïnterviewden zoveel mogelijk schriftelijk door de onderzoekende instantie op de hoogte gesteld van de aard en het doel van het interview. Daarbij wordt hen ook meegedeeld dat een raadsman hen kan vergezellen bij het gesprek. Bovendien worden de geïnterviewden geïnformeerd over de vermoedelijke tijd die het gesprek in beslag zal nemen. De interviews worden standaard afgenomen door twee medewerkers van de onderzoekende instantie.

De onderzoekende instantie onthoudt zich voor, tijdens en na het gesprek van het doen van misleidende mededelingen of gedragingen en het toepassen van psychische of fysieke druk of dwang.

Verslaglegging

Behoudens bijzondere gevallen wordt binnen 5 dagen na het interview een gespreksverslag opgemaakt. Als de geïnterviewde en de onderzoekende instantie het eens zijn over de inhoud van het verslag, wordt het geheel zo snel mogelijk door hen voor akkoord ondertekend en worden de afzonderlijke pagina’s voorzien van hun parafen.

In het geval de geïnterviewde van mening is dat het verslag geen juiste weergave van het gesprek is, stuurt hij het verslag zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vijf werkdagen, met schriftelijke aan- en opmerkingen retour naar de onderzoekende instantie. Indien de onderzoekende instantie kan instemmen met de op- en aanmerkingen, wordt door de onderzoekende instantie een nieuw verslag gemaakt dat nogmaals ter ondertekening naar de geïnterviewde wordt gestuurd.

Als de geïnterviewde en de onderzoekende instantie het niet eens kunnen worden over de inhoud van het verslag, wordt het verslag met de reactie van de geïnterviewde zonder ondertekening in het dossier opgenomen.

Het is verder mogelijk dat de geïnterviewde geen aan- of opmerkingen heeft over de weergave van het verslag, maar toch weigert om voor akkoord te tekenen. In een dergelijk geval wordt het verslag samen met de reden voor de weigering opgenomen in het rapport.

Standaard worden interviews opgenomen. De geïnterviewde wordt vooraf in kennis gesteld van het gebruik van geluidsapparatuur. De opnamen worden bewaard zolang nodig is voor een eventueel civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of strafrechtelijke afhandeling van de zaak. Daarna worden zij vernietigd. Van de vernietiging wordt de geïnterviewde in kennis gesteld.

Ad b. een verzoek tot het ter beschikking stellen van en inzage geven in schriftelijke stukken of goederen

Degene die verzocht is documenten of andere goederen - waaronder beeld- en geluidmateriaal - te overhandigen aan de onderzoekende instantie en daarmee heeft ingestemd, dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vijf werkdagen, er zorg voor te dragen dat de gewenste stukken of goederen in het bezit zijn van de onderzoekende instantie.

4.2 Observatie

Als het onderzoek het vergt, kunnen de persoon in kwestie of goederen in kwestie worden geobserveerd. Dit geschiedt niet eerder dan na instemming van de opdrachtgever en medeweten van de voorzitter van de ondernemingsraad. In geval van heimelijke controle wordt dit vooraf gemeld bij het College bescherming persoonsgegevens en moet een zogenaamd voorafgaand onderzoek worden aangevraagd.

De observatie kan dynamisch of statisch zijn. Dynamische observatie bestaat uit het daadwerkelijk volgen van personen of goederen. Statische observatie bestaat uit het in de gaten houden van (een deel van) de werkplek, eventueel met behulp van een (verborgen) camera. Tijdens observaties kan gebruik worden gemaakt van een analoge of digitale foto- of videocamera.

De observaties hebben in beginsel alleen betrekking op activiteiten die de persoon in kwestie tijdens werktijd verricht. Het kan echter voorkomen dat ook buiten diensttijd wordt geobserveerd, bijvoorbeeld bij een vermoeden van onverenigbare nevenactiviteiten.

Statische observatie en dynamische observatie, waarbij gebruik wordt gemaakt van een foto- of videocamera, kan worden gerechtvaardigd op basis van artikel 8, onder f, Wet bescherming persoonsgegevens. Daarin wordt gesteld dat de gegevens-verwerking (in casu het gebruik van de camera) noodzakelijk kan zijn voor de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de werkgever, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op privacy prevaleert.

4.3 Doorzoeken van de werkomgeving

Als er een vermoeden is dat er zich in de werkomgeving informatie bevindt die van belang kan zijn voor het onderzoek, kan de onderzoekende instantie die werkomgeving (die valt onder de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever) doorzoeken. Onder werkomgeving worden onder meer begrepen kasten, bureaus, archiefkasten, geautomatiseerde data- en systeembestanden en dienstvoertuigen. Dit geschiedt niet eerder dan na instemming van de opdrachtgever en medeweten van de voorzitter van de Ondernemingsraad.

In geval van heimelijke controle wordt dit vooraf gemeld bij het College bescherming persoonsgegevens en wordt een zogenaamd voorafgaand onderzoek aangevraagd.

Op grond van artikel 125 d Ambtenarenwet is een ambtenaar verplicht om op schriftelijke aanwijzing van of namens het college onderzoek toe te staan van onder zijn beheer staande of hem toebehorende goederen, mits door dat onderzoek zijn aanzien niet wordt geschaad.

Het doorzoeken van de werkplek zal zoveel mogelijk plaatsvinden in aanwezigheid van de persoon in kwestie. Hij wordt schriftelijk uitgenodigd om bij het onderzoek aanwezig te zijn. Het tijdstip van onderzoek zal in overleg met hem worden bepaald.

Als de persoon echter aangeeft niet aanwezig te willen zijn of zonder opgaaf van gegronde redenen wegblijft op het overeengekomen tijdstip, kan tot het doorzoeken worden overgegaan.

4.4 Onderzoek telecommunicatie

Als er een vermoeden is van een integriteitschending waarbij gebruik is gemaakt van telecommunicatiemiddelen (zoals telefoon, fax, e-mail, internet of social media) kan daar onderzoek naar worden gedaan. Er is dan sprake van oneigenlijk gebruik van die middelen. Het aanwenden van deze onderzoeksmethodiek kan alleen geschieden bij onderzoek naar oneigenlijk gebruik van telecommunicatiemiddelen en niet voor enig ander doel. Bovendien geldt dit slechts voor zover de stand van de techniek dit toelaat.

Bij de aanwending van het onderzoek telecommunicatie moet voldaan zijn aan het kenbaarheidvereiste. Dit houdt in dat degene wiens telecommunicatie onderzocht kan worden, op de hoogte is gebracht van het feit dat de mogelijkheid bestaat dat een dergelijk onderzoek ingesteld kan worden in het geval er een vermoeden is van oneigenlijk gebruik.

Nadat het onderzoek is afgerond, wordt de persoon in kwestie op de hoogte gesteld van het feit dat zijn telecommunicatie is onderzocht.

Onderzoek oneigenlijk gebruik e-mail, twitter enz.

Een onderzoek naar aanleiding van een vermoeden van een integriteitschending door oneigenlijk gebruik van e-mailfaciliteiten, twitter enz. vindt in principe getrapt plaats. Er kunnen zes, hieronder toegelichte, onderzoeksstadia worden doorlopen. Het besluit om over te gaan naar het volgende onderzoeksstadium vindt plaats na een zorgvuldige belangenafweging door opdrachtgever over het recht op privacy van de persoon in kwestie en het belang van het onderzoek.

Deze zes onderzoeksstadia zijn:

  • 1. Onderzoeken e-mailvolume, twitter enz. van de persoon in kwestie;

  • 2. Onderzoeken van attachments;

  • 3. Scannen op tekst;

  • 4. Scannen op afbeelding;

  • 5. Scannen op taal

  • 6. Onderzoek inhoud e-mailberichten.

Het is van de aard van het vermoeden afhankelijk bij welk onderzoeksstadium wordt begonnen. Zo is het mogelijk dat bij het vijfde stadium, het scannen op taal, wordt begonnen. Te denken valt aan het geval dat er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat de persoon in kwestie racistische teksten heeft verstuurd. In een dergelijk geval kunnen de e-mailberichten, twitter enz. worden gescand op taal, zonder dat voorafgaande stadia zijn doorlopen.

Het eerste stadium is het onderzoeken van het volume (hoeveelheid) van het e-mailverkeer, twitter enz. van de persoon in kwestie. Het volume van het e-mailverkeer, twitter enz. van deze persoon kan worden vergeleken met het gemiddelde volume.

Het tweede stadium is het onderzoeken van attachments. Aan de hand van het soort attachment (bijvoorbeeld .doc-, .mp3- of .jpg-bestanden) en de omvang ervan kan worden bekeken of er aanleiding is om het onderzoek voort te zetten.

De volgende stappen in het onderzoek richten zich op de tekst die bij het onderwerp (subjectlijn) van het bericht wordt ingevoerd. Geeft het resultaat daarvan aanleiding tot nader onderzoek, dan kan worden gescand op afbeeldingen of taal.

Het laatste stadium is het onderzoeken van de inhoud van e-mailberichten, twitter enz.. In de regel gebeurt dit pas als er zeer ernstige verdenkingen bestaan en de voorgaande stadia zijn doorlopen. Zoals hierboven al is aangegeven, is daarop een uitzondering van toepassing. De inhoud van e-mailberichten, twitter enz. kan zonder dat de voorafgaande stadia zijn doorlopen worden onderzocht, als de aard van het vermoeden daartoe aanleiding geeft. Een en ander wordt door de werkeenheid concerncontrol in zijn advies om een onderzoek te starten aangegeven.

Onderzoek oneigenlijk gebruik internet

Het onderzoek naar een vermoeden van integriteitschending door oneigenlijk gebruik van het internet bestaat uit het onderzoek hoe vaak, hoe lang, welke websites bezocht zijn en hoe vaak welke bestanden zijn gedownload (bijvoorbeeld muziek, spelletjes, upgrades of drivers) en hoe lang dat heeft geduurd.

Onderzoek oneigenlijk gebruik telefoon of fax

Een onderzoek naar oneigenlijk telefoon- of faxgebruik kan zich voordoen als het vermoeden is ontstaan dat de persoon in kwestie verantwoordelijk is voor onverklaarbaar hoge telefoonkosten, bedrijfsgeheimen doorgeeft of vertrouwelijke of geheime informatie verstrekt aan derden.

Dit onderzoek richt zich, hoewel afhankelijk van het vermoeden, voornamelijk op de geregistreerde gespreksgegevens. Daaronder wordt begrepen de datum, de tijd, het gekozen nummer, de duur van het gesprek en de daaraan verbonden kosten.

Door de onderzoekende instantie worden geen telefoongesprekken afgeluisterd.

5. De resultaten van het onderzoek

5.1 Wederhoor

Zodra het onderzoek is afgerond, wordt de persoon in kwestie door de onderzoekende instantie in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk te reageren op de uitkomsten. Daartoe wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn oordeel te kunnen vormen over de resultaten van het onderzoek.

Alle onderzoeksbevindingen worden aan de persoon in kwestie ter beschikking gesteld onder voorwaarde dat deze geen stukken meeneemt of geheel of gedeeltelijk reproduceert. Het maken van aantekeningen is toegestaan. Bij het wederhoor is het mogelijk zich te laten vergezellen door een raadsman.

5.2 Rapportage

Het onderzoeksrapport bevat in beginsel alle relevante interviews en overige feitelijke informatie die gedurende het onderzoek zijn verkregen. Bovendien wordt in het onderzoeksrapport verantwoording afgelegd over de wijze waarop de informatie is vergaard. Zo krijgt de persoon in kwestie de mogelijkheid de rechtmatigheid van de onderzoeksmethoden te (laten) beoordelen.

5.3 Onderzoeksbevindingen naar de opdrachtgever

Het onderzoeksrapport en eventuele bijlagen worden samen met de weergave van het wederhoor aan de opdrachtgever overhandigd. De persoon in kwestie ontvangt van de opdrachtgever het onderzoeksrapport met eventuele bijlagen.

5.4 Openbaar maken van de onderzoeksbevindingen

Na het overhandigen van het onderzoeksrapport en eventuele bijlagen aan de opdrachtgever, is deze verantwoordelijk voor eventuele verstrekking aan derden.

6. Privacybescherming

De verwerking van persoonsgegevens (= elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon) van de bij het onderzoek betrokken personen geschiedt in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens.

7. Klachtrecht

Bij het onderzoek betrokken personen kunnen een klacht over de wijze waarop het onderzoek is verricht, schriftelijk en gemotiveerd, indienen bij de opdrachtgever van het onderzoek. Deze zal uiterlijk zes weken na ontvangst van de klacht schriftelijk reageren.

8. Onvoorzien

In gevallen waarin dit protocol niet voorziet beslist het college van burgemeester en wethouders.